ECLI:NL:RBNNE:2022:1231

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
C/18/208581 / HA RK 21/53
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie en beoordeling van onrechtmatige registratie van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tot verwijdering van haar BKR-registratie door De Volksbank N.V. [verzoekster] had een geldlening van € 242.000,00 ontvangen van De Volksbank, maar door een betalingsachterstand en een relatiebreuk ontstond er een restschuld van € 89.436,17 na de verkoop van haar woning. In 2019 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, maar De Volksbank weigerde de BKR-registratie te verwijderen, ondanks een mondelinge toezegging. [verzoekster] stelde dat de registratie onrechtmatig was en verzocht de rechtbank om de registratie te laten verwijderen op basis van de AVG.

De rechtbank oordeelde dat de registratie niet onrechtmatig was, omdat De Volksbank had voldaan aan haar verplichtingen en de registratie correct was. De rechtbank volgde de argumentatie van De Volksbank dat de registratie noodzakelijk was voor de bescherming van kredietverleners en dat de belangen van [verzoekster] niet zwaarder wogen dan die van De Volksbank. Het verzoek van [verzoekster] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de AVG en de bijbehorende regelgeving correct waren toegepast door De Volksbank, en dat er geen grond was voor verwijdering van de BKR-registratie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/208581 / HA RK 21/53
Beschikking van 18 januari 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Winschoten,
verzoekster,
advocaat mr. M.J.S. Spanjersberg te Zoetermeer,
tegen
de naamloze vennootschap
De Volksbank N.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en de Volksbank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2021;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 november 2021;
de mondelinge behandeling, gehouden op 6 december 2021, die via een videoverbinding heeft plaatsgevonden.
[verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Spanjersberg. Van de zijde van [verzoekster] is eveneens verschenen [naam 1]. Namens de Volksbank is in plaats van mr. Berrevoets, mr. A. Hendriks verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.

2.De feiten

1.2.
De Volksbank heeft op 22 april 2009 aan [verzoekster] en haar toenmalige partner een geldlening verstrekt tot een bedrag van € 242.000,00 ter financiering van hun woning. Na verloop van tijd ontstond een betalingsachterstand in de maandelijkse aflossingsverplichtingen door onder meer een relatiebreuk in juli 2012. De ex-partner werd hierna toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.3.
In verband met de betalingsachterstand is de woning op 17 juni 2013 onderhands verkocht voor een bedrag van € 165.035,10. Met dit bedrag is op de geldlening afgelost. De betalingsachterstand bedroeg op het moment van aflossing € 11.159,84. Na aflossing ontstond een restschuld van in totaal € 89.436,17.
1.4.
Op 7 maart 2019 heeft [verzoekster] een verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. In dat kader heeft zij ook een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet ingediend. Bij vonnis van 12 juni 2019 is dat laatste verzoek afgewezen.
1.5.
Op 21 augustus 2019 heeft [verzoekster] een nieuw verzoek ingediend tot vaststelling van een dwangakkoord en (subsidiair) om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van 7 oktober 2019 heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord toegewezen.
1.6.
De Volksbank heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2019 hoger beroep ingesteld. In dat kader vond er in november 2019 een mondelinge behandeling plaats. Tijdens deze mondelinge behandeling is een minnelijke regeling tot stand gekomen, die in een vaststellingsovereenkomst van 21 november 2019 is vastgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst is, onder meer, bepaald dat:
“(…) 1. [verzoekster] uiterlijk binnen één week na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst aan de Volksbank een bedrag van € 18.750,00 voldoet. (…)
6. De Volksbank en [verzoekster] na uitvoering van de verbintenissen uit hoofde van deze vaststellingsovereenkomst over en weer finaal zijn gekweten. (…)”
1.7.
Het bedrag van € 18.750,00 dat [verzoekster] conform de vaststellingsovereenkomst aan de Volksbank verschuldigd was, is op 25 november 2019 door [verzoekster] aan de Volksbank betaald.
1.8.
Bij e-mail van 8 februari 2021 heeft [naam 1] aan [naam 2] van Hartslag Hypotheken gemeld dat de Volksbank mondeling heeft toegezegd de persoonsgegevens van [verzoekster] in het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet Registratie (de BKR-registratie) te verwijderen.
1.9.
