ECLI:NL:RBNNE:2022:2235

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
18/292461-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met beroep op noodweerexces

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 november 2020 te Kolham, waar de verdachte in een worsteling met het slachtoffer, [slachtoffer], een priem gebruikte. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Hendriksen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was, maar dat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen op grond van noodweerexces. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich bedreigd voelde, wat leidde tot een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, ondanks het feit dat hij het slachtoffer had gestoken. De rechtbank weegt hierbij mee dat de verdachte niet de intentie had om te doden en dat zijn reactie voortkwam uit een panieksituatie. De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in het strafrecht, waarbij de context van de handelingen van de verdachte cruciaal was voor de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/292461-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Kolham, gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (in een worsteling en/of op de grond en/of derhalve op geringe afstand) met een priem, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzij (onder de oksel) en/of meermalen in het linker schouderblad heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Kolham, gemeente Midden-Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong waarvoor een operatie noodzakelijk was en/of twee steekwonden in het linker schouderblad, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (in een worsteling en/of op de grond en/of derhalve op geringe afstand) met een priem, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzij (onder de oksel) en/of meermalen in het linker schouderblad te steken en/of te snijden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Kolham, gemeente Midden-Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (in een worsteling en/of op de grond en/of derhalve op geringe afstand) met een priem, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzij (onder de oksel) en/of meermalen in het linker schouderblad van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat aangever als gevolg van de steekverwondingen zou komen te overlijden en dat verdachte die kans heeft aanvaard. Het is niet duidelijk met welke kracht verdachte heeft gestoken. Aangever heeft tijdens de worsteling niet gemerkt dat hij geraakt is. Het ligt daarom niet voor de hand dat hij met kracht is gestoken. Daarnaast is niet vastgesteld dat de long van aangever is geperforeerd. Er zijn slechts enkele huidperforaties vastgesteld. Daar komt bij dat een klaplong ook kan ontstaan door een stressvolle situatie. Voorts kan ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen worden omdat er niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 16 november 2020 kreeg ik een verkeersconflict met aangever. Ik ben vervolgens naar het huis van mijn vriendin aan de [straatnaam] te Kolham gereden. De auto van aangever is mij gevolgd. Nog voordat ik bij het huis van mijn vriendin was, heb ik een priem gepakt die in het dashboardkastje van mijn auto lag. Bij het huis is er een worsteling tussen mij en aangever ontstaan. Terwijl ik op de grond lag, heb ik om mij heen geslagen. Ik had op dat moment de priem in mijn handen. Het zou kunnen dat ik aangever op dat moment heb gestoken met de priem.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2020,opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020317976 d.d. 16 maart 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op maandag 16 november 2020 kreeg ik een discussie met een jongen. We kwamen ten val en er volgde een worsteling. In de val/worsteling heeft hij mij blijkbaar drie keer gestoken. Ik heb één steekwond aan mijn linkerzijde waarbij een klaplong is ontstaan. Ook heb ik twee steekwonden op mijn linker schouderblad.
3. Een forensische letselrapportage van de GGD Groningen, op 17 november 2020 opgemaakt enondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, opgenomen op pagina 153 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Naam [slachtoffer]
Voornamen [slachtoffer]
Gemelde toedracht
Aangever zou door verdachte met een onbekend object aan de linkerzijde van de borstkas en de rug zijn gestoken. Op de spoedeisende hulp werd een klaplong links vastgesteld. Later zou verdachte hebben aangegeven dat hij met een priem zou hebben gestoken (informatie via politie).
