ECLI:NL:RBNNE:2022:1988

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3339
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de zelfstandigen- en startersaftrek in relatie tot het urencriterium voor een eenmanszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ondernemer met een eenmanszaak, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de inspecteur betwistte dat eiseres in 2017 voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigen- en startersaftrek. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in 2017 ten minste 1.225 uren aan haar onderneming had besteed. De rechtbank nam de door eiseres overgelegde urenadministratie en reconstructies in overweging, maar concludeerde dat er te veel gebreken aan deze administratie kleefden. Eiseres had geen primaire administratie bijgehouden en haar schattingen waren niet voldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de belastingplichtige de bewijslast draagt voor het voldoen aan het urencriterium en dat eiseres hierin niet was geslaagd. Hierdoor had zij geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek, en werd de aanslag niet te hoog vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3339

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 13 oktober 2020 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.473 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.946. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 641 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.115 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.946. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [bijstand eiseres 1] en [bijstand eiseres 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres staat met ingang van 1 oktober 2016 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak met de bedrijfsnaam [bedrijfsnaam] . Volgens de inschrijving bestonden de activiteiten uit training, coaching en advisering aan bedrijven en particulieren.
1.2.
Eiseres werkte in 2017 bij [werkgever] . Tot 1 mei 2017 werkte eiseres daar 24 uur per week, daarna 18 uur per week.
1.3.
Eiseres heeft op 16 april 2018 aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een verzamelinkomen van € 63.794. Dit verzamelinkomen bestaat uit de volgende elementen:
Winst uit onderneming
€ 7.393 -/-
Af: zelfstandigenaftrek
€ 7.280 -/-
Af: startersaftrek
€ 2.123 -/-
Bij: MKB-winstvrijstelling
€ 2.351
Belastbare winst
€ 14.445 -/-
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 49.129
Pensioen, vroegere dienstbetrekking
€ 27.344
Saldo inkomen uit eigen woning
€ nihil
Voordeel uit sparen en beleggen
€ 1.946
Verzamelinkomen
€ 63.974
1.4.
Bij brief van 25 september 2020 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat wordt afgeweken van de ingediende aangifte IB/PVV 2017. In de brief schrijft verweerder – samengevat – dat hij van mening is dat de activiteiten van de eenmanszaak van eiseres geen bron van inkomen vormen en dat daarom de negatieve belastbare winst zal worden gecorrigeerd.
1.5.
Met dagtekening 13 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 78.419. Dit verzamelinkomen kan als volgt worden gespecificeerd:
Belastbare winst
€ nihil
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 49.129
Pensioen, vroegere dienstbetrekking
€ 27.344
Saldo inkomen uit eigen woning
€ nihil
Voordeel uit sparen en beleggen
€ 1.946
Verzamelinkomen
€ 78.419
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de bezwaarfase heeft verweerder eiseres per brief van 21 december 2020 geïnformeerd dat op het punt van de bron van inkomen aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen en verzocht om informatie over het voldoen aan het urencriterium. In deze brief heeft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

“Samenvatting van uw bezwaarBij het opleggen van de aanslag 2017 zijn uw werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] niet geaccepteerd als bron van inkomen. In uw bezwaarschrift geeft u aan dat er wel sprake is van een bron van inkomen.

Beoordeling van uw bezwaar

Bij de bezwaarbehandeling over 2016 is geoordeeld dat er sprake is van een bron van inkomen. Op dit punt kom ik dan ook aan uw bezwaar tegemoet.

Winst uit onderneming: urencriterium
Bij het bepalen van de winst uit onderneming zijn de zelfstandigen- en startersaftrek toegepast. Dat kan als u voldoet aan een aantal voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat u als ondernemer voor de inkomstenbelasting voldoet aan het urencriterium.
Om te kunnen beoordelen of u voldoet aan het urencriterium, verzoek ik u mij gespecificeerde overzichten te sturen van de werkzaamheden in de onderneming en de tijd die u daaraan hebt besteed. Indien u deze werkzaamheden hebt bijgehouden in bijvoorbeeld een (digitale) agenda verzoek ik u deze onderliggende bescheiden eveneens te overleggen.
1.7.
Eiseres heeft bij e-mail van 5 januari 2021 op het informatieverzoek van verweerder gereageerd. Eiseres heeft bij deze e-mail een brief, een tweetal Excelbestanden en een tweetal pdf-bestanden gevoegd. De stukken betreffen een reconstructie/schatting van de uren over de periode 1 januari tot 18 maart 2017, de urenadministratie over de periode 18 maart 2017 tot en met 31 december 2017 en een scan van de initiële administratie. Eiseres schrijft in de brief – voor zover hier van belang – het volgende:

