ECLI:NL:RBNNE:2022:1165

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
18-153392-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling na aanrijding met bestelbus

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 11 juni 2021 in De Wilgen met een bestelbus een fietser aangereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met aanzienlijke snelheid in de richting van het slachtoffer reed, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft in eerste instantie de plaats van het ongeval verlaten, maar is later teruggekeerd en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 150 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een meldplicht bij de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-153392-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 april 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Haskerdyken. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2021 te De Wilgen, gemeente Smallingerland, op of aan de [straatnaam] , althans op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers is verdachte met een bestelbus (met kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer] gereden en/of (vervolgens) hebbende verdachte met die bestelbus -terwijl die [slachtoffer] op een fiets reed- met die bestelbus tegen die [slachtoffer] en/of diens fiets aangereden tengevolge waarvan deze [slachtoffer] (hard) van zijn fiets is gevallen en/of daarbij (ernstig)letsel aan zijn (linker)arm en/of rug en/of be(e)n(en) heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2021 te De Wilgen, gemeente Smallingerland, op of aan de [straatnaam] , althans op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers is verdachte met een bestelbus (met kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer] gereden en/of (vervolgens) hebbende verdachte met die bestelbus -terwijl die [slachtoffer] op een fiets reed- met die bestelbus tegen die [slachtoffer] en/of diens fiets aangereden tengevolge waarvan deze [slachtoffer] (hard) van zijn fiets is gevallen en/of daarbij (ernstig)letsel aan zijn (linker)arm en/of rug en/of be(e)n(en) heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2021 te De Wilgen, gemeente Smallingerland als bestuurder van een voertuig (bestelbus met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, De [straatnaam] , met genoemd voertuig op het midden van genoemde weg is gaan rijden en/of (vervolgens) zijn voertuig naar de linkerzijde van de weg heeft gestuurd en/of gebracht en/of (vervolgens) met (hoge) snelheid in de richting is gereden van een fietser (bestuurder [slachtoffer] ) en/of (vervolgens) met zijn voertuig die fiets en/of de bestuurder van de fiets ( [slachtoffer] ) heeft geraakt en/of geschampt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitiePrimair.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend te bewijzen is. Er is sprake van voorwaardelijk opzet. Er is voldoende bewijs aanwezig waaruit volgt dat verdachte de bestuurder van een bestelbus is geweest en bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer dood zou rijden toen hij met aanzienlijke snelheid zijn bestelbus richting het fietsende slachtoffer stuurde, daarbij op de verkeerde weghelft kwam en daadwerkelijk de aanrijding met het slachtoffer veroorzaakte. Dat verdachte een black-out had, is onvoldoende aannemelijk geworden.
Het standpunt van de verdedigingPrimair en subsidiair.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit, vanwege het ontbreken van (elke vorm van) opzet.
Ten aanzien van het primaire heeft de raadsman betoogd dat er te weinig bewijs aanwezig is om te komen tot een aanmerkelijke kans op de dood. Niet blijkt hoe hard verdachte reed en aan de zijkanten van de weg bevinden zich groenstroken. Voorts is het slachtoffer aan de zijkant geraakt en heeft hij geen inwendig letsel bekomen.
Ten aanzien van het primaire en subsidiaire heeft de raadsman voorts betoogd dat niet blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans (op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel) heeft aanvaard. De verklaring van verdachte, te weten dat hij een black-out had, is aannemelijk en kan niet worden uitgesloten door de bewijsmiddelen.
Meer subsidiair.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. omtrent een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 in de zin van het veroorzaken van gevaar.

Het oordeel van de rechtbank 1

Vaststelling van de feiten
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2021 omstreeks 16.15 uur vanaf de oprit van zijn woning aan de [straatnaam] te De Wilgen al fietsend vertrok in de richting van Drachten.
De [straatnaam] is een geasfalteerde weg, bestemd voor zowel voetgangers, fietsers als gemotoriseerd verkeer. De maximumsnelheid op de betreffende weg is 30 km per uur.
