Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdediging geboden was. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de reactie van verdachte voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment dat verdachte op de grond lag, heeft hij het enige gedaan wat hij nog kon doen, namelijk om zich heen slaan. Het is onfortuinlijk dat hij daarbij geen erg heeft gehad dat hij mogelijk nog een priem in zijn handen had. Verder is van belang dat de verdediging van verdachte niet voldoende was om de op hem gerichte aanval te stoppen. Uiteindelijk heeft de vriendin van verdachte hem van zijn belager verlost. Alleen al dat gegeven maakt dat de verdedigingswijze niet disproportioneel is geweest.
Indien de rechtbank van oordeel is dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, heeft de raadsman subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient te worden verworpen. Verdachte heeft op drie momenten anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan. Toen verdachte achtervolgd werd door aangever heeft hij er niet voor gekozen om de politie te bellen. Vervolgens heeft verdachte zich bewapend met een priem en is hij buiten de auto blijven staan. Verdachte heeft er niet voor gekozen om weg te rijden of het huis van zijn vriendin in te lopen. Dit betekent dat hij ook bereid was om de priem te gebruiken. Tot slot lokt verdachte, op het moment dat aangever en zijn vriend weglopen, een nieuwe escalatie uit door aangever uit te schelden. Uitgaande van het verhaal van verdachte zou er sprake kunnen zijn van een noodweersituatie, maar verdachte heeft zich bewust in deze situatie begeven en heeft deze ook deels uitgelokt.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst de vraag worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en vervolgens of de door verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan). Tenslotte moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 16 november 2020 is er op de [straatnaam] in Hoogezand een verkeersconflict ontstaan tussen verdachte enerzijds en aangever en [getuige] anderzijds. Op het moment dat verdachte denkt dat de ruzie afgelopen is, besluit aangever om achter verdachte aan te rijden om verhaal te halen. Verdachte rijdt vervolgens met een omweg naar het huis van zijn vriendin, [vriendin van verdachte] , in de hoop aangever kwijt te raken. Dit lukt echter niet en uiteindelijk parkeren beide auto’s voor het huis van [vriendin van verdachte] . Verdachte, aangever en [getuige] stappen uit en er ontstaat een woordenwisseling waarbij er over en weer geschreeuwd en gescholden wordt. Daarnaast worden er door aangever en [getuige] stevige bedreigingen geuit. Uiteindelijk lijkt de ruzie voorbij te zijn en lopen aangever en [getuige] terug naar de auto. Op dat moment scheldt verdachte aangever uit voor “kutneger”. Hierop komt aangever terug naar verdachte, die bij de woning van zijn vriendin staat en slaat verdachte. Beide mannen komen ten val en er ontstaat een worsteling op de grond. Vervolgens wordt er over en weer geslagen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Deze aanranding begint op het moment dat verdachte door aangever wordt geslagen. Uit de verklaringen van verdachte, [vriendin van verdachte] en haar vader, [vader van vriendin] , blijkt dat aangever degene is die als eerste heeft geslagen. Vervolgens struikelt verdachte over een hekje en belandt hij op de grond in een worsteling met aangever. Hij heeft derhalve geen reële en redelijke mogelijkheid gehad om zich aan deze aanranding te onttrekken. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook tegen deze aanranding mogen verdedigen.
Voor zover de officier van justitie heeft bepleit dat er wegens culpa in causa geen sprake is geweest van een noodweersituatie gaat de rechtbank daarin niet mee. Bepaalde gedragingen van een verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Uit de stukken in het dossier kan niet worden opgemaakt dat van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, sprake is geweest. Het enkele feit dat verdachte op een eerder moment de politie had kunnen bellen en dat hij een priem uit zijn auto heeft meegenomen, die hij eerst uit het zicht van aangever heeft gehouden, is daarvoor onvoldoende. Hoewel het – op zijn zachtst gezegd – niet slim is geweest van verdachte om aangever uit te schelden op een kwetsende manier, blijkt daaruit niet dat hij willens en wetens de fysieke confrontatie met aangever heeft opgezocht. In de initiële woordenwisseling is er immers ook over en weer gescholden en geschreeuwd zonder dat er sprake is geweest van geweld en een nieuwe escalatie was daardoor niet zonder meer te voorzien.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte met zijn handelen de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Door aangever, die ongewapend was, met een priem in zijn bovenlichaam te steken, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank te ver gegaan in zijn verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank vindt het echter aannemelijk dat verdachte aangever heeft gestoken als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, bestaande uit angst en paniek, die door de aanranding is veroorzaakt. Hierbij beschouwt de rechtbank de aanranding niet als losstaand feit, maar betrekt zij ook hetgeen direct daaraan vooraf is gegaan, namelijk dat aangever verdachte meerdere kilometers heeft achtervolgd, dat er nadat verdachte en aangever uit zijn gestapt direct ruzie is ontstaan waarbij is geschreeuwd en gescholden en dat er stevige bedreigingen zijn geuit door aangever en [getuige] .
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 5 april 2022 waarin staat dat het psychosociaal functioneren van verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld. De achtervolging van aangever zorgde voor oplopende spanningen. Daarnaast hebben negatieve ervaringen vanuit zijn vroegere thuissituatie indirect een rol gespeeld. Hierdoor sloeg de paniek bij verdachte toe. Dit heeft ertoe geleid dat hij voor het uitstappen een priem uit zijn auto heeft gepakt en deze later ook heeft gebruikt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt.
De rechtbank acht het feit strafbaar nu niet van een rechtvaardigingsgrond is gebleken. Aangezien wel van een schulduitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte echter niet strafbaar.
Uitspraak