Klachten
Klaplong links waarvoor longdrain pijn bij bewegen en ademen Prognose
Schattingsduur verdere genezing zichtbare letsels 2 weken
Schattingsduur verdere genezing overige letsels 4 weken
Beoordeling
Het huidige tijdsinterval past bij de ouderdom van het letsel
De gemelde toedracht past zeer goed bij het letsel
3 in vorm en afmeting sterk op elkaar gelijkende huidonderbrekingen, passend bij de toedracht van steken met een scherp puntig voorwerp
Letsel
  • Links op de rug ter hoogte van de okselplooi en ongeveer 5 centimeter uit de middellijn van de rug iseen iets wijkende kruisvormige huidonderbreking zichtbaar van 5 bij 6 millimeter met rafelige wondranden en onderhuids bindweefsel in zicht, de diepte van het letsel is niet te bepalen. Betreft een prikwond. Letsel past zeer goed bij de gemelde toedracht. [foto's op pagina 155]
  • Links op de rug ongeveer 2 centimeter onder het niveau van de okselplooi en ongeveer 5 centimeteruit de flank is een min of meer ronde huidonderbreking zichtbaar met een diameter van 5 millimeter met wijkende rafelige wondranden en enig uitpuilend onderhuids vet. Betreft een prikwond. Letsel past zeer goed bij de gemelde toedracht. [foto's op pagina 156]
  • Links in de flank op ongeveer 12 centimeter onder de achterste okselplooi is een grillig gevormdehuidonderbreking zichtbaar met een diameter van 5 millimeter met wijkende rafelige wondranden en enig uitpuilend onderhuids vet. Aan de bovenzijde van dit letsel is een verticaal verlopende onscherp begrensde streepvormige rozerode huidverkleuring zichtbaar van ongeveer 1 centimeter bij 5 millimeter, rondom de hierboven beschreven letsels is een onscherp begrensde onderhuidse zwelling van de huid zichtbaar en voelbaar van ongeveer 5 bij 10 centimeter passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. Betreft een prikwond. Letsel past zeer goed bij de gemelde toedracht. [foto's op pagina 157]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 november 2020, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Er ontstond een vechtpartij tussen [slachtoffer] en de man. Hierbij pakten [slachtoffer] en de man elkaar vast en vielen naar de grond. [slachtoffer] en de man waren aan het rollenbollen met elkaar. Ik zag tijdens het rollenbollen dat er over en weer geprobeerd werd om elkaar te raken met vuistslagen. Beide raakten elkaar tijdens het slaan. Na de vechtpartij liepen ik en [slachtoffer] naar de auto om weg te gaan richting mijn huis. Wij reden op de [straatnaam] toen [slachtoffer] tegen mij zei: “Ik adem moeilijk”. Ik zag toen dat er op de linker schouder van [slachtoffer] een bloedvlek zat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op 16 november 2020 heeft er een ruzie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever naar aanleiding van een verkeersconflict. Aanvankelijk wordt er alleen geschreeuwd en gescholden, maar uiteindelijk eindigt de ruzie in een worsteling waarbij verdachte en aangever ten val komen. Vervolgens stappen aangever en zijn vriend, [getuige] , in de auto en rijden weg. In de auto merkt aangever plotseling dat hij moeite heeft met ademen en [getuige] ziet bloed op de rug van aangever. Uit onderzoek door een forensisch arts blijkt dat aangever drie prikwonden op zijn rug heeft. Twee ter hoogte van het linker schouderblad en één in de linker zij. Daarnaast wordt er een klaplong vastgesteld.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij voordat hij uit de auto is gestapt een priem, die in zijn dashboardkastje lag, heeft gepakt. Hij heeft deze priem in zijn handen genomen op een manier zodat deze niet zichtbaar was. Tijdens een worsteling zijn verdachte en aangever samen op de grond gevallen en heeft verdachte wild om zich heen geslagen richting het slachtoffer die zich in de directe nabijheid van verdachte bevond, terwijl hij de priem nog in zijn handen had. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet heeft gemerkt dat hij aangever heeft gestoken, maar dat hij aangever wel heeft geslagen en ook heeft geraakt. Verdachte gaat ervan uit dat hij aangever heeft geraakt met de priem.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meermalen heeft gestoken met een priem. Verdachte verklaart dat hij aangever heeft geslagen en dat hij de priem op dat moment nog in zijn hand had. Daarnaast geeft de letselrapportage aan dat de gemelde toedracht, namelijk het steken met een priem, goed past bij het letsel.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde moet vastgesteld worden dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van aangever – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft in een worsteling waarin zowel door aangever als verdachte ongecontroleerde bewegingen werden gemaakt, om zich heen geslagen met een steekwapen in zijn hand in de richting van het bovenlichaam van aangever. Het lag daarbij voor de hand dat hij aangever zou raken met de priem. Naar algemene ervaringsregels roept het steken met een scherp voorwerp in het bovenlichaam de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu er zich in het bovenlichaam diverse vitale organen bevinden die door een steekwond zodanig beschadigd kunnen raken dat als gevolg daarvan de dood van het slachtoffer intreedt.
Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen – die immers zozeer gericht zijn op een bepaald gevolg, te weten de dood van het slachtoffer – volgt dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat op basis van het voornoemde wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2020 te Kolham, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (in een worsteling en op de grond en derhalve op geringe afstand) met een priem in de linkerzij (onder de oksel) en meermalen in het linker schouderblad heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op: primair poging tot doodslag
Dit feit is te kwalificeren nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de kwalificatie uitsluiten.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen verdediging geboden was. Ook heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de reactie van verdachte voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment dat verdachte op de grond lag, heeft hij het enige gedaan wat hij nog kon doen, namelijk om zich heen slaan. Het is onfortuinlijk dat hij daarbij geen erg heeft gehad dat hij mogelijk nog een priem in zijn handen had. Verder is van belang dat de verdediging van verdachte niet voldoende was om de op hem gerichte aanval te stoppen. Uiteindelijk heeft de vriendin van verdachte hem van zijn belager verlost. Alleen al dat gegeven maakt dat de verdedigingswijze niet disproportioneel is geweest.
