ECLI:NL:RBNNE:2022:1882

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
212199
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident afgifte bescheiden in het kader van ouderlijke boedelverdeling

In deze erfrechtzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 1 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de afgifte van bescheiden in het kader van een ouderlijke boedelverdeling. De zaak betreft de nalatenschap van de op 21 december 2020 overleden erflaatster, waarbij de gezamenlijke erfgenamen, waaronder eiseres en gedaagde, betrokken zijn. Eiseres vordert dat haar vader en broers bij wijze van voorlopige voorziening worden veroordeeld tot het verstrekken van bankrekeningafschriften, belastingaangiften, een maatschapsovereenkomst en jaarrekeningen, alsook dat gedaagde in zijn hoedanigheid van executeur wordt veroordeeld tot het verstrekken van een boedelbeschrijving. De rechtbank overweegt dat eiseres voldoende recht en belang heeft bij de gevraagde stukken, en dat gedaagde als executeur gehouden is om een boedelbeschrijving op te maken. De rechtbank wijst de incidentele vorderingen toe en bepaalt dat gedaagde de gevraagde bescheiden uiterlijk bij het indienen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak moet overleggen. Tevens worden dwangsommen opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, en de verdere instructie in de hoofdzaak wordt aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/212199 / HA ZA 22-43
Vonnis in incident van 1 juni 2022
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen:
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Teerink te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] ,

mede in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen:
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
en

2.[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] ,

wonende te [woonplaats 3] , feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen:
[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident],
3.
[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident],
wonende te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen:
[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een provisionele vordering,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
Deze zaak heeft betrekking op de nalatenschap van de op 21 december 2020 overleden [erflaatster] , hierna ook te noemen: erflaatster. Haar echtgenoot ( [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] ) en hun drie kinderen ( [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] , [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] ) zijn de gezamenlijke erfgenamen. Erflaatster heeft bij testament beschikt over haar nalatenschap met een ouderlijke boedelverdeling op grond van artikel 4:1167 lid 4 OBW. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft zijn benoeming tot (vervangend) executeur op 6 december 2021 aanvaard.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] vordert in de hoofdzaak dat haar erfrechtelijke aanspraken uit hoofde van de nalatenschap van haar moeder worden vastgesteld. In het incident vordert [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] dat haar vader en broers bij wijze van voorlopige voorziening worden veroordeeld tot het verstrekken van bankrekeningafschriften, belastingaangiften, een maatschapsovereenkomst en jaarrekeningen. Daarnaast vordert zij dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in zijn hoedanigheid van executeur wordt veroordeeld tot het verstrekken van een boedelbeschrijving. [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] baseert haar incidentele vorderingen op artikel 3:15j sub a BW, artikel 3:166 lid 3 BW, artikel 6:2 BW, artikel 843a Rv en, ten aanzien van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in zijn hoedanigheid van executeur, ook op artikel 4:148 BW.
3.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer met conclusie de vorderingen in het incident af te wijzen, met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] (uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Het gaat volgens [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] om vorderingen tot het treffen van een voorlopige voorziening binnen het kader van een bodemprocedure als bedoeld in artikel 223 Rv. De voorlopige voorziening is een ordemaatregel. De voorziening geldt slechts voor de duur van het geding, dat wil zeggen tot het moment waarop uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan. De incidentele vorderingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als dergelijke (provisionele) vorderingen. De vorderingen kunnen niet worden beschouwd als voorzieningen die slechts werking hebben voor de duur van het geding. Aan de vordering tot afgifte is immers onomkeerbaar voldaan, zodra aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] een afschrift van de betreffende bescheiden wordt verschaft. Het andersoortige karakter van de vorderingen verandert niet door de stelling van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] dat bankafschriften niet onbeperkt opvraagbaar zijn en dat er een wettelijke bewaarplicht bestaat.
4.2.
Met het voorgaande is het incident niet van de baan. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat de uit de betreffende bescheiden te verkrijgen informatie van belang kan zijn voor het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak, meer in het bijzonder voor de vaststelling van de erfrechtelijke aanspraken van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] . [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft in zijn verweer aangekondigd in de hoofdzaak een boedelbeschrijving met verificatoire bescheiden in het geding te zullen brengen. De rechtbank leidt hieruit af dat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] kennelijk beoogd heeft om incidentele vorderingen in te stellen met het oog op de instructie van de zaak en dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] deze vorderingen ook als zodanig heeft opgevat. Volgens vaste rechtspraak kan een dergelijke (exhibitie)vordering ook als incidentele vordering in een lopende procedure als bedoeld in artikel 208 Rv worden ingesteld.
4.3.
Daarmee staat de rechtbank voor de vraag of [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] recht heeft op een afschrift van de bescheiden. Van alle door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] genoemde wettelijke grondslagen heeft artikel 843a Rv een ruim toepassingsbereik, zodat de rechtbank daarmee zal beginnen. Genoemd wetsartikel stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten. De eiser moet een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en hij moet inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was.
4.4.
Tussen partijen staat niet zozeer ter discussie dat uit de ouderlijke boedelverdeling in het testament van erflaatster voortvloeit dat partijen als erfgenamen jegens elkaar gehouden zijn tot het opmaken van een boedelbeschrijving ten tijde van het overlijden van erflaatster van zowel de huwelijksgoederengemeenschap (waarin erflaatster en [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] waren gehuwd) als de daarvan deel uitmakende nalatenschap, zodat aan de hand daarvan de omvang van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] jegens [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] kunnen worden vastgesteld. De rechtbank is mede gelet hierop van oordeel dat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] op grond van artikel 843a Rv voldoende recht en belang heeft bij een afschrift van de door haar in het petitum onder 1 gevraagde stukken. In dit verband merkt de rechtbank op dat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] niet alleen afschrift van bescheiden met betrekking tot de huwelijksgoederengemeenschap en de nalatenschap vordert, maar ook afschrift van bescheiden met betrekking tot de stille maatschap tussen [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] en zijn zoons althans [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] . Ook daar heeft [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht en belang bij, omdat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer de arresten van 15 januari 1961 en 3 mei 1968) volgt dat de waarde van het maatschapsaandeel van [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] in de huwelijksgoederen-gemeenschap valt. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft hier overigens ook geen verweer tegen gevoerd. De eerste incidentele vordering ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed, althans voor zover het gaat om stukken ten tijde van het overlijden van erflaatster (21 december 2020).
4.5.
Volgens [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] dient zij ook te beschikken over bescheiden die betrekking hebben op de vijf voorgaande jaren, omdat het volgens haar "volstrekt onduidelijk [is] waar het vermogen van vader en moeder is gebleven". Omdat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] hier geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd, zal de rechtbank de uit te spreken veroordeling laten uitstrekken over de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 21 december 2020, respectievelijk de jaren 2015 tot en met 2020.
4.6.
Het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat hij (sinds de aanvaarding van zijn executeursbenoeming op 6 december 2021) onvoldoende tijd heeft gehad om een boedelbeschrijving op te stellen en om het een en ander uit te zoeken, ontslaat hem niet van zijn verplichting om alsnog binnen een redelijke termijn openheid van zaken te geven. Voorts acht de rechtbank de enkele ontkenning door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat hij de door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] gevraagde stukken onder zich heeft, niet geloofwaardig. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] kan geacht worden om als executeur van zijn moeder, als gevolmachtigde/belangenbehartiger van zijn vader én als vennoot in de stille maatschap te beschikken over de bankafschriften van zijn beide ouders, de belastingaangiften van zijn vader, de maatschapsovereenkomst en de jaarrekeningen van de stille maatschap, althans om de beschikking daarover te kunnen verkrijgen via derden zoals zijn vader en broer, de bank en de belastingdienst. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft niet nader toegelicht waarom dit anders zou zijn.
4.7.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] vordert ook dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] (in zijn hoedanigheid van executeur) haar een boedelbeschrijving verstrekt. De rechtbank overweegt dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] op grond van artikel 4:146 lid 2 BW als executeur van de nalatenschap gehouden is om met bekwame spoed een boedelbeschrijving met inbegrip van een voorlopige staat van de schulden van de nalatenschap op te maken. Vast staat dat hij dit tot op heden nog niet heeft gedaan. De rechtbank begrijpt de stellingen van partijen aldus, dat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] kennelijk vordert dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] alsnog een boedelbeschrijving opmaakt en deze vervolgens aan haar verstrekt en dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] hier ook uitvoering aan wenst te geven. De tweede incidentele vordering ligt daarmee ook voor toewijzing gereed.
4.8.
De rechtbank zal met het oog op de instructie van de zaak de incidentele vorderingen toewijzen zoals omschreven in het dictum. Daarbij zal de rechtbank [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tijd gunnen om zijn 'huiswerk' te doen en bepalen dat hij uiterlijk bij het indienen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak een afschrift van de betreffende stukken in het geding moet brengen. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] kan de stukken desgewenst ook op andere wijze aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] verstrekken en deze bij afzonderlijke akte in de hoofdzaak indienen. Mocht tegen die tijd aan [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] blijken dat hij niet in staat is bepaalde stukken over te leggen omdat hij deze niet onder zich heeft en ook niet redelijkerwijs via derden heeft kunnen verkrijgen, dient hij dat gemotiveerd toe te lichten in zijn conclusie van antwoord en dit zoveel mogelijk te staven met bewijsmiddelen waaruit volgt waarom stukken ontbreken.
4.9.
[gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] zijn niet in rechte verschenen. Tegen hen is verstek verleend. De vorderingen jegens deze twee gedaagden komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is bepaald. Omdat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als gedaagde wel is verschenen, zal dit vonnis op grond van artikel 140 Rv tussen alle partijen als een vonnis op tegenspraak worden gewezen.
4.10.
De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen en gemaximeerd op de wijze zoals in het dictum is bepaald. De rechtbank wijst [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] erop dat wanneer hij geen uitvoering aan de uit te spreken veroordeling zal geven, de rechtbank daar bovendien in de hoofdzaak de gevolgtrekking uit kan maken die haar geraden voorkomt.
4.11.
De gevorderde proceskostenveroordeling zal worden afgewezen, omdat de rechtbank in de familierelatie tussen partijen aanleiding ziet om de kosten te compenseren.

5.De verdere instructie in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal de hoofdzaak verwijzen naar de rol voor het nemen van de conclusie van antwoord door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] . Iedere verdere beslissing zal in afwachting hiervan worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] om uiterlijk op de datum waarop [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de hoofdzaak de conclusie van antwoord zal (moeten) hebben ingediend, dan wel bij gebreke daarvan binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de navolgende bescheiden in kopie beschikbaar te stellen aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] , met dien verstande dat wanneer de één voldoet, de anderen zullen zijn bevrijd:
a. bankafschriften van [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] , erflaatster en de stille maatschap " [maatschap] " vanaf 1 januari 2015 tot en met 21 december 2020;
b. aangiften inkomstenbelasting van [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] over de jaren 2015 tot en met 2020;
c. de maatschapsovereenkomst ter zake van de stille maatschap " [maatschap] ";
d. de jaarrekeningen van de stille maatschap " [maatschap] " over de jaren 2015 tot en met 2020;
6.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident] om aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag wanneer zij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
6.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] (in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflaatster) om uiterlijk op de datum waarop [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de hoofdzaak de conclusie van antwoord zal (moeten) hebben ingediend, dan wel bij gebreke daarvan binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de door hem binnen bekwame tijd op te stellen boedelbeschrijving aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] te verstrekken;
6.4.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] (in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflaatster) om een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag wanneer hij niet aan de in 6.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
6.8.
verwijst de zaak naar de rol van
13 juli 2022voor het nemen van een conclusie van antwoord;
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
w
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.750