Bij e-mail van 4 maart 2021 heeft [naam 2] namens [verzoekster] aan de Volksbank gevraagd waarom verwijdering van de BKR-registratie nog niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast is in deze e-mail onder meer het volgende vermeld:
“(…) Er is door u[de Volksbank, toevoeging rechtbank]
indertijd aangegeven dat de BKR registratie zou worden verwijderd. (…) Wilt u met mij contact opnemen waarom dit nog steeds niet heeft plaatsgevonden? Of wilt u bevestigen dat u dit alsnog gaat doen? Dit in verband met een hypotheekaanvraag die lopend is en waarbij er met spoed moet worden gehandeld binnen de ontbindende voorwaarde voor financiering. (…)”
1.10.
Bij e-mail van 10 maart 2021 heeft de Volksbank hierop gereageerd. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Uit het dossier is niet gebleken dat er - mondeling of schriftelijk - toegezegd is de BKR registratie te verwijderen. Wel heb ik geconstateerd dat contractnummer [nummer 1] nog op een oude manier was geregistreerd. Ik heb de opdracht gegeven de registratie HY met bijzonderheidscoderingen 2 en 3 te verwijderen en op te voeren als RH met bijzonderheidscoderingen 2 en 3, daar contractnummer [nummer 1] een restschuld betreft. Na de verkoop van de woning bedroeg de restschuld € 89.436,17, waarvoor in 2019 een kwijtingsregeling is overeengekomen met mevrouw [verzoekster]. De kwijtingsregeling is vastgelegd in een vaststellingovereenkomst en op 25 november 2019 is de betaling uit hoofde van de kwijtingsregeling ontvangen door SNS Bank[de Volksbank, toevoeging rechtbank]
. Dat is dan ook de datum waarop bijzonderheidsmelding 3 met Praktisch Laatste Aflosdatum is geregistreerd. Bijzonderheidsmelding 2 is geregistreerd op 5 januari 2015, de datum waarop de restschuld ter incasso is overgedragen aan Flanderijn. Nu HY registratie is omgezet in een RH registratie, is de BKR registratie volgens de geldende BKR richtlijnen geplaatst. (…)”
1.11.
Bij brief van 14 september 2021 heeft [verzoekster] de Volksbank verzocht de BKR-registratie binnen tien werkdagen te verwijderen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Gebleken is dat de verbintenissen uit hoofde van genoemde vaststellingsovereenkomst zijn uitgevoerd c.q. zijn nagekomen. Aldus had het op uw[de Volksbank, toevoeging rechtbank]
weg gelegen om cliënte[[verzoekster], toevoeging rechtbank]
daadwerkelijk finale kwijting te verlenen, zoals u tot 5 maart 2021 ook heeft gedaan. Cliënte begrijpt dan ook niet waarom u ruim drie maanden later alsnog een ‘negatieve’ BKR-registratie geplaatst heeft, en daarmee in strijd handelt met artikel 6 Vaststellingsovereenkomst. Vanwege uw tekortkoming lijdt cliënte schade. Aldus dient u de BKR-registratie terstond te verwijderen. (…)”
1.12.
Bij e-mail van 22 september 2021 heeft de Volksbank het verzoek van [verzoekster] afgewezen. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Het feit dat de schuld is afgekocht en cliënte geen betalingsverplichtingen meer heeft aan SNS[de Volksbank, toevoeging rechtbank]
betekent niet dat we de BKR-registratie moeten verwijderen. Deze registratie is tussendoor aangepast na contact met een gemachtigde van mevrouw [verzoekster] en is correct. Daarom verwijderen we de registratie niet. Door de overdracht van het dossier aan de deurwaarder moesten we een bijzonderheidscode 2 plaatsen en bij de gedeeltelijke kwijting van een schuld hoort een bijzonderheidscode 3. De registratie vervalt automatisch in november 2024. (…)”
1.13.