“Urenregistratie 18 maart t/m 31 december 2017:

Een resumé van de urenregistratie vindt u in Excelbestand: 2017 urenregistratie. Een scan van de initiële administratie is bijgevoegd in 2 pdf-bestanden. Uren besteed aan de onderneming in deze periode volgens urenregistratie: 1125

Urenregistratie 2 januari tot 18 maart 2017:

In het Excelbestand “uren tot 18 maart” vindt u een reconstructie/schatting van de eerste twee maanden. daaruit blijkt dat 144 uren een reële schatting is: 144Het is overigens veel meer, anders was ik uiteraard nooit minder gaan werken.

Totaal uren besteed aan de onderneming in 2017: 1269”

1.8.
Bij brief van 28 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres de voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. Hierin schrijft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

“Conclusie:

er is in 2017 een geringe omzet gerealiseerd, het aantal directe uren is daarom gering. Het overgrote deel van de opgevoerde uren betreffen zogenaamde indirecte uren.
De opgevoerde uren tot 18 maart zijn geschat. Daarmee is het onzeker of u deze uren ook daadwerkelijk aan ondernemingsactiviteiten heeft besteed.
De opgevoerde uren na 18 maart zijn afgerond, samengevoegd in tijdsblokken en de omschrijving van de activiteiten is vaak algemeen. Daarnaast kunnen een aantal categorieën niet (aangifte IH) of is er twijfel (studie) of deze geheel meegenomen mogen worden.Hiermee kom ik tot de conclusie dat u niet voldaan heeft aan de bewijslast dat u aan het urencriterium heeft voldaan.
1.9.
Bij brief van 26 juni 2021 heeft eiseres op de voorgenomen uitspraak op bezwaar gereageerd en een ‘verbeterde urenopstelling’ overgelegd van de periode tot 18 maart 2017. Eiseres schrijft hierover in haar reactie het volgende:

“Totaal uren volgens cijferopstelling tot 18/3192,5

Verbeterde schatting a.h.v. ervaringscijfers 211

ConclusieDe werkelijke uren over deze periode zijn aanzienlijk hoger dan aanvankelijk aangegeven, rond de 200 uur. Op basis van deze verbeterde cijferopstelling is de keuze voor minder werken, ondanks een fors inkomsensoffer, ook een stuk begrijpelijker.

Verbeterde urenopstelling gehele jaar 2017

De verbeterde urenadministratie is daarmee als volgt:

Urenregistratie 1 januari tot 18 maart 2017:

Verbeterde cijferopstelling gebaseerd op ervaringscijfersen bescheiden aanwezig in de administratie: 200

Urenregistratie 18 maart t/m 31 december 2017:

Uren besteed aan de onderneming in deze periode volgens urenregistratie: 1125

Totaal uren besteed aan de onderneming in 20171325”

