ECLI:NL:RBNNE:2022:1994

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
21/238, 21/1759 en 21/2437
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na uitblijven rijtest door gezondheidsverklaring en coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in het verleden een Cerebro Vasculair Accident (CVA) had gehad, had een gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR. Het CBR had de aanvraag om rijgeschiktheid afgewezen en het rijbewijs van de eiser ongeldig verklaard, omdat hij niet had meegewerkt aan een vereiste rijtest. De eiser voerde aan dat hij vanwege de coronapandemie had gewacht met de rijtest en dat het CBR in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld door zijn rijbewijs ongeldig te verklaren.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had vastgesteld dat de rijgeschiktheid van de eiser niet kon worden beoordeeld zonder het afleggen van een rijtest. De rechtbank erkende dat de procedure chaotisch was verlopen, maar concludeerde dat dit niet leidde tot de vernietiging van het besluit. De rechtbank vond dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wogen dan de belangen van de eiser om zijn rijbewijs te behouden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de ongeldigverklaring van het rijbewijs.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het CBR om rijtests af te nemen in gevallen waar er twijfels zijn over de rijgeschiktheid, vooral na medische incidenten zoals een CVA. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende gelegenheid had gehad om een rijtest af te leggen, maar dit niet had gedaan, en dat de coronamaatregelen niet in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/238, 21/1759 en 21/2437
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Divisie Rijgeschiktheid(21/238 en 21/2437)
en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(21/1759),
beiden afzonderlijk en samen verweerder genoemd,
(gemachtigde: J.J. Kwant).
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem rijgeschikt te verklaren afgewezen. Bij besluit van 4 december 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaaknummer LEE 21/238.
Bij besluit van 12 februari 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst en hem een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd.
Bij besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaaknummer LEE 21/1759.
Bij besluit van 8 juni 2021 (primair besluit 3) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Eiser heeft tegen primair besluit 3 rechtstreeks beroep ingesteld, zoals bedoeld in artikel 7:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer LEE 21/2437.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 april 2022 gezamenlijk op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Inleiding
1. Eiser was in het bezit van een rijbewijs.
1.1. In augustus 2018 is eiser getroffen door een Cerebro Vasculair Accident (CVA). Naar aanleiding hiervan heeft hij op 27 februari 2019 een gezondheidsverklaring ingediend bij verweerder.
1.2. Eiser is in dit verband door een oogarts gezien. Op 3 december 2019 is hij door een neuroloog gekeurd.
1.3. Op 6 april 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een rijtest. Daarbij is aangegeven dat er vanwege de Corona-situatie geen afspraak gepland kan worden. Op 20 mei 2020 is eiser nogmaals bericht dat er geen afspraak gemaakt kan worden. Op 25 mei 2020 heeft verweerder eiser bericht dat er een afspraak gemaakt moet worden. Op 27 mei 2020 is hem bericht dat de rijtesten niet doorgaan. Op 22 juni 2020 is eiser opnieuw verzocht om een afspraak te maken. Er is een rijtest gepland voor 12 augustus 2020. Eiser heeft bij aangetekende brief van 17 juli 2020 om uitstel verzocht op de grond dat hij en zijn vrouw behoren tot de Corona-risicogroep. Er is door verweerder niet op dat verzoek gereageerd. De afspraak voor 12 augustus 2020 is op 10 augustus 2020 in onderling overleg geannuleerd.
1.4. Verweerder heeft op 2 september 2020 primair besluit 1 genomen. In dit besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn rijgeschiktheid niet kan worden beoordeeld, omdat nog niet alle stappen van de beoordeling zijn doorlopen. Er is vermeld dat eiser zo snel mogelijk zijn rijbewijs moet inleveren, hij een AM-rijbewijs (o.a. bromfiets) kan aanvragen, en een onderzoek kan worden opgelegd als dit niet gebeurt.
1.5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Tijdens de bezwaarfase is hij in de gelegenheid gesteld om een rijtest af te nemen. Daarvan is geen gebruik gemaakt. In het bestreden besluit 1 is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6. Verweerder heeft eiser nadien aangeboden om de verdere procedure stop te zetten als hij zijn rijbewijs inlevert. Eiser zou dan een rijtest kunnen afnemen op het moment dat hij het weer veilig zou vinden om dat te doen. Eiser is niet ingegaan op het aanbod.
1.7. Op 5 januari 2020 heeft verweerder mededeling ex artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een voertuig.
