ECLI:NL:RBNNE:2022:1285

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
LEE 20/3436
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na mijnbouwschade met betrekking tot de onafhankelijkheid van deskundigen en zorgvuldigheid in de bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 21 april 2022, is het beroep van eiseres, Instituut Mijnbouwschade Groningen, ongegrond verklaard. Eiseres had een schadevergoeding van € 14.164,60 aangevraagd wegens schade aan haar pand, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat de deskundigen, ondanks hun banden met adviesbureau W2N, onafhankelijk opereerden en dat er geen objectieve gegevens waren om aan hun deskundigheid te twijfelen. Eiseres had voorafgaand aan de besluiten inzage in de relevante stukken en had de mogelijkheid om haar standpunten naar voren te brengen tijdens de hoorzitting. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de deskundigen voldoende hadden aangetoond dat de schade niet het gevolg was van bodembeweging door mijnbouw. De rechtbank wees erop dat de deskundigen verschillende oorzaken voor de schade hadden geïdentificeerd, maar dat de overbelasting van het dak als de voornaamste oorzaak moest worden beschouwd. Eiseres had geen contra-expertise ingediend die de conclusies van de deskundigen tegensprak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: K. de Bakker),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2020 (primair besluit 1) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister) aan eiseres op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (het Besluit Mijnbouwschade) een schadevergoeding van in totaal € 14.164,60 inclusief rente toegekend wegens schade aan het pand op het perceel [adres] (het pand).
In het besluit van 11 mei 2020 (primair besluit 2) heeft de minister een aanvullend bedrag van € 723,50 aan eiseres toegekend wegens het ontbreken van de prijsindexering voor het jaar 2020 over de bij primair besluit 1 toegekende schadevergoeding.
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
In het besluit van 16 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is W.P. Bakker, deskundige bij D.O.G. Ingenieurs, verschenen.

