ECLI:NL:RBNNE:2022:1276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
LEE 21/3430
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van waardedaling van mijnbouwschade niet overgedragen aan nieuwe eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van waardedaling van een woning als gevolg van mijnbouwschade. Eiser, Instituut Mijnbouwschade Groningen, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van waardedaling, maar deze was door verweerder afgewezen. Verweerder stelde dat de waardedaling niet aan de woning was verbonden, maar aan de persoon die eigenaar was ten tijde van het ontstaan van de schade. Eiser was sinds 25 januari 2017 eigenaar van de woning, maar de schade was ontstaan vóór deze datum, namelijk op 16 augustus 2012. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot vergoeding van waardedaling niet van rechtswege overgaat op een nieuwe eigenaar en dat eiser geen recht had op vergoeding omdat hij niet de rechthebbende was ten tijde van de waardedaling. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer en mr. S. Deany).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot vergoeding van waardedaling afgewezen.
In het besluit van 1 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 25 januari 2017 (gedeeltelijk) eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , met de postcode [postcode] (de woning).
2. Verweerder heeft de aanvraag tot vergoeding van waardedaling afgewezen, omdat de woning geen waardedaling zou hebben ondervonden in de periode dat eiser eigenaar van de woning was. Eiser lijdt daarom, volgens verweerder, geen schade door waardedaling van die woning en komt niet voor vergoeding van die schade in aanmerking.
2.1.
Eiser stelt dat de waardedaling verbonden is aan een object, namelijk de woning, en niet aan een persoon. Nu de vorige eigenaar op het moment van verkoop van de woning geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van waardedaling, is de aanspraak tot waardedalingsvergoeding op eiser overgegaan, naar de mening van eiser.
2.2.
Verweerder merkt op dat de vorige eigenaar op 16 augustus 2012 eigenaar van de woning was, het moment van intreden van het imago-effect. Bij de verkoop van de woning na 16 augustus 2012 gaat verweerder ervan uit dat dit imago-effect bewust of onbewust in de koopprijs verdisconteerd is. In het geval van eiser is de woning overgedragen op 25 januari 2017. De verkoper heeft daarom de imago-schade geleden, niet eiser. Het zou onterecht zijn om eiser de vergoeding voor waardedaling toe te kennen. Eiser wordt op die manier dubbel gecompenseerd: hij heeft dan zowel een lagere prijs voor de woning betaald als een vergoeding gekregen voor waardedaling.
2.3.
Verweerder stelt voorts dat eiser uitgaat van een onjuist uitgangspunt. De vordering tot vergoeding van waardedaling is niet verbonden aan de woning, maar aan degene die eigenaar was van de woning. De waardedaling raakt namelijk degene die rechthebbende op de woning was op het moment dat de waardedaling plaatsvond. Dit betekent dat de vordering niet van rechtswege overgaat op een opvolgend eigenaar. De verkoper kan nog steeds, ook na verkoop van de woning, een vergoeding aanvragen. De vordering kan slechts overgedragen worden door middel van cessie. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er sprake is van cessie.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen eigen vordering tot vergoeding van waardedaling heeft, nu de woning is verkregen na 16 augustus 2012 en er na aankoop van de woning op zijn perceel geen bevingen met een grondsnelheid van 2,9 mm/s hebben plaatsgevonden.
2.5.
De rechtbank overweegt dat de aanspraak op vergoeding van waardedaling een vordering op naam betreft. Deze is niet aan de woning verbonden, maar aan de persoon die rechthebbende was op de woning ten tijde van het intreden van de waardedaling. In dit geval komt de vergoeding niet toe aan eiser, maar aan de verkopende partij, die eigenaar van de woning was op 16 augustus 2012. In geval van koop van de woning ná 16 augustus 2012, komt de vordering slechts aan eiser toe wanneer hij met de verkopende partij (expliciet) overeengekomen is dat de vordering aan eiser is of wordt overgedragen. Eiser heeft niet gesteld dat dit het geval is en dit is ook niet uit het dossier of ter zitting gebleken. Nu niet gesteld of gebleken is dat het wel de bedoeling van de verkopende partij is geweest om deze vordering over te dragen, neemt de rechtbank aan dat de vordering niet aan eiser is overgedragen. Of verkoper wel of niet (al) aanspraak heeft gemaakt op de vergoeding voor waardedaling, doet niet ter zake. Verweerder heeft dan ook op goede grond besloten om aan eiser niet de vergoeding voor waardedaling toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.