1.10.
Bij de uitspraak op bezwaar is verweerder deels aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Verweerder heeft echter geen zelfstandigen- en startersaftrek in aanmerking genomen en de aanslag IB/PVV 2017 berekend naar het volgende verzamelinkomen:
Winst uit onderneming
€ 7.393 -/-
Bij: MKB-winstvrijstelling
€ 1.035
Belastbare winst uit onderneming
€ 6.358 -/-
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 49.129
Pensioen, vroegere dienstbetrekking
€ 27.344
Saldo inkomen uit eigen woning
€ nihil
Voordeel uit sparen en beleggen
€ 1.946
Verzamelinkomen
€ 72.061
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in 2017 voldoet aan het urencriterium en daarmee recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek.
Juridisch kader
3. Ingevolge artikel 3.6 van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Een ondernemer die voldoet aan het urencriterium heeft recht op zelfstandigenaftrek. [1] Als de ondernemer in de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was en niet vaker dan tweemaal zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd (startersaftrek). [2]
4. Volgens vaste jurisprudentie geldt als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming, alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. [3] Het staat in beginsel ter beoordeling van de ondernemer of bepaalde werkzaamheden nut hebben voor de onderneming. [4]
5. De bewijslast dat wordt voldaan aan het urencriterium rust op de belastingplichtige. De belastingplichtige hoeft niet het exacte aantal uren dat hij heeft besteed aan de werkzaamheden voor een of meer ondernemingen aan te tonen, maar moet aannemelijk maken dat hij in het jaar ten minste 1.225 uren aan die werkzaamheden heeft besteed. Daarvoor geldt de vrije bewijsleer.
Standpunten van partijen
6. Eiseres stelt dat zij in 2017 ten minste 1.225 uren heeft besteed aan haar onderneming. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een Excel-overzicht overgelegd van de urenadministratie over de periode 18 maart tot en met 31 december 2017. Uit het Excel-overzicht volgt dat zij in de periode 18 maart tot en met 31 december 2017 1.125 uren aan de onderneming heeft besteed. Dit Excel-overzicht is een digitale kopie van de handgeschreven administratie die eiseres over deze periode heeft bijgehouden. Het urenoverzicht heeft de volgende opbouw:
datum
van
tot
duur
werkzaamheden
Eiseres heeft geen primaire administratie bijgehouden van de door haar aan haar onderneming bestede uren in de periode tot 18 maart 2017. De uren in de periode tot 18 maart 2017 heeft eiseres herleid aan de hand van een reconstructie van de door haar verrichte werkzaamheden over deze eerste maanden van het jaar, waarna zij met eigen ervaringscijfers aan deze werkzaamheden een bepaald aantal uren aan heeft toegeschreven. Uit de eerste reconstructie volgt een aantal uren van 144, uit de tweede een aantal van 211. Eiseres heeft in het Excel-overzicht en de reconstructie de bestede tijd per activiteit/werkzaamheid telkens afgerond in hele of halve uren.
7. Volgens verweerder heeft eiseres met de door haar overgelegde urenadministratie en de nadere stukken ter onderbouwing daarvan niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2017 ten minste 1.225 uur heeft besteed aan haar onderneming. Verweerder voert daartoe aan dat het urenoverzicht van eiseres te globaal van opzet is en niet controleerbaar. Eiseres heeft volgens verweerder onvoldoende concrete bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiseres daadwerkelijk de in haar urenoverzicht opgenomen uren aan haar onderneming heeft besteed. Verweerder wijst er hierbij op dat het grootste deel van de door eiseres genoteerde uren indirecte uren betreft. Dat eiseres alle uren heeft afgerond op halve of hele uren en over de eerste maanden geen urenregistratie heeft bijgehouden en achteraf een reconstructie heeft gemaakt, doet ook af aan de controleerbaarheid en betrouwbaarheid van de urenadministratie. Ten slotte stelt verweerder dat de studie-uren uit het overzicht niet meetellen voor het urencriterium, omdat deze studie betrekking heeft op de uitbreiding van de werkzaamheden (van de onderneming) van eiseres.
Oordeel van de rechtbank
8. Uit het door eiseres overgelegde urenoverzicht volgt dat zij in de periode 18 maart tot en met 31 december 2017 in totaal 1.125 uur heeft besteed aan werkzaamheden voor haar onderneming. Blijkens dit overzicht heeft eiseres in 2017 een beperkt aantal trainingen/workshops en coaching sessies verzorgd. Eiseres heeft in 2017 dan ook maar een beperkt deel van de door haar in totaal aan haar onderneming bestede tijd aan deze ‘directe’ werkzaamheden besteed. Het overgrote deel van de door eiseres in 2017 aan haar onderneming bestede tijd betreft ‘indirecte’ werkzaamheden, dat wil zeggen werkzaamheden waarmee eiseres geen omzet heeft gegenereerd, waaronder uren besteed aan het maken van een website, uren besteed aan het doen van administratie en het bijhouden van sociale media en uren besteed aan het doen van aankopen. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat in beginsel ook ‘indirecte’ uren meetellen voor het urencriterium. Ook van indirecte werkzaamheden kan in beginsel immers worden gezegd dat deze worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Verweerder heeft echter gemotiveerd betwist dat eiseres daadwerkelijk alle in het overzicht opgenomen uren voor ‘indirecte’ werkzaamheden heeft besteed.