1.8. In primair besluit 2 is eiser medegedeeld dat er informatie is ontvangen die doet twijfelen aan zijn rijgeschiktheid, dat daarom een medisch onderzoek wordt opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Verweerder heeft de bezwaren van eiser in het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
1.9. Bij brieven van 8 april 2021 en 6 mei 2021 heeft verweerder eiser verzocht een afspraak te maken voor een rijtest. Daarbij is vermeld dat als geen rijtest wordt afgelegd, het rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Eiser heeft geantwoord dat het, gelet op de Coronapandemie, onmogelijk voor hem is om al een afspraak te maken.
1.10. In primair besluit 3 heeft verweerder het rijbewijs ongeldig verklaard op de grond dat hij niet volledig heeft meegewerkt aan het medisch onderzoek. In het besluit is opgenomen dat eiser niet verschenen is op de afspraak met de arts. Verweerder heeft ingestemd met het rechtstreekse beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld.

2.Standpunten

2. Eiser voert in beroep, samengevat weergegeven, het volgende aan. Bestreden besluit 1 is in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De risico’s van de blootstelling aan Corona voor eiser zijn niet evenredig aan het doel van het besluit, de vaststelling van zijn rijgeschiktheid. Eiser wijst in dit verband naar het feit dat de oogarts en neuroloog geen medische belemmeringen hebben geconstateerd. Ook is de procedurele gang van zaken onzorgvuldig geweest: eiser is opgeroepen om een afspraak te maken voor een rijtest, die verplichting is meermalen opgeschort vanwege Corona, terwijl eisers verzoek om uitstel werd afgewezen. Dit laatste is ook problematisch omdat verweerder op basis van het eigen beleid gehouden was om uitstel te verlenen, omdat het ging om een situatie van overmacht. Vanaf 15 december 2020 zijn alle rijtesten opgeschort; een ieder die een medische behandeling heeft ondergaan en een rijtest zou moeten afleggen mocht kennelijk blijven rijden zonder rijtest, wat in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser verzoekt de rechtbank om het besluit te vernietigen en te bepalen dat hij pas een rijtest hoeft af te leggen als hij en zijn vrouw tweemaal zijn gevaccineerd. Het bestreden besluit 2 is onrechtmatig omdat niet wordt voldaan aan de vereisten om een onderzoek op te leggen. Bijlage I, onder B, onderdeel I, sub j van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 vereist dat uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico. Die verklaring is er niet: eiser is gezien door een oogarts en een neuroloog en beiden hebben hem rijgeschikt bevonden. Er dient alleen nog een wettelijk verplichte rijtest te worden afgenomen. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder handelt in strijd met het verbod op détournement de pouvoir. Verweerder wil eiser kennelijk hoe dan ook een rijtest opleggen: lukt het niet via de gezondheidsverklaring, dan maar op grond van een maatregel. Eiser is bereid een rijtest af te nemen, maar alleen als het veilig is, dus nadat hij en zijn vrouw tweemaal zijn gevaccineerd. Aan primair besluit 3 komt de grondslag te ontvallen als komt vast te staan dat er onterecht een medisch onderzoek is opgelegd. Het besluit geeft daarnaast ten onrechte als reden dat eiser niet is verschenen bij een afspraak met een arts.
2.1.
Verweerder heeft, samengevat weergegeven, het volgende gesteld. Naar aanleiding van de gezondheidsverklaring die eiser heeft ingestuurd, moest hij een medisch onderzoek ondergaan en moest een rijtest worden afgenomen. De keurend neuroloog heeft een rijtest geadviseerd onder verwijzing naar paragraaf 7.6.3 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (TIA en beroerte). Daar is dwingend bepaald dat een rijtest wordt afgenomen. Eiser heeft niet meegewerkt aan de rijtest. Zijn rijgeschiktheid kon daarom niet worden beoordeeld. De CVA, het medisch onderzoek van de neuroloog en het feit dat er geen rijtest is afgelegd leveren een vermoeden van rijongeschiktheid op. Op grond van dat vermoeden is een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Omdat de rijtest niet werd afgelegd, is uiteindelijk het rijbewijs ongeldig verklaard. Dit alles is volgens de regels gegaan. De bezwaren van eiser ten aanzien van de Coronapandemie vindt verweerder onvoldoende overtuigend. Verweerder geeft aan dat eiser nog steeds kan meewerken aan een rijtest en bij een positief resultaat een nieuw rijbewijs kan aanvragen.