Indien de rechtbank van oordeel is dat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, heeft de raadsman subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient te worden verworpen. Verdachte heeft op drie momenten anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan. Toen verdachte achtervolgd werd door aangever heeft hij er niet voor gekozen om de politie te bellen. Vervolgens heeft verdachte zich bewapend met een priem en is hij buiten de auto blijven staan. Verdachte heeft er niet voor gekozen om weg te rijden of het huis van zijn vriendin in te lopen. Dit betekent dat hij ook bereid was om de priem te gebruiken. Tot slot lokt verdachte, op het moment dat aangever en zijn vriend weglopen, een nieuwe escalatie uit door aangever uit te schelden. Uitgaande van het verhaal van verdachte zou er sprake kunnen zijn van een noodweersituatie, maar verdachte heeft zich bewust in deze situatie begeven en heeft deze ook deels uitgelokt.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst de vraag worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en vervolgens of de door verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan). Tenslotte moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 16 november 2020 is er op de [straatnaam] in Hoogezand een verkeersconflict ontstaan tussen verdachte enerzijds en aangever en [getuige] anderzijds. Op het moment dat verdachte denkt dat de ruzie afgelopen is, besluit aangever om achter verdachte aan te rijden om verhaal te halen. Verdachte rijdt vervolgens met een omweg naar het huis van zijn vriendin, [vriendin van verdachte] , in de hoop aangever kwijt te raken. Dit lukt echter niet en uiteindelijk parkeren beide auto’s voor het huis van [vriendin van verdachte] . Verdachte, aangever en [getuige] stappen uit en er ontstaat een woordenwisseling waarbij er over en weer geschreeuwd en gescholden wordt. Daarnaast worden er door aangever en [getuige] stevige bedreigingen geuit. Uiteindelijk lijkt de ruzie voorbij te zijn en lopen aangever en [getuige] terug naar de auto. Op dat moment scheldt verdachte aangever uit voor “kutneger”. Hierop komt aangever terug naar verdachte, die bij de woning van zijn vriendin staat en slaat verdachte. Beide mannen komen ten val en er ontstaat een worsteling op de grond. Vervolgens wordt er over en weer geslagen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Deze aanranding begint op het moment dat verdachte door aangever wordt geslagen. Uit de verklaringen van verdachte, [vriendin van verdachte] en haar vader, [vader van vriendin] , blijkt dat aangever degene is die als eerste heeft geslagen. Vervolgens struikelt verdachte over een hekje en belandt hij op de grond in een worsteling met aangever. Hij heeft derhalve geen reële en redelijke mogelijkheid gehad om zich aan deze aanranding te onttrekken. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook tegen deze aanranding mogen verdedigen.
Voor zover de officier van justitie heeft bepleit dat er wegens culpa in causa geen sprake is geweest van een noodweersituatie gaat de rechtbank daarin niet mee. Bepaalde gedragingen van een verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Uit de stukken in het dossier kan niet worden opgemaakt dat van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, sprake is geweest. Het enkele feit dat verdachte op een eerder moment de politie had kunnen bellen en dat hij een priem uit zijn auto heeft meegenomen, die hij eerst uit het zicht van aangever heeft gehouden, is daarvoor onvoldoende. Hoewel het – op zijn zachtst gezegd – niet slim is geweest van verdachte om aangever uit te schelden op een kwetsende manier, blijkt daaruit niet dat hij willens en wetens de fysieke confrontatie met aangever heeft opgezocht. In de initiële woordenwisseling is er immers ook over en weer gescholden en geschreeuwd zonder dat er sprake is geweest van geweld en een nieuwe escalatie was daardoor niet zonder meer te voorzien.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte met zijn handelen de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Door aangever, die ongewapend was, met een priem in zijn bovenlichaam te steken, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank te ver gegaan in zijn verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank vindt het echter aannemelijk dat verdachte aangever heeft gestoken als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, bestaande uit angst en paniek, die door de aanranding is veroorzaakt. Hierbij beschouwt de rechtbank de aanranding niet als losstaand feit, maar betrekt zij ook hetgeen direct daaraan vooraf is gegaan, namelijk dat aangever verdachte meerdere kilometers heeft achtervolgd, dat er nadat verdachte en aangever uit zijn gestapt direct ruzie is ontstaan waarbij is geschreeuwd en gescholden en dat er stevige bedreigingen zijn geuit door aangever en [getuige] .
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 5 april 2022 waarin staat dat het psychosociaal functioneren van verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld. De achtervolging van aangever zorgde voor oplopende spanningen. Daarnaast hebben negatieve ervaringen vanuit zijn vroegere thuissituatie indirect een rol gespeeld. Hierdoor sloeg de paniek bij verdachte toe. Dit heeft ertoe geleid dat hij voor het uitstappen een priem uit zijn auto heeft gepakt en deze later ook heeft gebruikt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt.
De rechtbank acht het feit strafbaar nu niet van een rechtvaardigingsgrond is gebleken. Aangezien wel van een schulduitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte echter niet strafbaar.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2022.