9. Voor indirecte werkzaamheden geldt dat het vaak lastig kan zijn om vast te stellen of de tijd die een ondernemer hieraan stelt de hebben besteed, daadwerkelijk ook is besteed. Anders dan bij tijd besteed aan directe werkzaamheden ontbreekt controleerbaarheid aan de hand van bijvoorbeeld facturen en gegenereerde omzet. Gezien de omstandigheid dat de onderneming van eiseres zich in 2017 in de opstartfase bevond, acht de rechtbank het op zichzelf niet onaannemelijk dat eiseres veel tijd kwijt is geweest aan indirecte werkzaamheden. Het gaat er echter om of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk de in het Excel-overzicht opgenomen uren heeft besteed aan de indirecte werkzaamheden, dan wel ten minste zo veel uren heeft besteed dat aannemelijk is dat zij in totaal ten minste 1.225 uur heeft besteed aan haar onderneming in 2017. Die vraag zal de rechtbank eerst beantwoorden.
Uren voor administratie, website en sociale media
10. Ten aanzien van de tijd die eiseres stelt te hebben besteed aan het doen van de administratie, het bouwen en onderhouden van de website van haar onderneming en het bijhouden van de sociale media accounts (Facebook en LinkedIn), is de rechtbank van oordeel dat eiseres, in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk het aantal opgevoerde uren aan deze werkzaamheden heeft besteed. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. Uit het door eiseres opgestelde overzicht van de ‘administratie uren’ volgt dat eiseres in 2017 in totaal 105 heeft besteed aan administratie, waarvan 67 uur in de periode vanaf 18 maart 2017. Van dit totaal aantal uren heeft eiseres in de periode tot half april 2017 60 uur besteed aan het inboeken van de administratie over het jaar 2016 en het begin van 2017 in een (nieuw) online boekhoudpakket, zo heeft eiseres ter zitting verklaard. De rechtbank begrijpt dat het tijd kost om een boekhoudsysteem eigen te worden, maar de rechtbank acht het met verweerder niet aannemelijk dat eiseres daadwerkelijk dusdanig veel tijd kwijt is geweest aan het verwerken van deze administratie. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat eiseres voor haar onderneming in 2016 enkel beperkte kosten heeft gemaakt en geen omzet heeft gegenereerd. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het in totaal ging om het verwerken van 137 mutaties en doornemen 22 pagina’s privé bankafschriften en het indienen van een aangifte inkomstenbelasting. Mede gelet op de overzichtelijkheid van de administratie van de onderneming acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres 60 uur heeft besteed aan deze werkzaamheden.
12. Uit het overzicht van eiseres volgt verder dat zij in 2017 in totaal 205,5 uur die heeft besteed aan het bouwen en het onderhouden van de website van de onderneming. Ter onderbouwing van het aantal bestede uren heeft eiseres verklaard dat een collega-ondernemer door een externe partij een nieuwe website heeft laten bouwen voor een bedrag van € 5.700. Eiseres stelt dat het uurtarief van een ICT-er € 50 bedraagt en dat hiermee het laten bouwen van een website door een professional circa 114 uren vergt (€ 5.700 gedeeld door € 50). Een ondernemer is hierbij zelf circa 32 uren kwijt aan de voorbespreking, nabespreking en dergelijke, zodat het totaal aantal uren bij het bouwen van een website door professionals 146 uur bedraagt, zo stelt eiseres. Volgens eiseres is de website van haar collega-ondernemer vergelijkbaar met haar eigen website, zodat 205,5 uren voor de bouw van haar eigen website redelijk is. Verweerder heeft betwist dat de websites van eiseres en haar collega-ondernemer vergelijkbaar zijn en stelt dat eiseres daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk 205,5 uur heeft besteed aan het bouwen en onderhouden van de website.
13. De rechtbank acht het op zichzelf aannemelijk dat het eiseres, die geen ervaring had met het bouwen van websites, veel tijd heeft gekost om een nieuwe website te bouwen en te onderhouden. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk 205,5 uur heeft besteed aan het bouwen en onderhouden van haar website. De rechtbank overweegt daartoe dat de hoeveelheid tijd die nodig is voor het bouwen en onderhouden van een website niet alleen afhangt van de kennis en ervaring van de maker van de website, maar ook van de omvang en de wijze waarop de website is vormgegeven. In dit geval is het onduidelijk gebleven hoe omvangrijk de website van de onderneming van eiseres in 2017 was, welke content de website bevatte en op welke wijze de website was vormgegeven. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, op dit punt ook niet aannemelijk gemaakt dat de website van haar collega ondernemer wat betreft content en vormgeving enigszins vergelijkbaar was met de website van de onderneming van eiseres. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ten slotte dat eiseres de aan de bouw van de website bestede tijd in haar urenadministratie meestal aangegeven met de omschrijving ‘website’, zonder verdere specificatie van de inhoud van de werkzaamheden, zodat ook daaruit niet valt af te leiden welke werkzaamheden eiseres precies heeft verricht aan de website.