3.Overwegingen

3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Primair besluit 1 is genomen naar aanleiding van de door eiser ingestuurde gezondheidsverklaring. Verweerder heeft vastgesteld dat niet alle onderdelen van het onderzoek naar de rijgeschiktheid doorlopen zijn en dat daarom geen oordeel kan worden gegeven over de rijgeschiktheid. Deze conclusie is getrokken nadat eiser door een neuroloog is gekeurd en is opgeroepen voor een rijtest, maar die rijtest niet is afgelegd.
3.2.
Op grond van paragraaf 7.6.3 “TIA en beroerte” van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 is de rijtest een onderdeel van het uit te voeren onderzoek. Daarmee staat vast dat het onderzoek in dit geval niet was voltooid. Dit was ook zo ten tijde van het bestreden besluit 1.
3.3.
De procedure die heeft geleid tot primair besluit 1 is chaotisch verlopen, maar dat kan niet leiden tot de vernietiging van het bestreden besluit 1. Eiser ontving wisselend berichten dat hij een afspraak moest maken voor een rijtest en berichten dat geen afspraak kon worden ingepland vanwege Corona. Ook werd er niet gereageerd op eisers schriftelijke verzoek om uitstel van de voor 12 augustus 2020 gemaakte afspraak. Verweerder voerde met het uitstel door de Coronasituatie echter overheidsbeleid uit en gesteld noch gebleken is dat dat niet consistent of zorgvuldig is gebeurd. Aan eisers verzoek om uitstel is daarnaast materieel gezien tegemoet gekomen doordat de afspraak voor 12 augustus 2020 in onderling overleg is geannuleerd. Tijdens de bezwaarfase is toen opnieuw de gelegenheid gegeven voor het afnemen van een rijtest, zodat ook niet kan worden gezegd dat eiser ten tijde van het bestreden besluit 1 die gelegenheid onvoldoende zou hebben gehad.
3.4.
Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Alle personen die bij verweerder een gezondheidsverklaring hebben ingediend zijn geconfronteerd met de gevolgen van de Coronamaatregelen en, zoals overwogen, gesteld noch gebleken is dat verweerder die maatregelen niet consistent of zorgvuldig ten uitvoer heeft gelegd.
3.5.
Verweerder heeft nadien mededeling ex artikel 130 WVW 1994 gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor een rijbewijs. Als dit vermoeden bestaat, is verweerder gehouden daarvan mededeling te doen (artikel 130 lid 1 WVW 1994) en, als die mededeling is gedaan, is verweerder verplicht een educatieve maatregel op te leggen of een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid op te leggen (artikel 131 lid 1 WVW 1994). Dit laatste is gebeurd bij primair besluit 2, dat in stand is gebleven in de bezwaarfase.
3.6.
Verweerder heeft het vermoeden gebaseerd op het bepaalde in Bijlage 1 onder B, sub j, bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, waarin is bepaald dat uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i van die bepaling:
a.bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
b.wegraking / black-out;
c.hevige duizeligheid;
d.evenwichtsstoornis;
e.coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;
f.stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;
g.duidelijk verminderd gezichtsvermogen;
h.betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;
i.lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:
–een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;
–een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;
3.7.
Eiser betwist dat de verklaring van de neuroloog voldoet aan de eisen die onder j. worden gesteld, omdat uit de verklaring niet blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico als hier bedoeld.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.8.
De keurend neuroloog heeft in zijn rapport onder meer het volgende verklaard:
“Anamnese: In augustus 2018 beroerte. Symptomen: dronkenmans gang. Spreken en slikken gb. Heeft nadien nog half jaar FT gehad. Is goed gegaan. Goed hersteld. Restverschijnselen: nog iets instabiel looppatroon, zet de benen iets breder neer: met name linkerbeen iets instabiel. Verder geen andere klachten. Insulten: geen. Is rechtshandig. Patient gebruikt de geëigende secundaire preventie. Rijdt automaat.
Neurologisch onderzoek: Goed verzorgd. Georiënteerd in tijd, plaats en persoon. Geen significante stoornissen in het denken en waarnemen; reactievermogen: normaal tempo. Geen hogere cerebrale functiestoornissen. Hersenzenuwen allen intact. Confrontatie volgens Donders geen afwijkingen. Gehoor: AD en AS intact. Functie van de extremiteiten met betrekking tot kracht en coördinatie: barre geen afwijkingen. Goede knijpkracht. Vingervlugheid intact. Goede coördinatie bij TNP, mogelijk links discreet iets onhandig. Wat breed looppatroon. Kan ook op hakken staan. Kan slecht op tenen linkervoet staan. Proximaal intact. KDG: lukt met linkervoet net niet.
