ECLI:NL:RBNNE:2022:1697

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
18/159909-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken inzake seksueel misbruik van minderjarigen en vervaardiging van kinderpornografisch materiaal

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van meerdere minderjarigen en het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en werd bijgestaan door advocaat mr. F.H. Kappelhof. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan twee jaar schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van vijf minderjarige meisjes, die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De feiten omvatten onder andere het seksueel binnendringen van de slachtoffers en het betasten van hun geslachtsdelen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderporno, waarbij hij samenwerkte met een medeverdachte die foto's van haar kinderen maakte en deze naar de verdachte stuurde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, alsook tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het recidivegevaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/159909-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 april 2022 (inhoudelijke behandeling) en 24 mei 2022 (sluiting van het onderzoek).Verdachte is op de terechtzitting van 28 april 2022 in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 28 april 2022 vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging en na een ter terechtzitting van 28 april 2022 gedane mondelinge aanvulling van de tenlastelegging op de voet van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 12 juni 2021 tot en met 13 juni 2021 te Echten, gemeente De Wolden, althans in Nederland, met een of meer minderjarigen die aan zijn zorg of waakzaamheid zijn toevertrouwd, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 en/of met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2016, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] betast en/of
  • een of meer van zijn vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht ) subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 12 juni 2021 tot en met 13 juni 2021 te Echten, gemeente De Wolden, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarigen [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2016, door (telkens) de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te betasten; ( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht ) 2.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 11 oktober 2018 tot en met 26 december 2019 te Hoogeveen, althans in Nederland, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2009, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] betast en/of
  • een of meer van zijn vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht ) 3.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 11 oktober 2018 tot en met 26 december 2019 te Hoogeveen, althans in Nederland, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 4] betast en/of
  • een of meer van zijn vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 4] geduwd/gebracht;( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
4.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 4 juli 2020 tot en met 25 juli 2020 te Echten, gemeente De Wolden, met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens):
  • ( over de kleding) de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 5] betast en/of
  • ( over de kleding) in de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 5]
geknepen;
( art 247 Wetboek van Strafrecht ) 5.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 29 november 2018 tot en met 18 juni 2021 te Roermond en/of Echten, gemeente De Wolden, althans in Nederland, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum]
2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 6] betast en/of - een of meer van zijn vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 6] geduwd/gebracht en/of
  • een of meer voorwerpen, te weten een thermometer en/of een klysma (microlax), in de anus van die[slachtoffer 6] geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht ) subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 29 november 2018 tot en met 18 juni
2021 te Roermond en/of Echten, gemeente De Wolden, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2012, door (telkens) de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 6] te betasten en/of (hard) op de billen van die [slachtoffer 6] te slaan;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht ) 6.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 18 juni 2021 te Roermond en/of Hoogeveen en/of Echten, gemeente De Wolden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) een 131 afbeeldingen, te weten 127 foto's en/of 4 video's – en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen, te weten een Samsung GSM (beslagcode 1395713) – van seksuele gedragingen, waarbij iemand, te weten (onder andere) [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , die (kennelijk) de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken heeft vervaardigd, verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met een voorwerp (thermometer) anaal penetreren van het lichaam van een persoon die
(kennelijk) de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(bestandsnaam: . [bestandsnaam] , proces verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal (TBKK)) en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die (kennelijk) de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (bestandsnamen:
  • [bestandsnaam] , proces verbaal van bevindingen 2021156587-62 en/of
  • [bestandsnaam] , proces verbaal van bevindingen 2021156587-62 en proces verbaal beschrijvingkinderpornografisch materiaal (TBKK) en/of
  • [bestandsnaam] , proces verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal (TBKK) en/of
  • [bestandsnaam] , proces verbaal van bevindingen 2021156587-62)
en/of het ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het houden van een (stijve) penis bij/naast het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (waarbij op dat lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is) (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
(bestandsnaam: . [bestandsnaam] , proces verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal (TBKK)) en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt. ( art 240b lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht )

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair 2, 3, 4, 5 primair en 6.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot feit 6 heeft de raadsman betoogd dat het verwerven en in bezit hebben van kinderporno kan worden bewezen, maar het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal niet. Daarnaast kan de foto van [slachtoffer 9] niet als kinderpornografisch worden aangemerkt gelet op de medische context van de foto. Verder kan niet worden bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het verwerven en in bezit hebben van kinderporno nu het gaat om een relatief geringe hoeveelheid afbeeldingen die in korte tijd vanuit een redelijk besloten omgeving door verdachte is verworven en die hij in bezit heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 april 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprekzeden d.d. 15 juni 2021, opgenomen op pagina 222 e.v. van het dossier van Politie NoordNederland met nummer 2021156587, onderzoek NNRBC21130_Minsk d.d. 17 januari 2022, inhoudend de verklaring van [naam 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 13 juli 2021,opgenomen op pagina 250 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli
2021,opgenomen op pagina 273 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 1] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 26 juni 2021 opgenomen oppagina 361 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] ;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 7 september
2021, opgenomen op pagina 380 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer
4] ;
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 7 september
2021, opgenomen op pagina 424 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer
3] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 27 juni 2021, opgenomenoppagina 465 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 3] ;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d. 28 september 2021, opgenomen op pagina 485 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] ;
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober2021,opgenomen op pagina 552 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 6] ;
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juli2021,opgenomen op pagina 1058 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ;
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli2021,opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relateringen van verbalisant [verbalisant 1] (beschrijving Whatsapp foto’s telefoon verdachte);
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal beschrijving kinderpornografischmateriaal
d.d. 26 oktober 2021, opgenomen op pagina 723 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relateringen van verbalisant [verbalisant 4] , met als bijlage o.a. een collectiescan inhoudende een overzicht van de kinderpornografische foto’s en video’s’;
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli2021,opgenomen op pagina 928 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relateringen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met als bijlage een excel extractie met Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] .
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van feit 6, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode in opdracht van verdachte kinderpornografische afbeeldingen van haar drie kinderen heeft vervaardigd en naar verdachte heeft verstuurd, waardoor verdachte de afbeeldingen heeft verworven en in bezit heeft gehad. Verdachte heeft dat ook bekend.
Afbeelding [slachtoffer 9]
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de afbeelding van [slachtoffer 9] worden aangemerkt als kinderpornografisch materiaal. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder de context waarin de afbeelding is aangetroffen in aanmerking, te weten de overige op de telefoon van verdachte aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen, de seksuele voorkeur van verdachte voor - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - niet alleen minderjarige meisjes maar ook minderjarige jongens en het veelvuldig vragen van verdachte om foto’s van de piemel van [slachtoffer 9]
1. Dat verdachte in het bezit was van de afbeelding vanuit medische interesse in het geslachtsdeel van [slachtoffer 9] (in verband met een ondergane operatie van [slachtoffer 9] ) acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
Vervaardigen
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal wettig en overtuigend bewezen worden. Nu de afbeeldingen door medeverdachte [medeverdachte] telkens in opdracht van verdachte werden vervaardigd, kan verdachte worden aangemerkt als de intellectuele dader van het vervaardigen van de afbeeldingen en daarmee als medepleger.
Gewoonte maken
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Verdachte heeft gedurende een periode van bijna 10 maanden in totaal 131 kinderpornografische afbeeldingen verzameld. Bij het oordeel dat daarmee sprake is van een gewoonte betrekt de rechtbank dat verdachte medeverdachte [medeverdachte] in voornoemde periode veelvuldig – vaak meerdere keren per week – opdracht heeft gegeven om naaktfoto’s van haar kinderen te maken en dat verdachte de afbeeldingen telkens individueel of in duo’s heeft ontvangen. Daaruit volgt dat de frequentie van het vervaardigen en verwerven van kinderpornografisch materiaal hoog is en dat verdachte telkens opnieuw het besluit heeft genomen om het strafbare feit te plegen. Daarmee is sprake van een ‘gewoonte’ als bedoeld in de delictsomschrijving.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op meer momenten in de periode van 12 juni 2021 tot en met 13 juni 2021 te Echten, gemeente De Wolden, met minderjarigen die aan zijn zorg of waakzaamheid zijn toevertrouwd, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2016, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en/of anus en/of vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betast en
  • zijn vinger in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebracht;
2.
hij op meer momenten in de periode van 11 oktober 2018 tot en met 26 december 2019 te
Hoogeveen, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2009, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte (telkens):
- de billen en anus en vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 3] betast en/of- zijn vinger in devagina en/of anus van die [slachtoffer 3] gebracht;
3.
hij op meer momenten in de periode van 11 oktober 2018 tot en met 26 december 2019 te
Hoogeveen, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , hebbende verdachte (telkens):
- de billen en anus en vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 4] betast en/of- een vinger in devagina en/of anus van die [slachtoffer 4] gebracht;
4.
