ECLI:NL:RBNNE:2022:2029

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/1426 en LEE 21/2094
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag waardedaling in verband met sloop/nieuwbouw en verrekening van schade volgens artikel 6:100 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen tot vergoeding van waardedaling van een woning in het kader van een sloop/nieuwbouwtraject. Eisers hebben hun aanvragen tot schadevergoeding ingediend, maar deze zijn door verweerder afgewezen op basis van de overweging dat de waardevermeerdering van de nieuwe woning nog niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 17 december 2002 gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat deze woning betrokken is in de sloop/nieuwbouwregeling van de Nationaal Coördinator Groningen. De rechtbank heeft de primaire besluiten van verweerder, waarin de aanvragen zijn afgewezen, in stand gelaten. De rechtbank oordeelt dat de schade en het mogelijke voordeel voortkomen uit dezelfde gebeurtenis, namelijk de bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Dit betekent dat de waardevermeerdering van de nieuwe woning in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen door verweerder terecht was, omdat de WOZ-waarde van de nieuwe woning nog niet bekend was en de omvang van de schade door waardedaling nog niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en hen de mogelijkheid geboden om een nieuwe aanvraag in te dienen zodra de waarde van de nieuwe woning bekend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/1426 en 21/2094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Blokzijl),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.W. Timmer).

Procesverloop

In de besluiten van 21 oktober 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot vergoeding van waardedaling afgewezen.
In de besluiten van 22 maart 2021 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van [eiser] is geregistreerd als LEE 21/1426 en het beroep van [eiseres] als LEE 21/2094.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.W. Franssen.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten voor vaststaand aan.
1.1.
Eisers zijn vanaf 17 december 2002 tot heden ieder voor 50% eigenaar van de woning aan [adres] te [woonplaats], met postcode [postcode] (de woning).
1.2.
De woning is betrokken in de sloop/nieuwbouwregeling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Op 4 november 2021 is gestart met de bouw van de nieuwe woning.
2. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de afwijzing van de aanvragen in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij de begroting van de waardevermindering, op grond van artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek (BW) [1] , eventuele waardevermeerdering, als gevolg van het verkrijgen van de nieuwe woning, afgetrokken moet worden van de waardevermindering. Nu de waardevermeerdering nog niet is vast te stellen, zijn de aanvragen afgewezen. Eisers kunnen, nadat de waarde van de nieuwe woning bekend is, een nieuwe aanvraag indienen.
3.1.
Eisers hebben aangevoerd dat artikel 6:100 BW in dit geval geen rol kan spelen. Allereerst gaat het niet om een zelfde gebeurtenis. Er is verzocht om een vergoeding voor imagoschade en dit staat los van het krijgen van een nieuwe woning. De woning staat immers nog steeds op dezelfde locatie waar imagoschade wordt geleden. Wanneer er een verrekening zou plaatsvinden zou dit onrechtvaardig en onredelijk zijn nu eisers al schade lijden vanaf de eerste aardbeving in Groningen en dat het ijkpunt is voor het vaststellen van de schade. Daarnaast voeren eisers aan dat niet vaststaat dat een nieuwe woning altijd meer waard is dan een oude woning. Ook wanneer de nieuwe woning meer waard blijkt te zijn betekent dit niet dat dit een voordeel is, zeker nu de bouw van de nieuwe woning voor een deel zelf is bekostigd door eisers.
3.2.
Verweerder merkt op dat er geenszins wordt bestreden dat eisers schade in de vorm van waardedaling als gevolg van (het risico) op aardbevingen hebben geleden. Deze zelfde situatie heeft echter ook een (strikt financieel) voordeel tot gevolg, namelijk de waardestijging van de nieuwbouwwoning ten opzichte van de oude woning. In de meeste gevallen, zo blijkt uit onderzoek van Atlas, overstijgt die waardevermeerdering de waardevermindering zodat geen recht bestaat op schadevergoeding. Om hierover zekerheid te verkrijgen moet de waarde van de nieuwe woning bekend zijn. Vervolgens kan de waarde van de nieuwe woning berekend worden zoals deze zou zijn geweest op 1 januari 2019 en kan de waardevermeerdering afgezet worden tegen de waardevermindering per 1 januari 2019. De daarvoor benodigde gegevens zijn nog niet bekend. Zodra de waarde van de nieuwe woning wel bekend is, kunnen eisers een nieuwe aanvraag doen.
3.3.
In artikel 2, zesde lid, van de Tijdelijke Wet Groningen [2] is bepaald dat verweerder, bij de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden, toepassing geeft aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
3.4.
De vraag die voorligt is of de schade en het mogelijke voordeel gevolgen zijn van dezelfde gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:100 van het BW. Vaststaat dat sprake is van verschillende gevolgen. De kernvraag is of deze gevolgen veroorzaakt zijn door eenzelfde gebeurtenis. Is daarvan sprake, dan is plaats voor verrekening. De rechtbank stelt vast dat de gevolgen in dit geval de (imago)schade en de (eventuele) hogere waarde van de nieuwe woning zijn. Deze gevolgen zijn beide ontstaan door (bodembeweging als gevolg van) mijnbouwactiviteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevolgen zijn veroorzaakt door een zelfde gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6: 100 van het BW. Ook in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 januari 2022 is geoordeeld dat het voordeel van de nieuwbouw op grond van artikel 6:100 van het BW kan worden betrokken bij het vaststellen van de schade als gevolg van 'een zelfde gebeurtenis'. [3] De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder terecht op grond van artikel 6:100 van het BW het standpunt heeft ingenomen dat de te vergoeden schade in de vorm van waardevermindering nog niet te begroten valt nu de WOZ-waarde van de nieuwe woning nog niet bekend is. De enkele stelling van eisers dat verrekening onrechtvaardig en onredelijk zou zijn maakt dit, nu dit niet is onderbouwd, niet anders. De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft mogen baseren op het feit dat de waardestijging nog niet te berekenen was en daarmee de omvang van de schade door waardedaling nog niet te begroten viel. Of er, zoals eisers stellen, geen waardevermeerdering zal zijn nu eisers zelf een deel van de kosten op zich hebben moeten nemen kan nu nog niet worden vastgesteld. Bij een nieuwe aanvraag kan dit aspect bij de beoordeling worden betrokken. Verweerder heeft de nu voorliggende aanvragen van eisers dan ook op goede grond afgewezen.
4. Zoals ter zitting is besproken bestaat voor eisers de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag te doen zodra de waarde van de nieuwe woning bekend is. In dat kader zal dan ook bekeken moeten worden of en, zo ja, welke door eisers gemaakte kosten bij de berekening kunnen worden betrokken
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Tijdelijke wet Groningen
Artikel 2
6. Het Instituut voert deze taken en bevoegdheden uit met toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, uitgezonderd artikel 178, aanhef en onderdeel c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Burgerlijk Wetboek Boek 6
Artikel 100 Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.

Voetnoten

1.Zie bijlage
2.Zie bijlage
3.Zie ook Rb. Noord-Nederland 17 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:51.