Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser 1] [achternaam 2] - [achternaam 1] ,
[eiser 1],
[eiser 2] [achternaam 1],
[eiser 2],
[eiser 3] [achternaam 1],
[eiser 3],
[eiser 4] [achternaam 1],
[eiser 4],
[eiser 5] [achternaam 1],
[eiser 5],
1.[gedaagde 1] [achternaam 1] ,
[gedaagde 1],
2.[gedaagde 2] - [achternaam 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 februari 2021;
- de akte uitlating producties tevens akte wijziging van eis in conventie, alsmede de conclusie van antwoord in reconventie van [gedaagde 1] ;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 juni 2021 en de ter gelegenheid van de zitting namens eisers overgelegde aanvullende producties;
- het B3-formulier van 5 juli 2021 van mr. Blokzijl;
- de brief van 7 juli 2021 van mr. Seip;
- de conclusie na comparitie van [gedaagde 1] ;
- de akte overlegging beslagstukken van de zijde van eisers.
2.De feiten
Daarnaast is een onderhandse akte bijgevoegd waarin expliciet staat vermeld dat de zoon het recht heeft om de onderneming e.d. over te nemen tegen de onderling vastgestelde prijs."
en de comparanten sub 1, 2, 3, 4, 6 en 7[opm. rechtbank: de overige partijen]
met betrekking tot de pro resto schuld ter zake van de hiervoor onder II. AFWIKKELING RECHT VAN KOOP vermelde overeenkomst van geldlening, in hoofdsom oorspronkelijk groot tweehonderdduizend euro (€ 200.000,00), thans pro resto groot eenenzestigduizend zeshonderdnegenendertig euro (€ 61.639,00) en de hiervoor vermelde schuld aan de coöperatie: Coöperatieve Rabobank U.A. (…), thans pro resto groot tweeënzestigduizend euro (€ 62.000,00) - mede in verband met het bepaalde in het bij onderhandse overeenkomst aan de comparant sub 5 verleende recht van koop, getekend te Groningen op tweeëntwintig juli tweeduizend zes, een overeenkomst tot verrekening als vermeld in artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek hebben gesloten, in die zin dat de comparant sub 5 en de comparanten sub 1, 2, 3, 4, 6 en 7, in hun hoedanigheid van schuldenaar met betrekking tot de respectievelijke vorderingen - waarbij de comparanten verklaarden allen de bevoegdheid tot verrekening te hebben - verklaarden de respectievelijke schuld met de respectievelijke vordering verrekenen, en dat de beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop van
3.De vordering in conventie
4.De vordering in reconventie
primairte veroordelen een bedrag van € 5.545,00 tenminste een in goede justitie vast te stellen bedrag aan [gedaagde 1] te voldoen vanwege de onjuiste aangifte erfbelasting en de daaruit volgende te hoge aanslag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling door [gedaagde 1] aan de fiscus;
5.Het geschil en de beoordeling daarvan
"Uw bezittingen in de manege, het bedrijfsvermogen, betreft hoofdzakelijk het onroerend goed de boerderij en de manege". [naam 1] heeft vervolgens, zoals blijkt uit de brief van 3 juli 2006, geadviseerd om de voorheen door vader en moeder gedreven onderneming in te brengen in een samen met [gedaagde 1] nieuw op te richten vennootschap, teneinde die onderneming na ommekomst van een termijn van tenminste drie jaren fiscaal geruisloos door te kunnen laten schuiven naar (de eenmanszaak van) [gedaagde 1] . Aldus is ook geschied. De stelling van eisers dat de afspraken uit de vennootschapsakte niet zijn nagekomen, snijdt dan ook geen hout. Gelet op de bedoelingen van partijen zoals deze blijken uit de koopoptie zelf en de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het door [naam 1] uitgebrachte advies, moet het er dan ook voor worden gehouden dat het standpunt van [gedaagde 1] juist is.
nietis komen te vervallen dat de levering op 15 april 2020 effect heeft gesorteerd. De door eisers onder I gevorderde verklaring van recht ligt daarmee voor afwijzing gereed.
schuld aan moeder per 1 januari 2010 van € 200.000 in verband met de overname van de onderneming" en om een rentepercentage van 5%. [gedaagde 1] erkent dat deze schuld bestaan heeft, maar heeft tot zijn verweer aangevoerd dat hij ter zake hiervan niets meer verschuldigd is en dat eisers hem hiervoor in de leveringsakte van 15 april 2020 finale kwijting hebben verleend. De rechtbank is van oordeel dat deze leveringsakte dwingend bewijs oplevert van de juistheid van de stelling van [gedaagde 1] dat de verbintenis tot betaling van het restant van de koopsom (pro resto een bedrag van € 61.639,00) door verrekening teniet is gegaan. Eisers hebben niets aangevoerd om dit te ontkrachten. Mede als gevolg van de in de leveringsakte opgenomen finale kwijting kunnen eisers dus geen betaling meer vorderen van achterstallige rente en aflossingen. Het onder V gevorderde zal om die reden worden afgewezen.