In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ondernemer in de agrarische sector, en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had eiseres een aanslag opgelegd, waarbij hij het belastbaar inkomen uit werk en woning had vastgesteld op € 29.290, en een belastingrente van € 333 in rekening gebracht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres samen met haar partner een onderneming in maatschapsvorm drijft, bestaande uit een geitenhouderij en een rundveehouderij. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2017 naar een te hoog bedrag is vastgesteld, met name of de inspecteur van een lagere arbeidsvergoeding voor de partner van eiseres mocht uitgaan. Eiseres stelt dat de arbeidsvergoeding van € 30.000 aan haar echtgenoot zakelijk is, terwijl de inspecteur van mening is dat deze vergoeding onzakelijk is, gezien de gerealiseerde winst van de maatschap.
De rechtbank oordeelt dat alleen daadwerkelijk gerealiseerde winst belast kan worden en dat de inspecteur terecht de arbeidsvergoeding voor de partner van eiseres heeft beperkt tot € 3.977. De rechtbank concludeert dat de afspraken tussen eiseres en haar partner over de arbeidsvergoeding niet kunnen afwijken van de gerealiseerde winst van de maatschap. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.