Vaststelling van de feiten
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2021 omstreeks 16.15 uur vanaf de oprit van zijn woning aan de [straatnaam] te De Wilgen al fietsend vertrok in de richting van Drachten.
De [straatnaam] is een geasfalteerde weg, bestemd voor zowel voetgangers, fietsers als gemotoriseerd verkeer. De maximumsnelheid op de betreffende weg is 30 km per uur.
Aangever heeft voorts verklaard dat hij kort na het verlaten van de oprit zag dat er een bestelbus aan kwam rijden vanuit tegenovergestelde richting. De bestelbus reed op het midden van de weg. Aangever zag en hoorde dat de snelheid van de bestelbus werd verhoogd. De bestelbus naderde aangever op enkele meters en bleef in de richting van aangever rijden, ook nadat deze besloot naar rechts uit te wijken om een aanrijding te voorkomen. Aangever herkende op dat moment verdachte
als bestuurder van de bestelbus. Aangever stuurde naar rechts, maar op datzelfde moment raakte de bestelbus hem. Door de klap viel aangever van zijn fiets.
2Aangever heeft daardoor letsel bekomen, te weten een open wond op zijn linker bovenarm (die nadien in het ziekenhuis is gehecht
3), een grote schaafwond op zijn rug en een kleinere schaafwond op zijn been.
Aangever is direct na de aanrijding een woning ingevlucht, gelegen aan de [straatnaam] in De Wilgen.
4De bewoner van deze woning, getuige [getuige] , heeft verklaard dat zij een klap hoorde. Zij zag daarna aangever aan komen lopen die vervolgens haar woning invluchtte. Even later arriveerde ook verdachte bij haar woning. Verdachte zei dat hij dacht dat hij remde maar in plaats daarvan het gas intrapte, aldus getuige [getuige] .
5
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt onder meer dat verdachte reed in een bedrijfsauto van het merk Renault met kenteken [kenteken] . Aangever reed op een e-bike.
6Aan de hand van de geconstateerde schades aan beide voertuigen is een vrij nauwkeurige indicatie verkregen met betrekking tot de onderlinge positie van de voertuigen op het moment van botsing. Gezien het schadebeeld, waarbij de bedrijfsauto de meeste schade aan de linker voorzijde en linker flank had opgelopen en de e-bike schade aan de linker flank, is het goed mogelijk dat de bedrijfsauto met de linker voorzijde tegen de linker flank van de e-bike is gebotst.
7
Verdachte heeft erkend dat hij op 21 juni 2021 de bestelbus op de [straatnaam] in De Wilgen bestuurde. Voorts heeft verdachte erkend dat hij met een hogere snelheid reed dan toegestaan. Hij reed de bocht uit en zag een tegemoetkomende fietser. Hij reed meer op het midden van de weg en stuurde richting de fietser.
8
Uit al het bovenstaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte op 11 juni 2021 in De Wilgen op de [straatnaam] met een bestelbus (met kenteken [kenteken] ) met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, bewust in de richting van de fietsende aangever is gereden en daarbij tegen aangever en diens fiets is aangereden. Aangever is hierdoor ten val gekomen is daarbij gewond geraakt aan zijn linkerarm, rug en been.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen een strafbaar feit oplevert in een van de ten laste gelegde modaliteiten.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling is vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat bij verdachte sprake is geweest van het zogenaamde ‘volle opzet’ om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet
Opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waarom deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin (op het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde), heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met de bestelbus in elk geval sneller reed dan de toegestane maximumsnelheid van 30 km per uur. De exacte snelheid van de bestelbus tijdens de aanrijding is evenwel niet meer te achterhalen. De exacte locatie van de aanrijding is evenmin vastgesteld. Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt niet van een frontale botsing tussen de voertuigen. Uit het schadebeeld kan immers worden afgeleid dat de bestelbus met de linker voorzijde tegen de linker flank van de fiets is gebotst.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat het aanrijden door verdachte van het slachtoffer dodelijk zou zijn afgelopen. De kans op een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank echter wel aanmerkelijk.
De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen bewust heeft aanvaard.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in het bijzonder gelet op het verhogen van de gereden snelheid tot boven de toegestane 30 km per uur en het rijden in de richting van aangever, terwijl verdachte een bestelbus bestuurde en aangever op een e-bike fietste naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een dergelijke aanwijzing en dat van bewuste aanvaarding van het gevolg geen sprake kan zijn geweest omdat verdachte een black-out had kort voor en tijdens de aanrijding.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft, nadat hij zich bij de politie heeft gemeld, verklaard dat hij aangever zag fiets en ‘in eerste instantie’ met hem wilde praten. Vervolgens kreeg hij naar eigen zeggen een black-out. Verdachte raakte aangever met de bus en zag dat hij in de bosjes viel.
Verdachte heeft nadien bij de politie verklaard dat hij aangever direct wilde confronteren, omdat hij, verdachte, altijd over zich heen liet lopen. Verdachte had veel stress. Hij reed op de [straatnaam] sneller dan toegestaan. Hij reed in het midden van de smalle weg en herkende de hem tegemoetkomende fietser als aangever. Blijkens verdachtes verklaring kan hij zich nog herinneren dat hij naar de aangever toereed. De aanrijding zelf kan verdachte zich als een gevolg van de gestelde black-out niet herinneren. Verdachte dacht dat hij te snel ging en niet meer kon remmen of wellicht het gas intrapte in plaats van de rem. Naar verdachtes zeggen werd hij een soort van wakker en zag dat de spiegel van de bus af was. Ook zag hij een fiets liggen.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte een soortgelijke verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangever wilde stoppen om hem aan te spreken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de kant van aangever op is gestuurd om hem aan te spreken. Hij “ontwaakte uit de black-out” en zag dat zijn linker buiten autospiegel er af was.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat hij zich nog wel en niet kan herinneren van de aanrijding. Aanvankelijk weet verdachte immers nog dat hij aangever raakte en dat deze in de bosjes viel, maar vervolgens weet verdachte zich dat niet meer te herinneren. Verdachte heeft bij de politie en tegenover een getuige verklaard dat hij gas gaf in plaats van remde, maar later weet verdachte niet meer of hij gas bij gaf of nog geprobeerd heeft te remmen. Gelet op deze wisselende verklaringen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte een black-out had. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat verdachte boos en verdrietig was. Oud zeer kwam bij hem naar boven. Deze gevoelens richtten zich op aangever en verdachte wilde niet over zich heen laten lopen. Terwijl hij op weg was naar aangever om hem aan te spreken, zag hij hem fietsen op de weg waar hij met zijn bestelbus reed. Hij heeft daarop zijn snelheid verhoogd en is in aangevers richting gaan sturen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte met zijn stelling dat hij een black-out had, probeert weg te blijven bij wat er werkelijk in hem is omgegaan tijdens de aanrijding. Misschien niet eens omdat hij bewust een bepaalde procespositie kiest, maar meer omdat hij grote moeite heeft om de keuze die hij in die splitsecond heeft gemaakt, en de gevolgen daarvan, onder ogen te zien.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.