hij in de periode van 4 juli 2020 tot en met 25 juli 2020 te Echten, gemeente De Wolden, met
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte over de kleding de billen en de schaamstreek van die [slachtoffer 5] betast; 5.
hij op meer momenten in de periode van 29 november 2018 tot en met 18 juni 2021 te Roermond en Echten, gemeente De Wolden, met een minderjarige die aan zijn zorg of waakzaamheid is toevertrouwd, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , hebbende verdachte (telkens):
  • de billen en anus en vagina en de schaamstreek van die [slachtoffer 6] betast en
  • zijn vinger in de vagina en anus van die [slachtoffer 6] gebracht en
  • een voorwerp, te weten een klysma (microlax), in de anus van die [slachtoffer 6] gebracht;
6.
hij in de periode van 1 september 2020 tot en met 18 juni 2021 te Roermond en Hoogeveen en Echten, gemeente De Wolden, tezamen en in vereniging met een ander, 131 afbeeldingen, te weten
127 foto's en 4 video's van seksuele gedragingen, waarbij iemand, te weten onder andere [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , die (kennelijk) de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken heeft vervaardigd, verworven en in bezit gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met een voorwerp (thermometer) anaal penetreren van het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (bestandsnaam: . [bestandsnaam] ) en
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die (kennelijk) de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (bestandsnamen:
  • [bestandsnaam] , en
  • [bestandsnaam] , en
  • [bestandsnaam] , en- [bestandsnaam] )
en
het ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het houden van een (stijve) penis bij/naast het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (waarbij op dat lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is) (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (bestandsnaam: . [bestandsnaam] ) en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. primair. met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uitofmede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
en
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
2. met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen diebestaan uit of medebestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
3. met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestienjaren heeft bereikt, buitenecht, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
4. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtigehandelingen plegen;
5 primair. met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
6. een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, verwerven, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een beroep of gewoonte wordt gemaakt en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Motivering straf en maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS met verpleging van overheidswege) en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: de GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden opgelegd. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat een TBS met voorwaarden blijkens vaste jurisprudentie enkel aan de orde kan zijn bij minder zware feiten en in het onderhavige geval dus niet passend is. Voorts is voor een TBS met voorwaarden een betrouwbare bereidheid tot medewerking nodig, waarvan bij verdachte geen sprake is. Ten slotte heeft de officier van justitie aangegeven dat hij ervan uitgaat dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is en dat hij daarmee rekening houdt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één, maximaal twee jaar. Daartoe heeft hij aangevoerd dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het belang van verdachte noch in het belang van de maatschappij is, nu bij verdachte sprake is van probleembesef en de behandeling op zo kort mogelijke termijn moet worden ingezet. Voorts heeft de raadsman oplegging van TBS met voorwaarden bepleit in plaats van TBS met verpleging van overheidswege. Het advies TBS met verpleging van overheidswege van de psycholoog en psychiater is immers met name gebaseerd op het feit dat er geen probleem/ziektebesef bij verdachte zou bestaan, maar inmiddels is dat besef er wel. Door het stellen van stevige voorwaarden is een adequate behandeling goed te regelen. Het komt de raadsman voor dat aldus een TBS met voorwaarden een voldoende stok achter de deur is om recidive te voorkomen.
Oordeel van de rechtbank

Straf

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De strafbare feiten
Verdachte heeft zich over een periode van ruim 2,5 jaar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen, van vijf minderjarige meisjes tussen de leeftijd van 5 en 13 jaar die tijdens het misbruik allen aan zijn zorg waren toevertrouwd. Hij heeft de billen en de vagina’s van de meisjes betast en is hun vagina en anus binnengedrongen met zijn vinger. Bij sommige meisjes vond het misbruik plaats als zij een weekend bij verdachte op de camping logeerden, bij andere meisjes vond het misbruik met name plaats in de woning van verdachte. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van 8 jaar, op dat moment een buurmeisje op de camping waar verdachte verbleef.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard een seksuele voorkeur te hebben voor jonge meisjes en jongens vanaf ongeveer 5 jaar. Hij heeft bevestigd steeds bezig te zijn geweest met het creëren van gelegenheid om de kinderen seksueel te misbruiken. Zo bood hij veelvuldig aan kennissen en familie aan om op hun kinderen te passen en heeft hij eveneens veelvuldig zelf gevraagd of via zijn partner laten vragen of kinderen bij hen mochten logeren. Daarbij is verdachte steeds zeer berekenend te werk gegaan. Tijdens het logeren ging verdachte vaak met de meisjes mee naar het toilet of met de meisjes douchen om hen, zoals hij dat noemde, te ‘helpen’ bij het plassen, poepen of douchen. Op deze momenten heeft verdachte de kinderen betast en is hij met zijn vingers zowel anaal als vaginaal bij hen binnengedrongen. Om ervoor te zorgen dat hij de kinderen vaak kon ‘helpen’, diende de kinderen laxeermiddelen toe. Zo bracht hij met regelmaat kinderen anaal microlax (een klysma) in.
Naast het genoemde seksuele misbruik heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het vervaardigen, verwerven en in bezit hebben van kinderporno. Verdachte had een seksuele relatie met de moeder van een van de meisjes die hij heeft misbruikt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij verliefd was op dit meisje, [slachtoffer 6] . Op verzoek van verdachte heeft de moeder van [slachtoffer 6] , medeverdachte [medeverdachte] , naaktfoto’s van haar dochter [slachtoffer 6] en haar zoons [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] gemaakt en vervolgens naar verdachte gestuurd. Ook werden de kinderen tijdens het videobellen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , op aanwijzen van verdachte, naakt in beeld gebracht. Uit Whatsappgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] komt verder naar voren dat verdachte [slachtoffer 6] wilde betrekken bij de seks die verdachte met [medeverdachte] had. Vastgesteld kan worden dat verdachte bezig is geweest om met behulp van medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 6] voor te bereiden op het hebben van verdergaande seks met verdachte.
Verdachte heeft door het plegen van deze handelingen langdurig en op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van al deze jonge slachtoffers. Hij heeft hun normale en gezonde (seksuele) ontwikkeling wreed verstoord. Dit geldt ook voor de kinderen die slachtoffer zijn geworden van het vervaardigen van kinderporno.
Alle kinderen waren aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Het vertrouwen dat de ouders van de kinderen in verdachte hebben gesteld, heeft hij op vreselijke wijze beschaamd.
De ervaring leert dat seksueel misbruik zeer ernstige psychische en emotionele gevolgen voor de slachtoffers kan hebben. Deze gevolgen kunnen nog lange tijd - soms levenslang - doorwerken. Dat dergelijke gevolgen zich nu al voordoen, blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen en uit de slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgelezen door de moeders van enkele van de slachtoffers. Verdachte heeft zich in geen enkel opzicht bekommerd om de gevolgen voor de meisjes en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften. Niet alleen de levens van de meisjes maar ook de levens van de overige leden van de gezinnen waarvan zij deel uitmaken, zijn ernstig ontwricht door het handelen van verdachte. Verdachte heeft voor dit handelen lange tijd geen verantwoordelijkheid genomen. Pas ter terechtzitting heeft verdachte de hem verweten gedragingen erkend en verklaard de ernst van zijn handelen in te zien. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat dit (kennelijk) recent verworven inzicht (mede) verband houdt met verdachtes procespositie; in het bijzonder met de onderbouwing van het advies tot oplegging van TBS met dwangverpleging door de deskundigen. Daarmee is het voor de rechtbank nog steeds de vraag of verdachte de ernst en de verwerpelijkheid van zijn handelen inziet.
De rechtbank heeft verder kunnen vaststellen dat het niet de eerste keer is dat verdachte veroordeeld wordt wegens seksueel misbruik van kinderen en het in bezit hebben van kinderporno. Onderdeel van die veroordelingen was een ambulante behandeling gericht op zijn psychoseksuele problematiek. Kennelijk hebben noch de eerdere veroordelingen noch de (deels) doorlopen behandeling(en) verdachte ervan kunnen weerhouden opnieuw over te gaan tot het veelvuldig plegen van seksueel misbruik van kinderen.
De persoon van verdachte
Verdachte is zowel door een psychiater als een psychloog onderzocht. Naar aanleiding van deze onderzoeken is door J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, op 7 december 2021 en F. HarmannyWiersma, psychiater, op 8 december 2021, rapport uitgebracht. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. De psychiater diagnosticeert verdachte daarnaast met pedofilie. De psycholoog ziet ook sterke aanwijzingen voor een pedofiele stoornis maar classificeert de diagnose pedofilie als ‘voorlopig’ vanwege verdachtes - ten tijde van het onderzoek - stellige ontkenning van pedoseksuele gevoelens, drang en handelingen. Verdachte heeft inmiddels ter terechtzitting erkend pedoseksuele gevoelens en drang te hebben.
