In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verkoop en inruil van landbouwmachines. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde nakoming van een overeenkomst die op 16 november 2015 was gesloten met verschillende gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap en een natuurlijke persoon. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of er een overeenkomst tot stand was gekomen en wie als contractspartij moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat zowel de gedaagde sub 1 als gedaagde sub 2 als contractspartij van eiseres moesten worden aangemerkt, terwijl de vorderingen tegen gedaagde sub 2 werden afgewezen omdat deze vennootschap niet meer bestond ten tijde van de dagvaarding.
De rechtbank oordeelde verder dat gedaagde sub 1 aansprakelijk was voor de nakoming van de overeenkomst en dat eiseres recht had op vergoeding van de door haar betaalde leasetermijnen. De rechtbank wees de vordering van eiseres tot een bedrag van € 81.446,96 toe, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van eiseres en gedaagde sub 1 vastgesteld. De vorderingen tegen gedaagde sub 3 en gedaagde sub 4 werden afgewezen, omdat zij geen (getrapte) bestuurders waren van de geliquideerde vennootschap en er geen grondslag was voor hun aansprakelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de vordering in reconventie van gedaagde sub 1 werd afgewezen, en dat hij in de proceskosten werd veroordeeld.