Op dit moment zijn de volgende persoonsgegevens van [verzoekster] verwerkt in het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet Registratie:
Aanbieder: de Volksbank
Kredietsoort: Restschuld Hypotheek (beëindigd)
Bedrag: € 89.436,00
Registratiedatum: 05-03-2021
Datum 1e aflossing: 26-08-2013
Werkelijke einddatum: 25-11-2019
Code 2, ingangsdatum: 05-01-2015
Code 3, ingangsdatum: 25-11-2019
Verwijderingsdatum: november 2024

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen binnen drie dagen na de datum van de beschikking de BKR-registratie te (doen laten) verwijderen;
subsidiair: de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen binnen drie dagen na de datum van de beschikking de bijzonderheidscodering 2 en 3 te (doen laten) verwijderen;
meer subsidiair: de duur van de BKR-registratie met bijzonderheidscodering 2 en 3 te beperken en de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen deze bijzonderheidscodering gelet op de afloop van voornoemde termijn te (doen laten) verwijderen per die datum;
uiterst subsidiair: een beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
te bepalen dat de verwerkingsverantwoordelijke de hiervoor genoemde veroordeling zal voldoen op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat de verwerkingsverantwoordelijke niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
de verwerkingsverantwoordelijke te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na datum van de beschikking, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.2.
[verzoekster] legt - samengevat weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Volgens [verzoekster] zijn de door De Volksbank in het Centraal Krediet Informatiesysteem van het Stichting Bureau Krediet Registratie geregistreerde restschuld en bijzonderheidscoderingen te kwalificeren als “persoonsgegevens” in de zin van artikel 4 lid 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De Volksbank kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 lid 7 AVG. Er is ruim zes jaar lang een onjuiste registratie in stand gehouden. Daardoor zijn de persoonsgegevens van [verzoekster] niet behoorlijk verwerkt en is de registratie onrechtmatig. In dat kader stelt [verzoekster] dat de Volksbank geen gerechtvaardigde belangen heeft bij registratie van de bijzonderheidscoderingen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Dat is ook de reden waarom de belangenafweging die in het kader van artikel 6 lid 1 aanhef onder f AVG dient plaats te vinden, in het voordeel van [verzoekster] moet uitvallen en de persoonsgegevens op grond van artikel 17 lid 1 sub d jo. 21 lid 1 sub c en d AVG moeten worden gewist, aldus [verzoekster].
2.3.
De Volksbank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het geding. De Volksbank voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De Volksbank voert in de eerste plaats aan dat [verzoekster] het verzoekschrift niet binnen de termijn van artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) heeft ingediend, zodat zij in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarnaast voert de Volksbank aan dat er een belangenafweging dient te worden gemaakt, waarbij bij de handhaving van de BKR-registratie moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens de Volksbank is aan beide beginselen voldaan en weegt het belang van Volksbank bij handhaving van de registratie zwaarder dan het belang van [verzoekster] bij verwijdering van haar persoonsgegevens, welk belang volstrekt niet onderbouwd is. Dit resulteert er tevens in dat [verzoekster] aan artikel 17 AVG geen recht kan ontlenen op het wissen van de registraties en dat zij eveneens geen recht heeft op het staken van de registraties op grond van artikel 21 lid 1 AVG.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
Het meest verstrekkende verweer van de Volksbank betreft de ontvankelijkheid van [verzoekster] in haar verzoek. De rechtbank zal eerst dit verweer behandelen.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat een belanghebbende op grond van artikel 35 lid 1 UAVG op kan komen tegen een beslissing van een verwerkingsverantwoordelijke op een verzoek op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG, door indiening van een verzoekschrift binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke op het verzoek.
3.3.
De rechtbank volgt de Volksbank niet in haar stelling dat de e-mail van 4 maart 2021 moet worden aangemerkt als een bezwaar tegen de gegevensverwerking en dat [verzoekster] daarom binnen zes weken na de e-mail van de Volksbank van 10 maart 2021 een verzoekschrift had moeten indienen. In combinatie met de e-mail van [naam 1] van 8 februari 2021 aan [naam 2], blijkt uit de e-mail van 4 maart 2021 dat het verzoek om verwijdering alleen is gestoeld op een afspraak die partijen volgens [verzoekster] zouden hebben gemaakt. Verder valt uit de e-mail van 10 maart 2021 niet af te leiden dat de Volksbank het verzoek van [verzoekster] daadwerkelijk aan de AVG heeft getoetst. Dit is anders in de reactie van de Volksbank bij email van 22 september 2021 op het verzoek van [verzoekster] van 14 september 2021, waarin de Volksbank wel met zoveel woorden een belangenafweging op grond van de persoonlijke situatie van [verzoekster] heeft gemaakt. Aangezien [verzoekster] binnen zes weken na het antwoord van 22 september 2021 een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank, kan zij dus worden ontvangen in haar onderhavige verzoek.
Inhoudelijk
Het wettelijke kader voor de verwerking van persoonsgegevens
3.4.
De rechtbank leidt uit het verzoekschrift af dat [verzoekster] een beroep doet op artikel 21 lid 1 jo. artikel 17 lid 1 sub a, c en d AVG met als doel de verwijdering van de BKR-registratie. Tussen partijen is niet in geschil dat de onder rechtsoverweging 1.13 vermelde gegevens over [verzoekster] persoonsgegevens zijn en dat de Volksbank kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG. Ook is niet in geschil dat artikel 6, lid 1 onder f AVG als toetsingskader dient voor de vraag of de Volksbank de persoonsgegevens van [verzoekster] rechtmatig in het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet heeft verwerkt. [1]
3.5.
Artikel 5 lid 1 AVG luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Persoonsgegevens moeten:
a) worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is („rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie”); (…)
3.6.
Artikel 6 lid 1 AVG luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De verwerking[van persoonsgegevens, toevoeging rechtbank]
is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: (…)
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. (…)”
3.7.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG heeft een betrokkene te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1 onder f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. Als het bezwaar van de betrokkene op grond van artikel 21 lid 1 AVG slaagt, dan heeft de betrokkene het recht dat zijn persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging worden gewist (artikel 17 lid 1 sub c AVG). Dit laatste recht heeft een betrokkene ook als zijn persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins zijn verwerkt (artikel 17 lid 1 sub a AVG), of als zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt (artikel 17 lid 1 sub d AVG).
3.8.
In dit verband is ook van belang dat in artikel 9 lid 2 onder b en c van het Algemeen Reglement CKI is bepaald dat Stichting BKR overeenkomsten tussen consumenten en zakelijke klanten (waaronder de Volksbank) verwerkt en tevens de achterstanden en bijzonderheden die zich voordoen gedurende de looptijd van deze overeenkomsten verwerkt.
3.9.
In artikel 13 lid 1 van het Algemeen Reglement CKI is bepaald welke feiten de zakelijke klant (in dit geval de Volksbank) met de daarbij behorende bijzonderheidscodering bij Stichting BKR dient te melden. Ook is in dit artikellid bepaald wat onder welke bijzonderheidscodering wordt verstaan. Ten aanzien van bijzonderheidscoderingen 2 en 3 is het volgende bepaald:
code 2 de zakelijke klant heeft betaling van het restant van de of de gehele vordering geëist conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten;
code 3 de zakelijke klant heeft een bedrag van € 250,- of meer afgeboekt. Als afboeking plaatsvindt en de consument hoeft niets meer te betalen (finale kwijting), wordt tegelijkertijd met deze code de beëindiging van de overeenkomst met een werkelijke einddatum gemeld. In andere gevallen meldt de zakelijke klant geen werkelijke einddatum; (…)
Onrechtmatige registratie
3.10.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de Volksbank ruim zes jaar lang een onjuiste registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet in stand heeft gehouden. Volgens haar is er van 5 januari 2015 tot 5 maart 2021 een verkeerde kredietsoort geregistreerd. Daarnaast zouden de verwerkte persoonsgegevens pas na 22 september 2021 niet meer onjuist zijn, omdat de Volksbank toen pas bijzonderheidscode 3 heeft toegevoegd, aldus [verzoekster].
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een onrechtmatige verwerking. De Volksbank heeft onweersproken tot haar verweer aangevoerd dat het op het moment van ontstaan van de restschuld in 2013 nog niet mogelijk was om dit apart bij Stichting BKR te registreren. Toen in 2019 de vaststellingsovereenkomst werd gesloten kon dit wel, aldus de Volksbank, en dat is volgens haar de reden dat zij de restschuld alsnog heeft gewijzigd in “Restschuld Hypotheek” met bijzonderheidscodering 3 en einddatum 2019. De rechtbank overweegt dat aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat de Volksbank het registreren van de restschuld en bijzonderheidscodering 3 op de dag dat partijen de vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (21 november 2019) al had kunnen melden aan Stichting BKR, maar het enkele feit dat dit pas in 2021 is gebeurd, maakt de BKR-registratie naar het oordeel van de rechtbank nog niet onrechtmatig. Volgens de eigen stellingen van [verzoekster] zijn de verwerkte persoonsgegevens, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 1.13 opgenomen, niet langer onjuist. Daarmee heeft de Volksbank, kennelijk naar aanleiding van de door of namens [verzoekster] in maart en september 2021 ingediende (verwijderings-)verzoeken, voldaan aan de op haar rustende rectificatieverplichting.