De door de deskundigen vastgestelde problematiek was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Omdat verdachte ten tijde van het opstellen van de rapportages de ten laste gelegde feiten nog ontkende, konden de rapporteurs geen delictanalyse maken en derhalve geen uitspraak doen over de mate van toerekenbaarheid. Desalniettemin is het volgens de deskundigen aannemelijk dat de bij verdachte geconstateerde stoornissen hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten.
Volgens de psycholoog lijkt verdachte’s autismespectrumstoornis te hebben geleid tot een verstoring van zijn seksuele ontwikkeling. Indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen kan gezegd worden dat verdachte blijkbaar niet in staat is om weerstand te bieden aan zijn pedoseksuele lustgevoelens, impulsen en drang.
Volgens de psychiater kan worden verondersteld dat er een verband is tussen de gediagnosticeerde pedofilie en de pedosekuele delicten waarvan betrokkene verdacht wordt en zijn beperkte empathische vermogens. Of iemand met pedofilie ook pedoseksuele delicten zal gaan plegen, hangt onder andere af van zijn empathische vermogens en gewetensfunctie. Wat betreft deze laatste twee genoemde zaken zijn er wel duidelijke beperkingen bij betrokkene vanuit zijn autismespectrumstoornis.
De rechtbank kan zich met deze constateringen verenigen en leidt daaruit af dat verdachte vanuit zijn pathologie beperkt is geweest in zijn gedragskeuzes ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen van zijn gedrag niet goed kon overzien. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten dan ook in verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee rekening houden in de straftoemeting.
De straf
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor over de ernst van de door verdachte gepleegde delicten en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers. Verdachte heeft 6 zeer jonge slachtoffers, (5 tot 13 jaar) die aan zijn zorg waren toevertrouwd seksueel misbruikt. Ten aanzien van 5 van hen heeft verdachte vergaande seksuele handelingen verricht, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In een aantal gevallen heeft het seksueel misbruik veelvuldig en gedurende meerdere jaren plaatsgevonden. Daarnaast heeft hij samen met medeverdachte [medeverdachte] kinderporno vervaardigd van haar kinderen, onder wie twee zoons van 3 en 4 jaar oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte jarenlang grondig te werk is gegaan om omstandigheden te creëren waarin hij zijn gang kon gaan en waardoor hij de kring van slachtoffers alsmaar groter heeft kunnen maken. Dit alles is gebeurd na meerdere veroordelingen voor pedoseksuele delicten in het verleden. Hierop past als reactie enkel een gevangenisstraf van zeer lange duur, ook langer dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Maatregel

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, naast voornoemde gevangenisstraf, ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege en overweegt daartoe het volgende.
Zoals blijkt uit de hiervoor besproken rapportages van de psycholoog en psychiater bestond bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen concluderen dat er sprake is van een hoog risico op recidive met betrekking tot pedoseksuele delicten. Er is sprake van hardnekkig, moeilijk te beïnvloeden, langdurig probleemgedrag, zijnde ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag met erg jonge kinderen. Gelet op dit recidiverisico is er sprake van gevaar voor de veiligheid van personen. Daarnaast zijn alle door verdachte begane feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Er wordt daarmee voldaan aan de eisen voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Volgens beide deskundigen is een forensisch klinische behandeling noodzakelijk om het recidive risico te beperken. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt een te licht middel geacht om te waarborgen dat een effectieve behandeling van de grond komt. Verdachte heeft immers niet dan wel onvoldoende meegewerkt aan eerdere ambulante behandelingen in het kader van voorwaarden. Er is een dwingend kader nodig om te waarborgen dat verdachte een langdurige vorm van behandeling en toezicht krijgt om daarmee de hoge kans op recidive in voldoende mate terug te brengen.