14. Uit een door eiseres overgelegd overzicht volgt ten slotte dat eiseres in 2017 circa 60 uur heeft besteed aan werkzaamheden aan sociale media ten behoeve van haar onderneming. Ook ten aanzien van deze uren acht de rechtbank eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij deze uren daadwerkelijk heeft besteed aan deze activiteiten. De rechtbank overweegt daarbij dat had op de weg van eiseres had gelegen om een onderbouwing van de bestede tijd over te leggen. Hierbij valt te denken aan een overzicht van de berichten die eiseres heeft geplaatst op de sociale media accounts. Eiseres heeft echter geen inzicht gegeven in de omvang van de sociale media activiteiten, zodat ook de rechtbank niet kan beoordelen of het aantal uren dat eiseres stelt te hebben besteed aan deze activiteiten ook in enige mate verklaarbaar kan worden geacht gezien de omvang van deze activiteiten.
Studie-uren
15. De indirecte werkzaamheden bestaan tevens voor een gedeelte (114,5 uur) uit studie-uren. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat (een deel van) deze uren niet meetellen voor het urencriterium, omdat de door eiseres gevolgde opleiding tot coach volgens verweerder gericht was op de uitbreiding van de onderneming. Volgens eiseres was dat niet het geval.
16. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 maart 2003 [5] geoordeeld dat voor het urencriterium enkel cursussen en opleidingen kunnen worden meegenomen die een ondernemer volgt en die zijn gericht op het verkrijgen of het op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, onder meer met haar toelichting ter zitting, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, voordat zij aan de opleiding tot coach begon reeds werkzaamheden als coach verrichtte en dat de door haar gevolgde studie zag op het op peil houden van haar kennis en uitbreiding van haar vakbekwaamheid op dit gebied. De tijd die eiseres (daadwerkelijk) aan deze studie heeft besteed, kan daarom wel worden meegerekend voor het urencriterium.
Schatting en reconstructie
17. Eiseres heeft tijdens de periode 1 januari tot 18 maart 2017 geen urenadministratie bijgehouden, naar eigen zeggen omdat zij eerst nog 3 dagen per week in loondienst werkte en verwachtte daarom geen beroep te kunnen doen op ondernemersfaciliteiten. Vanaf 18 maart 2017 werkte eiseres nog 18 uur per week in loondienst en is zij een urenadministratie gaan bijhouden van de werkzaamheden voor haar onderneming. Eiseres heeft in de bezwaarfase op 5 januari 2021 een (eerste) reconstructie overgelegd van de werkzaamheden in de periode tot 18 maart 2017 (zie 1.7.). In de reactie op de voorgenomen uitspraak op bezwaar (zie 1.9.) heeft eiseres een cijferopstelling overgelegd die volgens haar een verbeterde schatting betreft aan de hand van ervaringscijfers.
18. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat de uren over de periode tot 18 maart 2017 achteraf gereconstrueerd zijn aan de hand van schattingen, niet direct maakt dat deze uren niet aannemelijk zijn. Waar het om gaat is dat ook achteraf een goed inzicht moet bestaan in welke werkzaamheden eiseres heeft verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in beginsel voldoende inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden zij in deze periode heeft verricht. Eiseres heeft echter, net als voor de overige indirecte uren, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk zo veel tijd aan deze activiteiten heeft besteed als zij stelt te hebben gedaan. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres – net als in het Excel-overzicht voor de periode vanaf 18 maart 2017 – vrijwel alle tijd die zij heeft besteed aan haar werkzaamheden heeft vermeld in hele en halve uren. Eiseres heeft in dit verband erkend dat sprake is geweest van afronding en ter zitting verklaard dat de afronding de ene keer naar boven was en de andere keer naar beneden. De rechtbank overweegt dat een dergelijke afronding op zichzelf bezien kan, maar dat dat niet bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de urenadministratie en de reconstructie. Door op deze wijze de uren af te ronden wordt namelijk een beeld geschetst dat niet overeenkomt met de daadwerkelijk bestede tijd.
Conclusie
19. De rechtbank ziet dat eiseres zich heeft ingespannen om het aantal door haar in 2017 aan haar onderneming bestede uren zo goed mogelijk te specificeren en te onderbouwen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderlinge samenhang, is de rechtbank echter van oordeel dat er te veel gebreken kleven aan de urenadministratie van eiseres. In het bijzonder heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2017 daadwerkelijk zo veel uren heeft besteed aan haar onderneming als zij stelt te hebben gedaan. Met al hetgeen eiseres heeft aangevoerd en aan bewijsstukken heeft overgelegd heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2017 wel ten minste 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed. Dit betekent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2017 aan het urencriterium heeft voldaan. Eiseres heeft daarom geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek en verweerder heeft dus de aanslag IB/PVV 2017 niet te hoog vastgesteld.
20. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.76, derde lid, van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827.
4.Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832.
5.Hoge Raad, 14 maart 2013, ECLI:NL:HR:2003:AF5827