3.12.
Indien en voor zover [verzoekster] ook heeft willen stellen dat de registratie van bijzonderheidscodering 2 onjuist was, geldt het volgende. In artikel 13 lid 1 van het Algemeen Regelement CKI is bepaald dat de Volksbank, indien zij een restant van een vordering opeist, hiervan melding doet bij Stichting BKR onder vermelding van bijzonderheidscodering 2. De Volksbank heeft er in dit kader op gewezen dat zij het dossier van [verzoekster] op 5 januari 2015 ter incasso aan Flanderijn heeft overgedragen omdat partijen in die periode niet tot een regeling zijn gekomen. [verzoekster] heeft dit niet betwist. Gelet hierop en gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing van de stelling van [verzoekster], valt niet in te zien waarom de Volksbank niet bijzonderheidscodering 2 had mogen melden per 5 januari 2015.
3.13.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de stelling van [verzoekster] dat bijzonderheidscoderingen 2 en 3 niet toegevoegd kunnen worden als er geen “A”-codering (een achterstandscodering) is opgenomen of als een vooraankondiging ontbreekt, het voorgaande niet anders kan maken. Op het moment dat er een achterstand is ontstaan, had deze weliswaar conform artikel 9 lid 2 onder c van het Algemeen Reglement CKI gemeld moeten worden, echter volgt uit dit reglement niet dat er geen bijzonderheidscoderingen geregistreerd kunnen worden als er geen “A”-codering is geregistreerd. In het bijzonder volgt dit niet uit artikel 12 lid 1 onder a van het Algemeen Reglement CKI, waarop [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk op gewezen heeft. Het Algemeen Reglement CKI biedt ook geen aanknopingspunten dat bijzonderheidscoderingen niet zouden kunnen worden toegevoegd wanneer er geen vooraankondiging is toegezonden.
3.14.
De slotsom is dat er geen sprake is van een onrechtmatige registratie en dat het verzoek, voor zover dit gegrond is op artikel 21 lid 1 jo. artikel 17 lid 1 onder c AVG, niet toewijsbaar is.
Mondelinge afspraak en/of vaststellingsovereenkomst
3.15.
[verzoekster] beroept zich voorts op een mondelinge afspraak die volgens haar is gemaakt tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2019. Partijen hebben “op de gang” afgesproken dat er geen BKR-registratie zou volgen, aldus [verzoekster]. Dat er geen BKR-registratie zou volgen, blijkt volgens haar ook uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst die partijen op 21 november 2019 zijn overeengekomen, aangezien daarin een finale kwijting is opgenomen. De Volksbank heeft een en ander gemotiveerd betwist.
3.16.
De rechtbank oordeelt dat voor de vraag of de Volksbank wel of niet aan [verzoekster] heeft toegezegd de BKR-registratie te verwijderen, geen plaats is in deze verzoekschriftprocedure. Het gaat hier in wezen om een vordering tot nakoming van een mondelinge afspraak en een schriftelijke overeenkomst die met een dagvaarding moet worden ingeleid. De onderhavige verzoekschriftprocedure is echter naar haar aard begrensd. De wetgever heeft voor geschillen over (verwijderings-)verzoeken op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG een specifieke procedure uitgewerkt in de UAVG. Die procedure komt erop neer dat een belanghebbende bij de verwerkingsverantwoordelijke een verzoek kan doen op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke moet binnen een bepaalde termijn op zo’n verzoek schriftelijk beslissen. Voor zover de belanghebbende het niet eens is met die beslissing en de beslissing niet door een bestuursorgaan is genomen, bepaalt artikel 35 lid 1 UAVG dat de belanghebbende zich tot de rechtbank kan wenden met het schriftelijk verzoek om de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 AVG alsnog toe of af te wijzen. Het derde lid van artikel 35 UAVG bepaalt dat de rechtbank het verzoek toewijst, voor zover zij dit gegrond oordeelt. De procedure op basis van artikel 35 UAVG is, gezien de tekst van de wet, dus beperkt tot het toe- of afwijzen van een verzoek op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG. Daaruit volgt dat een procedure als de onderhavige niet kan worden gebruikt om geschillen over de nakoming van een overeenkomst te laten beslechten, ook al hangen de vermeende toezegging en de BKRregistratie nauw met elkaar samen.