Beide deskundigen komen tot het advies om de klinische behandeling binnen het kader van een TBS met verpleging van overheidswege te laten plaatsvinden. De maatregel van TBS met voorwaarden biedt volgens de psycholoog onvoldoende waarborgen. Er is geen vertrouwen dat verdachte zich zal committeren aan belangrijke inhoudelijke voorwaarden voor de behandeling. Dit is onder meer zo omdat verdachte geen inzicht geeft in de delictdynamiek, hij ondanks eerdere behandeling is gerecidiveerd en hij twee keer eerder niet heeft meegewerkt aan ambulante behandelingen. Gelet hierop alsmede gelet op de ernst, omvang en hardnekkigheid van de pathologie en het recidiverisico wordt TBS met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd. Deze maatregel biedt de zekerheid dat verdachte langdurig in behandeling kan zijn in een beveiligde omgeving en dat er een langdurig toezicht kan worden opgelegd.
De rechtbank is met de psycholoog en psychiater van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd. De duur van de op te leggen gevangenisstraf staat al in de weg aan het opleggen van een TBS met voorwaarden. Uit artikel 38 lid 3 Sr volgt dat een TBS met voorwaarden enkel gecombineerd mag worden met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat een TBS met voorwaarden enkel aan de orde is als het recidivegevaar naar verwachting afdoende afgewend kan worden door het stellen van voorwaarden. Hiervan kan sprake zijn bij personen die minder delictgevaarlijk zijn, enig ziektebesef tonen, gemotiveerd zijn een behandeling te ondergaan en de ernst van het begane misdrijf zich niet tegen de minder vergaande maatregel TBS met voorwaarden verzet. Aan deze criteria wordt in onderhavig geval niet voldaan. Niet alleen heeft verdachte zeer ernstige misdrijven begaan en is hij bovendien zeer delictgevaarlijk, ook twijfelt de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zijn intrinsieke motivatie. De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte, terwijl gebleken is dat er een hoog recidiverisico is als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de veiligheid van anderen vereist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Anders dan de officier van justitie en de deskundigen ziet de rechtbank geen aanleiding om in aanvulling op de TBS maatregel een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen. De doelen die door een GVM worden nagestreefd worden voldoende gewaarborgd door de TBS met verpleging van overheidswege zodat de rechtbank geen toegevoegde waarde ziet in het opleggen van een GVM.
Resumerend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en verdachte ter beschikking stellen met bevel tot verpleging van overheidswege.
Benadeelde partijen

Feit 1 - [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]

De vorderingen
[naam 8] , vader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft zich namens zijn beide dochters als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Voor [slachtoffer 1] wordt een bedrag van € 5.755,96 gevorderd ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 7.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Voor [slachtoffer 2] wordt een bedrag van € 8.492,22 gevorderd ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt een bedrag van € 200,72 gevorderd aan proceskosten.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de gevorderde immateriële schade een matiging op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De schadeposten betreffen alle zogenoemde ‘verplaatste schade’ zoals bedoeld in art. 6:107, eerste lid onder a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. art. 51f, tweede lid, Sv. Op grond daarvan kan een derde kosten die hij ten behoeve van het slachtoffer heeft gemaakt vorderen van de verdachte indien dit kosten betreft die het slachtoffer anders zelf zou hebben gemaakt en van verdachte had kunnen vorderen. In het onderhavige geval betreffen de schadeposten kosten die de ouders van [slachtoffer 1] ten behoeve van haar hebben gemaakt en die [slachtoffer 1] anders zelf als gevolg van het bewezenverklaarde feit zou hebben gemaakt. Ook de € 4.000,- die gevorderd wordt als vergoeding voor de uren die de ouders niet hebben kunnen werken in verband met de medische en geestelijke behandeling en begeleiding van [slachtoffer 1] , komt als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking
2. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 juni 2021.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer maakt dat vergoeding van immateriële schade mogelijk is onafhankelijk van de vraag of sprake is van lichamelijk letsel of een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het gaat hierbij immers om een inbreuk op een zodanig fundamenteel recht (het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit) dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op een andere wijze dient te worden beschouwd.
3Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de vordering voldoende onderbouwd en onvoldoende door verdachte betwist zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021.
Resumerend wordt de vordering die [naam 8] namens zijn dochter [slachtoffer 1] heeft ingediend integraal toegewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 2]
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat in de vordering van [slachtoffer 2] een aantal verplaatste schadeposten van de ouders zijn opgenomen, te weten:
  • eigen reiskosten naar Fier (eigen sessies) ter hoogte van € 1.557,92;
  • kosten eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 1.540,-;
  • proceskosten ter hoogte van € 200,72 en
  • smartengeld ter hoogte van € 3.000,- te weten € 1.500,- per ouder.
Deze schade is niet opgenomen in de vordering van [slachtoffer 1] omdat het kosten zijn die door de ouders zijn gemaakt voor beide dochters tegelijk en derhalve eenmaal zijn opgevoerd.
Materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade kan onderscheid worden gemaakt tussen kosten die de ouders van [slachtoffer 2] ten behoeve van [slachtoffer 2] hebben gemaakt – de hiervoor genoemde verplaatste schade – en kosten die de ouders ten behoeve van zichzelf hebben gemaakt. Zoals hiervoor overwogen komt verplaatste schade op grond van art. 6:107, eerste lid onder a BW voor vergoeding in aanmerking. Kosten die de ouders van [slachtoffer 2] ten behoeve van zichzelf hebben gemaakt komen in het strafproces echter niet voor vergoeding in aanmerking nu de ouders zelf niet als benadeelde partij in het strafproces kunnen worden aangemerkt. Dat betekent dat de gevorderde € 1.557,92 voor reiskosten in verband met therapiesessies voor de ouders zelf en de gevorderde € 1.540,- aan eigen risico van de zorgverzekering van beide ouders, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering zal op dat punt niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige gevorderde materiële kosten kunnen worden aangemerkt als verplaatste schade en komen derhalve wel voor vergoeding in aanmerking, te weten:
  • Reiskosten: € 1.334,30 (reiskosten 44 sessies naar Fier, reis-en parkeerkosten ziekenhuis); Kleding: € 60,- en
  • Uren ouders (idem als bij [slachtoffer 1] ): € 4.000,-.
Proceskosten
Gevorderd wordt een bedrag van € 200,72 aan proceskosten bestaande uit reiskosten in verband met de gesprekken met de officier van justitie en in verband met het bijwonen van zittingen. De reiskosten in verband met gesprekken met de officier van justitie zijn geen rechtstreekse materiële schade en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling nu deze niet worden genoemd in die regeling. De reiskosten voor het bijwonen van zittingen komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu de slachtoffers zich hebben laten vertegenwoordigen door een advocaat en derhalve niet ‘in persoon’ procedeerden. De rechtbank verwijst in dit verband
naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10689. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Ook met betrekking tot de immateriële schade kan onderscheid worden gemaakt tussen de gevorderde immateriële schade voor [slachtoffer 2] en de gevorderde immateriële schade voor de ouders zelf. Voor [slachtoffer 2] wordt net als voor [slachtoffer 1] een bedrag van € 7.000,- gevorderd en voor de ouders wordt een bedrag van € 3.000,- gevorderd, te weten € 1.500,- per ouder.
Net als bij [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de vordering voldoende onderbouwd en op dit punt onvoldoende door verdachte betwist zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021.
Met betrekking tot de door de ouders gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van art. 6:107 eerste lid onder b BW jo. art. 51f, tweede lid, Sv kunnen personen die een zeer nauwe affectieve band hebben met degene die vanwege een strafbaar feit ernstig of blijvend letsel heeft opgelopen, schadevergoeding vorderen voor het leed dat zij ten gevolge daarvan ondervinden, zogeheten ‘affectieschade’.
Nog daargelaten of voldoende is gesteld om te kunnen komen tot toewijzing van dit deel van de vordering op deze grond, acht de rechtbank, gelet op de geschonden norm en de ontwrichting van het gezinsleven die het gevolg is geweest van het handelen van verdachte, toekenning aan de ouders
van immateriële schade op de voet van artikel 6:106 aanhef en sub b BW (aantasting in de persoon op andere wijze) aan de orde. Het gevorderde bedrag van
€ 1.500,- per ouder komt de rechtbank redelijk en billijk voor en is overigens ook niet/onvoldoende door verdachte betwist zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Resumerend wordt de vordering die [naam 8] namens zijn dochter [slachtoffer 2] heeft ingediend toegewezen tot een bedrag van € 5.394,30 ter vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade.

