ECLI:NL:RBNNE:2022:2136

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
LEE 22/1433
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik van bestrijdingsmiddelen voor lelieteelt nabij Natura 2000-gebied

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 23 juni 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, Vereniging Meten=Weten, had verzocht om handhavend op te treden tegen de lelieteelt op percelen nabij het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het onduidelijk is of het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor de lelieteelt een overtreding betreft en of dit aan een vergunningplicht onderworpen moet worden. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat er onvoldoende informatie is over de aard en omvang van de activiteit, mede in relatie tot eerdere activiteiten ter plaatse. Verweerder had tijd nodig om informatie te vergaren, en de druk van verzoekster om snel te beslissen heeft bijgedragen aan de afwijzing van het handhavingsverzoek.

De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekster geen concrete en objectieve informatie heeft ingediend over de door haar gestelde significante effecten van de activiteit op het gebied. Ook is er geen ecologische voortoets ingediend, wat cruciale informatie zou hebben verschaft over de ecologische gevolgen van de activiteit. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, en wijst het verzoek af. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1433

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2022 in de zaak tussen

Vereniging Meten=Weten, uit Dwingeloo, verzoekster

(gemachtigden: G.W. Starre en [bestuurslid]),
en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe (verweerder)

(gemachtigde: mr. P. Mendelts).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
  • [derde-partij 1]uit [plaats 1]
  • [derde-partij 2]uit [plaats 2]
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden tegen lelieteelt op de percelen met de kadastrale aanduidingen [percelen] (de percelen).
Met het bestreden besluit van 11 april 2022 heeft verweerder dat handhavingsverzoek afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, derde-partij [derde-partij 1] , de gemachtigde van derde-partij [derde-partij 2] en de maten van die [partij] .

Totstandkoming van het besluit

1.1.
[derde-partij 1] is eigenaar van de percelen en [derde-partij 2] is huurder van de percelen. [derde-partij 2] gebruikt de percelen dit jaar voor lelieteelt.
De percelen zijn gelegen nabij het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld (het gebied). Perceel [perceel 1] is gelegen op ongeveer 5 meter van het gebied en perceel [perceel 2] is gelegen op ongeveer 215 meter van het gebied.
1.2.
Bij brief van 21 maart 2022 heeft verzoekster verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de voorbereiding en teelt van lelies in de onmiddellijke nabijheid van het gebied. Verzoekster heeft kort gezegd betoogd dat de lelieteelt een project is waarvoor een vergunningplicht geldt op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
1.3.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft verweerder [derde-partij 1] geïnformeerd over het handhavingsverzoek.
1.4.
Bij brief van 8 april 2022 heeft verweerder [derde-partij 1] een waarschuwing toegestuurd, waarin is verzocht om teeltgegevens en een ecologische voortoets.
1.5.
Op 11 april 2022 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij brief van 16 mei 2022 heeft verweerder [derde-partij 2] een waarschuwing toegestuurd, waarin is verzocht om teeltgegevens en een ecologische voortoets.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster belang heeft bij spoedige behandeling van haar verzoekschrift.
2.2.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat zij met het onderhavige verzoek primair beoogt dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de percelen niet wordt toegestaan totdat een vergunning op grond van de Wnb is afgegeven. Subsidiair beoogt verzoekster om een principiële uitspraak te krijgen waarin wordt geoordeeld dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de buurt van Natura 2000-gebieden in de provincie Drenthe onderhevig is aan de bepalingen van de Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de Habitatrichtlijn).
2.3.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lelieteelt op de percelen is aan te duiden als een project in de zin van dit artikellid.
2.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [derde-partij 2] ter zitting de volgende feiten en omstandigheden over de onderhavige lelieteelt naar voren heeft gebracht. Een perceel kan slechts ééns per 7 jaar worden gebruikt voor lelieteelt. Op één van beide percelen zijn in 1996 en 2008 lelies geteeld. Op het andere perceel zijn in 2013 lelies geteeld. Daarbij zijn bestrijdingsmiddelen gebruikt. In 2022 worden op beide percelen lelies geteeld. In maart en april zijn de percelen bemest, waarna in mei is begonnen met de teelt. Er vindt wekelijks bespuiting plaats met bestrijdingsmiddelen tegen luizen en schimmels. Afhankelijk van de weersomstandigheden begint de oogst half augustus of begin september.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze feiten en omstandigheden niet door de andere partijen zijn bestreden.
2.5.
In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat thans onduidelijk is of het huidige gebruik van bestrijdingsmiddelen voor de lelieteelt op de percelen een overtreding betreft. Onduidelijk is of dat gebruik aan een passende beoordeling moet worden onderworpen of vergunningplichtig is. Hoewel de activiteit op korte afstand van het gebied plaatsvindt, is onvoldoende duidelijk in hoeverre sprake is van een periodieke activiteit waarvoor naar nationaal recht toestemming was verleend vóór de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn en of die teelt kan worden aangemerkt als één en hetzelfde project waarvoor geen nieuwe toestemmingsprocedure hoeft te worden doorlopen. De enkele stelling van verzoekster dat zich door deze activiteit mogelijk significante effecten in het gebied zullen voordoen, doet niet af aan de onduidelijkheid die thans bestaat over de aard en omvang van de activiteit mede in relatie tot soortgelijke eerdere activiteiten ter plaatse. Gelet daarop en op hetgeen is opgenomen in de Landelijke Handhavingsstrategie acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat verweerder middels een waarschuwing meer informatie over de activiteit heeft opgevraagd in de vorm van een ecologische voortoets. Voorts acht de voorzieningenrechter de totstandkoming van het bestreden besluit niet onrechtmatig. Ten tijde van het handhavingsverzoek was voor verweerder niet duidelijk wie de activiteit uitvoerde en wat de activiteit precies behelsde. Verweerder had tijd nodig om die informatie te vergaren. Verzoekster voerde echter de druk bij verweerder op, door aan te dringen op het spoedig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek. In dit licht bezien acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat verweerder heeft besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen.
2.6.
In de feiten, omstandigheden en door partijen benoemde belangen van dit geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat (alsnog) de gevraagde voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarbij betrekt zij dat ook na het bestreden besluit en ten tijde van sluiting van het onderzoek in de onderhavige verzoekschriftprocedure geen ecologische voortoets over de activiteit is ingediend. Daardoor ontbreekt cruciale inhoudelijke informatie over (de ecologische gevolgen van) de activiteit. Ook is van belang dat de in de waarschuwing aan [derde-partij 2] gestelde reactietermijn om die informatie in te dienen, thans nog loopt. Mocht die maatschap niet binnen de reactietermijn de voortoets indienen, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder dat feit betrekt bij zijn volledige heroverweging in de bezwaarfase. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster geen concrete en objectieve informatie heeft ingediend over de door haar gestelde (significante) effecten van de activiteit op het gebied. Evenmin heeft verzoekster middels objectieve informatie geconcretiseerd in hoeverre directe bescherming van het gebied tegen de onderhavige activiteit noodzakelijk is ter bescherming van de ecologische waarden van het gebied. In dat licht bezien ziet de voorzieningenrechter voorts geen aanleiding om een principiële uitspraak te doen zoals door verzoekster is gevraagd.
3. Nu de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst, bestaat geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.