Aangever heeft voorts verklaard dat hij kort na het verlaten van de oprit zag dat er een bestelbus aan kwam rijden vanuit tegenovergestelde richting. De bestelbus reed op het midden van de weg. Aangever zag en hoorde dat de snelheid van de bestelbus werd verhoogd. De bestelbus naderde aangever op enkele meters en bleef in de richting van aangever rijden, ook nadat deze besloot naar rechts uit te wijken om een aanrijding te voorkomen. Aangever herkende op dat moment verdachte
als bestuurder van de bestelbus. Aangever stuurde naar rechts, maar op datzelfde moment raakte de bestelbus hem. Door de klap viel aangever van zijn fiets.
2Aangever heeft daardoor letsel bekomen, te weten een open wond op zijn linker bovenarm (die nadien in het ziekenhuis is gehecht
3), een grote schaafwond op zijn rug en een kleinere schaafwond op zijn been.
Aangever is direct na de aanrijding een woning ingevlucht, gelegen aan de [straatnaam] in De Wilgen.
4De bewoner van deze woning, getuige [getuige] , heeft verklaard dat zij een klap hoorde. Zij zag daarna aangever aan komen lopen die vervolgens haar woning invluchtte. Even later arriveerde ook verdachte bij haar woning. Verdachte zei dat hij dacht dat hij remde maar in plaats daarvan het gas intrapte, aldus getuige [getuige] .
5
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt onder meer dat verdachte reed in een bedrijfsauto van het merk Renault met kenteken [kenteken] . Aangever reed op een e-bike.
6Aan de hand van de geconstateerde schades aan beide voertuigen is een vrij nauwkeurige indicatie verkregen met betrekking tot de onderlinge positie van de voertuigen op het moment van botsing. Gezien het schadebeeld, waarbij de bedrijfsauto de meeste schade aan de linker voorzijde en linker flank had opgelopen en de e-bike schade aan de linker flank, is het goed mogelijk dat de bedrijfsauto met de linker voorzijde tegen de linker flank van de e-bike is gebotst.
7
Verdachte heeft erkend dat hij op 21 juni 2021 de bestelbus op de [straatnaam] in De Wilgen bestuurde. Voorts heeft verdachte erkend dat hij met een hogere snelheid reed dan toegestaan. Hij reed de bocht uit en zag een tegemoetkomende fietser. Hij reed meer op het midden van de weg en stuurde richting de fietser.
8
Uit al het bovenstaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte op 11 juni 2021 in De Wilgen op de [straatnaam] met een bestelbus (met kenteken [kenteken] ) met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, bewust in de richting van de fietsende aangever is gereden en daarbij tegen aangever en diens fiets is aangereden. Aangever is hierdoor ten val gekomen is daarbij gewond geraakt aan zijn linkerarm, rug en been.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen een strafbaar feit oplevert in een van de ten laste gelegde modaliteiten.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling is vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de doodslag dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat bij verdachte sprake is geweest van het zogenaamde ‘volle opzet’ om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet
Opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een slachtoffer zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is bovendien vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die er (lichtvaardig) van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, en dus schuld heeft aan het ongeval, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waarom deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of er in de onderhavige zaak sprake is van opzet in voorwaardelijke zin (op het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde), heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met de bestelbus in elk geval sneller reed dan de toegestane maximumsnelheid van 30 km per uur. De exacte snelheid van de bestelbus tijdens de aanrijding is evenwel niet meer te achterhalen. De exacte locatie van de aanrijding is evenmin vastgesteld. Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt niet van een frontale botsing tussen de voertuigen. Uit het schadebeeld kan immers worden afgeleid dat de bestelbus met de linker voorzijde tegen de linker flank van de fiets is gebotst.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat het aanrijden door verdachte van het slachtoffer dodelijk zou zijn afgelopen. De kans op een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank echter wel aanmerkelijk.
De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen bewust heeft aanvaard.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in het bijzonder gelet op het verhogen van de gereden snelheid tot boven de toegestane 30 km per uur en het rijden in de richting van aangever, terwijl verdachte een bestelbus bestuurde en aangever op een e-bike fietste naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een dergelijke aanwijzing en dat van bewuste aanvaarding van het gevolg geen sprake kan zijn geweest omdat verdachte een black-out had kort voor en tijdens de aanrijding.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft, nadat hij zich bij de politie heeft gemeld, verklaard dat hij aangever zag fiets en ‘in eerste instantie’ met hem wilde praten. Vervolgens kreeg hij naar eigen zeggen een black-out. Verdachte raakte aangever met de bus en zag dat hij in de bosjes viel.