Feit 2 en 3 – [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]

De vorderingen
[naam 2] , moeder van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , heeft zich voor haar dochters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Voor beide dochters wordt een bedrag van ieder € 10.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[naam 2] en [naam 4] hebben zich, als ouders van de meisjes [slachtoffers 3 en 4] , tevens zelf in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Beiden vorderen een vergoeding van € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te weten affectieschade. Hoewel in beide vorderingen een bedrag van € 201,76 wordt opgevoerd aan proceskosten, blijkt uit de toelichting bij de vordering dat dit bedrag eenmaal wordt gevorderd.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een matiging op zijn plaats is en dat de vordering van de ouders een civielrechtelijke aangelegenheid betreft waarvan de beoordeling een onredelijke belasting van het strafproces oplevert.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Evenals bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en respectievelijk 3 bewezen verklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de vorderingen voldoende onderbouwd en op dit punt onvoldoende door verdachte betwist zodat de vorderingen zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Immateriële schade ouders
Nog daargelaten of ouders in aanmerking komen voor vergoeding van immateriële schade op grond van art. 6:107 eerste lid onder b BW jo. art. 51f, tweede lid, Sv acht de rechtbank, gelet op de geschonden norm en de ontwrichting van het gezinsleven die het gevolg is geweest van het handelen van verdachte, toekenning aan de ouders van immateriële schade op de voet van artikel 6:106 aanhef en sub b BW (aantasting in de persoon op andere wijze) aan de orde. Het gevorderde bedrag van € 1.500,- per ouder komt de rechtbank redelijk en billijk voor en is overigens ook niet/onvoldoende door verdachte betwist zodat de vorderingen zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019.
Proceskosten
Gevorderd wordt een bedrag van € 201,76 aan proceskosten bestaande uit reiskosten in verband met de gesprekken met de officier van justitie en in verband met het bijwonen van zittingen. De reiskosten in verband met gesprekken met de officier van justitie zijn geen rechtstreekse materiële schade en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling nu deze niet worden genoemd in die regeling. De reiskosten voor het bijwonen van zittingen komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu de slachtoffers zich hebben laten vertegenwoordigen door een advocaat en derhalve niet ‘in persoon’ procedeerden. De rechtbank verwijst in dit verband
naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10689. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Resumerend worden de vorderingen die [naam 2] namens haar dochters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft ingediend toegewezen en worden de vorderingen van [naam 2] en [naam 4] zelf enkel toegewezen met betrekking tot de immateriële schade.

Feit 4 – [slachtoffer 5]

[naam 5] en [naam 6] hebben zich voor hun dochter [slachtoffer 5] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een matiging op zijn plaats is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. Gelet op de aard en de duur van de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank echter wel een matiging op zijn plaats. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 en voor het overige worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Feit 5 en 6 – [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]

[naam 7] heeft zich voor zijn kinderen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Voor [slachtoffer 6] wordt een bedrag van € 10.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade en voor [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] wordt voor ieder een bedrag van € 1.000,- gevorderd ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot [slachtoffer 6] een matiging op zijn plaats is en heeft zich ten aanzien van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 primair en onder 6 bewezen verklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de vorderingen voldoende onderbouwd en onvoldoende door verdachte betwist zodat de vorderingen zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 240b, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd
Feit 1 – [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 8](als wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 1] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 8](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 8] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.755,96 (zegge: twaalfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.755,96 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 98 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 1 – [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 8](als wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 2] ) toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam 8](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op gemaakte proceskosten en veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 8] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.394,30 (zegge: vijftienduizend driehonderdvierennegentig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.394,30 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 111 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 2 – [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 2](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 2] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-(zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 85 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 3 – [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 2](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 2] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-(zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 85 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 2 en 3 – [naam 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op gemaakte proceskosten en veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 2 en 3 – [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 4]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam 4]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening.
Wijst de vordering af voor zover deze ziet op gemaakte proceskosten en veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 4 – [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van benadeelde partij
[naam 5] en [naam 6](als wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer 5] ) toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[naam 5] en [naam 6](als wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer 5] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 5] en [naam 6] (als wettelijk vertegenwoordigers van [slachtoffer 5] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge:
duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 5 en 6 – [slachtoffer 6]
Wijst de vordering van benadeelde partij
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 7] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 85 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 6 – [slachtoffer 7]
Wijst de vordering van benadeelde partij
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 7] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 6 – [slachtoffer 8]
Wijst de vordering van benadeelde partij
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 8] ) toe en veroordeelt verdachte om aan
[naam 7](als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 8] ) te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 7] (als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 8] ) aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. R. Depping en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2022.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Verklaring [naam 10] , informatief gesprek zeden, p. 51 e.v.
Zie ook de wetsgeschiedenis van art. 6:107 eerste lid, onder a BW: MvT,
Kamerstukken II2014/15, 34257, nr. 3 waarin als voorbeeld van verplaatste schade wordt genoemd de kosten die ouders hebben gemaakt voor de medische behandeling en begeleiding van een misbruikt kind.