Overwegingen

1. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Zij overweegt daartoe het volgende. De beroepsgronden zullen daarbij hieronder worden besproken.
Onafhankelijkheid van de deskundigen
2. Eiseres voert aan dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen niet onafhankelijk zijn. Zij voert aan dat zij geen vertrouwen heeft in het adviesbureau W2N, omdat dit bureau in het verleden tegenstrijdige adviezen over schade en versterking van de woning heeft uitgebracht. Nu is advies uitgebracht door D.O.G. Ingenieurs (D.O.G.). D.O.G. is echter gelieerd aan W2N en het adviesrapport van D.O.G. is mede ondertekend door R. Wiersum, die betrokken was bij de eerdere advisering door W2N.
2.1.
Verweerder heeft betwist dat er reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de ingeschakelde deskundigen.
2.2.
Het bestaan van eventuele banden tussen D.O.G. en W2N betekent niet dat D.O.G. niet onafhankelijk van verweerder opereert, of een persoonlijk belang heeft, of dat de schijn daarvan bestaat (zie onder andere een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, over de betekenis van onafhankelijkheid in dit verband). Dat eiseres het niet eens is met het onderzoek en de beoordeling door W2N maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
2.3.
Voor zover eiseres bedoelt dat vanwege de banden er moet worden getwijfeld aan de deskundigheid van D.O.G., wordt ze ook daarin niet gevolgd, omdat een dergelijk gebrek aan deskundigheid niet met objectieve gegevens is onderbouwd.
Zorgvuldigheid in de bezwaarfase
3. Eiseres voert aan dat de bezwaaradviescommissie ten onrechte niet heeft aangegeven dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd, wat in strijd is met artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook stelt eiseres dat deskundige Geuze tijdens de hoorzitting nieuwe argumenten heeft ingebracht, waardoor zij in haar verdediging is geschaad. Het hoorzittingsverslag en het advies van de bezwaaradviescommissie vermelden ook haar echtgenoot ten onrechte als Wiersum.
3.1.
Verweerder heeft betwist dat de procedure onzorgvuldig is verlopen.
3.2.
Er is niet gehandeld in strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Eiseres heeft voorafgaand aan de primaire besluiten de beschikking gehad over de op de zaak betrekking hebbende stukken en tijdens de bezwaarfase was er de gelegenheid om stukken op te vragen. Daarmee is de inzage als bedoeld in de Awb voldoende geborgd geweest. De toelichting die deskundige Geuze tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft gegeven, kon daar worden besproken, en voor zover eiseres het met die toelichting niet eens was, kon zij daar in beroep tegenop komen. Al met al kan onvoldoende blijken van een situatie waarin sprake is van een benadeling in de verdediging. Er is verder geen aanwijzing dat de onjuiste aanduiding van de echtgenoot van eiseres meer is dan een kennelijke verschrijving in het verslag van de hoorzitting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schades 11, 13 en 14
4. De schades betreffen, aldus het herziene rapport van 31 maart 2020, doorhangende dakplaten en loslatende strips (schade 11 en 14) en scheefstand van de vloer op de 1ste verdieping (schade 13). Samengevat weergegeven hebben de door verweerder ingeschakelde deskundigen aangegeven dat op basis van de uiterlijke kenmerken kan worden uitgesloten dat er sprake is van een causaal verband tussen het ontstaan/een verergering door mijnbouwactiviteiten. In het herziene rapport is ten aanzien van schade 11 en 13 onder andere vermeld:
“De dakplaten zijn doorgezakt als gevolg van langdurige belasting (door het gewicht van de platen, dakbedekking, zonnepanelen en evt. sneeuw), waardoor de afwerkprofielen ook los zijn gaan hangen en ruimte is ontstaan tussen de dakplaten en de afwerklatten.”
5. Eiseres voert aan dat het bewijsvermoeden ten onrechte niet is toegepast op schades 11, 13 en 14. De deskundigen hebben niet evident en aantoonbaar een andere oorzaak aangewezen voor de schade: zij noemen immers vier verschillende oorzaken voor het doorbuigen van het dak. Het huis dateert ook van 1989 terwijl de problemen met het dak zich pas manifesteerden in 2015. De zonnepanelen zijn in 2017 geplaatst, twee jaar na de manifestatie van de schade. Sneeuw is er de laatste jaren nauwelijks gevallen en de hoek van het dak is zodanig dat sneeuw ook niet lang blijft liggen. Gelet op de bevingsgeschiedenis in het gebied, waaronder de recente beving bij Garrelsweer, en de schadehistorie van het pand moet de schade wel door aardbevingen zijn veroorzaakt.
5.1.
Verweerder betwist dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd.
5.2.1.
De rechtbank stelt vast dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Het pand is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld.
5.2.2.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS (waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250) volgt dat een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
Uit de eerdergenoemde uitspraak van 24 februari 2021 van de ABRvS blijkt dat het bewijsvermoeden met succes is weerlegd als blijkt dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Uit de uitspraak blijkt ook dat een deskundige ook meerdere, al dan niet samenhangende en mijnbouwactiviteiten uitsluitende oorzaken voor het ontstaan van schade mag aanwijzen. Als duidelijk is dat een van de oorzaken de schade heeft veroorzaakt, is voldaan aan het criterium dat voldoende aannemelijk is dat de schade niet door bodembeweging is ontstaan.
5.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het herziene adviesrapport en de nadere toelichtingen van deskundige Geuze in een bij het verweerschrift gevoegde opinie en ter zitting voldoende heeft aangetoond dat schades 11, 13 en 14 evident en aantoonbaar uitsluitend een andere oorzaak hebben dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Op basis van waarneming van de uiterlijke kenmerken van de schades en het schadebeeld in aangrenzende bouwdelen is geconcludeerd dat de doorzakkende dakplaten en de loshangende afwerkprofielen (schades 11 en 14) het gevolg zijn van een belasting van het dak. Gelet op de staat van de aangrenzende bouwdelen en het ontbreken van schades zoals parallele scheurvorming of lekkage, is geconcludeerd dat de doorzakking niet kan zijn veroorzaakt door de kortstondige trillingen die bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten kenmerken. Deze oorzaak is ook nog toegelicht in een opinie van deskundige Geuze bij het verweerschrift. Met betrekking tot de schade aan de vloer (schade 13) is geconcludeerd dat bij de bouw onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de structuuropbouw van het hout na verloop van tijd verandert. Bij de beoordeling is betrokken dat er geen aanwijzingen zijn voor schade aan de fundering of de vloer op de begane grond en dat het schadebeeld van aangrenzende oppervlakken niet van een aard is die normaliter wordt aangetroffen in combinatie met mijnbouwgerelateerde schade aan verdiepingsvloeren, zoals parallele scheurvorming. De conclusies van de ingeschakelde deskundigen liggen in het verlengde van elkaar.
5.2.4.
Niet kan worden gezegd dat er onvoldoende duidelijk één schade-oorzaak is aangewezen omdat de deskundigen beschrijven dat de overbelasting van het dak op zijn beurt meerdere oorzaken kan hebben, zoals sneeuw of zonnepanelen. Uiteindelijk is het immers steeds de overbelasting van het dak die als oorzaak van de schade heeft te gelden. Eiseres heeft ook geen contra-expertise ingebracht waaruit iets anders blijkt. Daarmee zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te twijfelen aan de rapportages van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Voor zover eiseres verwijst naar rapportages opgesteld in het kader van de versterkingsoperatie, moet worden gezegd dat die een ander doel dienen: die betreffen de vraag of en hoe een pand moet worden versterkt, niet welke fysiek schades voor vergoeding in aanmerking moeten komen.
Proceskosten
6. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.