Verdachte heeft nadien bij de politie verklaard dat hij aangever direct wilde confronteren, omdat hij, verdachte, altijd over zich heen liet lopen. Verdachte had veel stress. Hij reed op de [straatnaam] sneller dan toegestaan. Hij reed in het midden van de smalle weg en herkende de hem tegemoetkomende fietser als aangever. Blijkens verdachtes verklaring kan hij zich nog herinneren dat hij naar de aangever toereed. De aanrijding zelf kan verdachte zich als een gevolg van de gestelde black-out niet herinneren. Verdachte dacht dat hij te snel ging en niet meer kon remmen of wellicht het gas intrapte in plaats van de rem. Naar verdachtes zeggen werd hij een soort van wakker en zag dat de spiegel van de bus af was. Ook zag hij een fiets liggen.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte een soortgelijke verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangever wilde stoppen om hem aan te spreken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de kant van aangever op is gestuurd om hem aan te spreken. Hij “ontwaakte uit de black-out” en zag dat zijn linker buiten autospiegel er af was.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over wat hij zich nog wel en niet kan herinneren van de aanrijding. Aanvankelijk weet verdachte immers nog dat hij aangever raakte en dat deze in de bosjes viel, maar vervolgens weet verdachte zich dat niet meer te herinneren. Verdachte heeft bij de politie en tegenover een getuige verklaard dat hij gas gaf in plaats van remde, maar later weet verdachte niet meer of hij gas bij gaf of nog geprobeerd heeft te remmen. Gelet op deze wisselende verklaringen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte een black-out had. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat verdachte boos en verdrietig was. Oud zeer kwam bij hem naar boven. Deze gevoelens richtten zich op aangever en verdachte wilde niet over zich heen laten lopen. Terwijl hij op weg was naar aangever om hem aan te spreken, zag hij hem fietsen op de weg waar hij met zijn bestelbus reed. Hij heeft daarop zijn snelheid verhoogd en is in aangevers richting gaan sturen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte met zijn stelling dat hij een black-out had, probeert weg te blijven bij wat er werkelijk in hem is omgegaan tijdens de aanrijding. Misschien niet eens omdat hij bewust een bepaalde procespositie kiest, maar meer omdat hij grote moeite heeft om de keuze die hij in die splitsecond heeft gemaakt, en de gevolgen daarvan, onder ogen te zien.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2021 te De Wilgen, gemeente Smallingerland, op de [straatnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een bestelbus met kenteken [kenteken] met aanzienlijke snelheid in de richting van die
[slachtoffer] is gereden en vervolgens met die bestelbus -terwijl [slachtoffer] op een fiets reed- tegen die [slachtoffer] en diens fiets is aangereden ten gevolge waarvan [slachtoffer] van zijn fiets is gevallen en letsel aan zijn linkerarm en rug en been heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en de daarbij passende LOVS-oriëntatiepunten. De raadsman heeft bepleit om een taakstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf van maximaal zes maanden (afhankelijk van de juridische kwalificatie). Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest acht de raadsman niet passend.
Ten aanzien van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de raadsman
bepleit rekening te houden met de tijd die verdachte niet mocht rijden in het kader van de voorwaarden die de rechter-commissaris had verbonden aan de schorsing van het bevel tot inbewaringstelling.
Het oordeel van de rechtbankAlgemeen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een bestelbus tegen een fietsend slachtoffer aan te rijden. In eerste instantie heeft verdachte direct de plaats van het ongeval verlaten, zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Dit terwijl hij uit het feit dat de linker buiten autospiegel was afgebroken en op de grond een fiets lag, had kunnen afleiden dat hij het slachtoffer had geraakt. Verdachte is kort daarop wel naar de plaats van het ongeval teruggekeerd en heeft verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer pijn en letsel bekomen. Het is niet aan de verdachte te danken dat geen ernstiger letsel is ontstaan. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden. Het feit heeft zich afgespeeld op de openbare weg en brengt voor medeweggebruikers gevoelens van onveiligheid met zich mee.
Documentatie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 18 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Persoon van de dader.
Uit het reclasseringsadvies van 19 oktober 2021, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker van Reclassering Nederland Leeuwarden, blijkt onder meer het volgende.
Geconcludeerd is dat verdachte een 22-jarige jong volwassen man is die in het verleden is gediagnosticeerd met ADHD en in zijn tienerjaren ernstige gedragsproblemen had.
Er zijn problemen gesignaleerd op de leefgebieden psychosociaal functioneren, familierelatie en houding. Verdachte heeft grote moeite met de leefstijl van zijn moeder en zij doet hem daarmee verdriet. Daarmee op een adequate manier omgaan is moeilijk voor verdachte. Na de aanrijding probeert hij nu wel de verantwoordelijkheid van zijn moeders keuzes bij haar te laten, omdat hij nu ondervindt wat voor schade dit voor hem kan opleveren. Hij was immers onderweg naar het slachtoffer, omdat die amoureuze voorstellen aan zijn moeder had gedaan. Verdachte heeft impulsief en ondoordacht gereageerd. De psychiatrische problematiek waarmee verdachte te kampen heeft, kan daaraan debet zijn geweest.
Het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als laag-gemiddeld.
In afstemming met de Raad voor de Kinderbescherming is de toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd gelet op het wegingskader adolescentenstrafrecht.
Geadviseerd is een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Bij de berechting van adolescenten tot 23 jaar oud geldt als uitgangspunt dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast, tenzij in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding wordt gevonden het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan de overwegingen van de reclassering om niet de toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren, volgen. De beschikbare informatie geeft het beeld van een jongeman die qua ontwikkelingsleeftijd niet achterloopt bij leeftijdsgenoten. Zo is verdachte al geruime tijd werkzaam in dienstverband en draagt hij volwassen verantwoordelijkheden. Ook neemt hij naar tevredenheid deel aan groepstherapeutische sessies bij de volwassen GGZ en is er geen aanleiding om te veronderstellen dat een pedagogische aanpak beter bij hem past. Verdachte heeft ter terechtzitting in reactie op het advies van de reclassering aangegeven dat hij goed kan volgen dat zij toepassing van het volwassenstrafrecht adviseren. De rechtbank zal het volwassenstrafrecht op verdachte toepassen.
LOVS-oriëntatiepunten.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechters ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS) ontwikkeld. De rechtbank kijkt vanwege de situatie, waarbij een voertuig als wapen is gebruikt, naar het oriëntatiepunt van zware mishandeling met de omschrijving opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). De oriëntatiepunten adviseren in dat geval van een gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank merkt hierbij op dat het bewezenverklaarde feit een poging betreft.
Conclusie.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte op 12 juni 2021 in verzekering is gesteld. De bewaring is op 14 juni 2021 bevolen, maar geschorst met ingang van het moment waarop de inverzekeringstelling eindigt of wordt beëindigd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op een maandag [de rechtbank begrijpt: maandag 14 juni 2021] in vrijheid is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat (conform artikel 27 Sr) rekening moet worden gehouden met drie dagen aftrek.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 93 dagen passend en geboden is.
Hiervan zal de rechtbank een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht het van belang, omdat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een geweldsmisdrijf en verdachte een positieve ontwikkeling heeft laten zien zoals blijkt uit het reclasseringsrapport, dat door het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur wordt voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou de positieve ontwikkeling die verdachte heeft laten zien, te zeer doorkruisen. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken zal de rechtbank in combinatie met voornoemde voorwaardelijke vrijheidsstraf tevens een taakstraf voor de duur van 150 uren opleggen.
De rechtbank is in beginsel van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen daarnaast passend en geboden is. Verdachte heeft echter ruim vier maanden niet mogen rijden als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Op grond van artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan enkel de tijd waarvoor het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest in mindering worden gebracht op de straf. Een langere rijontzegging dan de tijd waarin verdachte niet mocht rijden acht de rechtbank niet aangewezen. De rechtbank ziet daarom af van oplegging van een rijontzegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 93 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 (twee) jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bijReclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich onder behandeling stelt van GGZ Friesland, of soortgelijke zorgverlener, opdoor of namens de behandelaar(s) aan te geven tijdstippen en plaatsen, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zalopnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1995), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2022.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL01002021154348, doorgenummerd 1 tot en met 81 en een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse met het nummer 12.06.21.1030.2672, doorgenummerd 1 tot en met 6, met een bijbehorende fotomap.
Pagina 27.
Pagina’s 80 en 81.
Pagina 28.
Pagina’s 46, 47 en 49.
Verkeersongevalsanalyse pagina 4.
Verkeersongevalsanalyse pagina’s 5 en 6.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2022.