Conclusie: Status na CVA: hiervan minimale restverschijnselen welke niet interfereren met de rijgeschiktheid, patiënt gebruikt de geëigende secundaire preventie. Derhalve kan ik patiënt volgens REG 2000 7.6.3 bij een goed verlopende rijtest, onbeperkt rijgeschikt voor rijbewijzen groep 1 verklaren, waarbij het mij verstandig lijkt dat patiënt voortaan in een automaat rijdt.”
3.9.
De verklaring is naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs zo te begrijpen dat de neuroloog bij het lichamelijke onderzoek geen belemmeringen heeft waargenomen die leiden tot de conclusie dat eiser niet rijgeschikt is, maar dat de neuroloog ook van mening is dat die geschiktheid nog wel in de praktijk uit een rijtest moet blijken. Mede gelet op de aard van de aandoening, die grote gevolgen kan hebben voor de rijgeschiktheid, en het feit dat het betreffende risico onder a t/m i te brengen is, voldoet de verklaring daarmee aan het onder j. bepaalde.
3.10.
Eiser heeft ook nadien geen rijtest afgelegd. Verweerder heeft het rijbewijs bij primair besluit 3 om die reden ongeldig verklaard. Voordat verweerder die beslissing nam, is eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld een rijtest af te nemen.
3.11.
Niet in geschil is dat primair besluit 3 niet juist is gemotiveerd omdat ten onrechte is vermeld dat eiser niet is verschenen op een afspraak met een arts. Dit is een gebrek dat de rechtbank passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het moet eiser gelet op de gang van zaken duidelijk zijn geweest dat het niet afleggen van de rijtest de grondslag van het besluit vormt en gesteld noch gebleken is dat hij is benadeeld door dit motiveringsgebrek.
3.12.
Voor zover is aangevoerd dat de besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel/artikel 3:4 lid 2 van de Awb geldt het volgende. Voor zover de besluiten zijn genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift niet zijnde een wet in formele zin, is een toets aan het evenredigheidsbeginsel mogelijk. Voor zover de bestreden besluiten zijn genomen op basis van een wet in formele zin (de WVW 1994) staat die toetsing op gespannen voet met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet.
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het evenredigheidsbeginsel - los van de vraag in hoeverre die toets mogelijk is - niet. De besluiten zijn genomen in het kader van de bescherming van de verkeersveiligheid: andere verkeersdeelnemers hebben het recht en het belang om niet te worden geconfronteerd met risico’s die voortvloeien uit het feit dat eiser een CVA heeft gehad. Dat belang is onder de omstandigheden niet onevenredig te noemen aan het belang van eiser om over zijn rijbewijs te beschikken. Een rol hierbij speelt dat eiser meermalen tijdens de procedure van de drie besluiten in de gelegenheid is gesteld om een rijtest af te nemen. Ook speelt een rol dat eiser niet heeft toegelicht waarom de rijtest tot aan het laatste bestreden besluit (8 juni 2021) niet kon worden afgelegd. Er is aangevoerd dat eiser wilde dat hij en zijn echtgenote tweemaal gevaccineerd zouden zijn, maar de vaccinatierondes waren in die periode al geruime tijd gaande.
3.14.
Omdat ook wat verder is aangevoerd er niet toe kan leiden dat de besluiten niet in stand kunnen blijven, is het beroep ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Toepasselijk wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994 (WvW)
Artikel 130, eerste lid van de WVW 1994 luidt als volgt:
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid van de WVW 1994 luidt als volgt:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Bijlage 1, deel B (Geschiktheid), onder I (Lichamelijke geschiktheid) luidt als volgt:
a. bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
b. wegraking / black-out;
c. hevige duizeligheid;
d. evenwichtsstoornis;
e. coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;
f. stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;
g. duidelijk verminderd gezichtsvermogen;
h. betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;
i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:
– een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;
– een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;
j. uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i
Regeling eisen geschiktheid 2000
Paragraaf 7.6.3 (TIA en beroerte), onder a (groep 1) van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt als volgt:
7.6.3.
TIA en beroerte
a.groep 1: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, zijn gedurende twee weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.
Bestaat er na twee weken geen met de geschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan kunnen zij op basis van de door de keurend arts ingevulde beroertevragenlijst geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking. Voorwaarde is dat zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.
Bestaat er na twee weken een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan blijven zij ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot drie maanden na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen. Na die termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts.
Voor de beoordeling van de geschiktheid is tevens een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij met de geschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis en een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar.