In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juni 2022, gaat het om een kort geding tussen twee partijen over de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd en of er een rechtsgeldige huuropzegging heeft plaatsgevonden. De eisers, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], zijn eigenaren van een pand en hebben op 26 februari 2021 een huurovereenkomst gesloten met de gedaagde, die op 1 april 2021 inging en eindigde op 31 maart 2022. De eisers stellen dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, terwijl de gedaagde aanvoert dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de tekst van de huurovereenkomst op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. De eisers hebben de gedaagde op 17 januari 2022 schriftelijk geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst, maar de gedaagde heeft op 24 december 2021 per e-mail haar huur opgezegd. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onder druk van de eisers heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging. De eisers hebben niet aangetoond dat de gedaagde zich bewust was van het feit dat zij een tijdelijke huurovereenkomst zonder huurbescherming aanging.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de rechten van huurders in huurovereenkomsten, vooral in situaties waarin er mogelijk sprake is van intimidatie of druk.