3.17.
De rechtbank zal [verzoekster] in zoverre dan ook niet ontvangen in haar verzoek, althans het verzoek is niet op deze grond toewijsbaar. Voor bewijslevering in de vorm van getuigenverhoren, zoals uitdrukkelijk door [verzoekster] is aangeboden, is geen plaats.
Belangenafweging
3.18.
Volgens artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG is de verwerking rechtmatig indien en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. Daarbij geldt dat moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkenen niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
3.19.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat haar belang bij verwijdering erin gelegen is dat zij met haar nieuwe partner een nieuwe woning wenst te kopen en dat zij daarbij wordt gehinderd door de BKR-registratie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij hieraan toegevoegd zij ook in algemene zin wordt belemmerd in haar handelen, bijvoorbeeld wanneer zij een nieuwe telefoonabonnement zou willen afsluiten. De rechtbank overweegt dat [verzoekster] heeft nagelaten haar stellingen nader te onderbouwen, terwijl dit wel op haar weg had gelegen omdat de Volksbank aangevoerd heeft dat onvoldoende informatie over de persoonlijke (financiële) situatie van [verzoekster] voorhanden is. De rechtbank constateert dat [verzoekster] geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd met betrekking tot de voorgenomen woningaankoop, zodat het niet duidelijk is om welk object het gaat, welke financiering hiervoor benodigd is en waarom deze niet verkregen zou kunnen worden, laat staan dat er een noodzaak bestaat om een andere woning te betrekken. Ook is van belang dat niet (voldoende) is onderbouwd dat [verzoekster] - zoals [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard - op dit moment in een stabiele financiële situatie verkeert.
3.20.
Ook de vraag of de inbreuk op de belangen van [verzoekster] voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, dient bevestigend beantwoord te worden. De rechtbank overweegt dat kredietregistratie van belang is om een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied te waarborgen. Zoals de Volksbank heeft aangevoerd, zijn de doelen van de BKR-registratie (i) de bescherming van de consument tegen overkreditering en (ii) het beschermen van kredietverleners tegen nietkredietwaardige kredietnemers. [2] Daarmee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Niet is gebleken dat de inbreuk op de belangen van [verzoekster] onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Ook aan de eis van de subsidiariteit is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Artikel 4:32 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht de Volksbank om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet is het enige stelsel in Nederland dat aan de wettelijke vereisten voldoet. De interne registratie door de kredietverleners, zoals [verzoekster] die omschrijft, voldoet daaraan niet. Het interne systeem biedt immers geen volledig overzicht van alle aan een consument verstrekte kredieten. De doelen van de BKR-registratie kunnen aldus niet op een andere, voor [verzoekster] minder nadelige, wijze kunnen worden verwerkelijkt.
3.21.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de belangen van [verzoekster] zwaarder wegen dan de belangen van de Volksbank en dat het verzoek, voor zover dit gegrond is op artikel 21 lid 1 jo. artikel 17 lid 1 onder d AVG, niet toewijsbaar is.
3.22.
Evenmin is gebleken dat de persoonsgegevens van [verzoekster] niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins zijn verwerkt. Het verzoek, voor zover dit gegrond is op artikel 21 lid 1 jo. artikel 17 lid 1 onder a AVG, is ook niet toewijsbaar.
Resumé
3.23.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekster] zich niet kan beroepen op de artikelen 21 lid 1 en 17 lid 1 sub a, c of d AVG, zodat de persoonsgegevens van [verzoekster] in het Centraal Krediet Informatiesysteem van Stichting Bureau Krediet niet hoeven te worden gewist. De verzoeken van [verzoekster] zullen dus geheel worden afgewezen.
3.24.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de Volksbank worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten × tarief II)

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van De Volksbank tot op heden vastgesteld op € 1.126,00;
4.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
42977

Voetnoten

1.Naar aanleiding van prejudiciële vragen heeft de Hoge Raad in het arrest van 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1814) geoordeeld dat een BKR-registratie aan de in artikel 6 lid 1 onder f AVG moet worden getoetst.
2.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam 9 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3857 en Gerechtshof Den Haag 10 november 2020, ECLI:NL:GDHA:2020:2068.