ECLI:NL:RBNNE:2022:229

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
LEE 21/1585
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schadevergoeding mijnbouwschade in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Instituut Mijnbouwschade Groningen (eiser) en de verweerder, die schadevergoeding heeft toegekend voor schade aan de woning van eiser als gevolg van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen twee primaire besluiten van verweerder, waarin schadevergoedingen van respectievelijk € 12.716,25 en € 2.161,23 waren toegekend. Eiser stelde dat de schade die hij had geleden niet volledig was vergoed en dat er ook schade was door de aanwezigheid van zoutcavernes, wat niet door verweerder werd erkend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tegen het eerste primaire besluit niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het bezwaar tegen het tweede primaire besluit werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat verweerder binnen zijn bevoegdheid had gehandeld en de schadevergoeding correct had vastgesteld op basis van het advies van deskundigen. De rechtbank benadrukte dat de schadevergoeding alleen betrekking had op schade die voortvloeide uit de mijnbouwactiviteiten en niet op schade die verband hield met de zoutcavernes.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser onvoldoende onderbouwd waren en dat de door verweerder gehanteerde calculatiemethode voor schadevergoeding rechtmatig was. Eiser had geen contra-expertise overgelegd om de door verweerder vastgestelde herstelkosten te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit , eiser

(gemachtigde: G.B.M. Wigger),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser in totaal een bedrag van € 12.716,25 aan schadevergoeding toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 augustus 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser in totaal een bedrag van € 2.161,23 aan schadevergoeding toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder beslist op de bezwaren van eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft meegebracht J.B. Steur en B.P Pieter Bakker (werkzaam bij schade-expertisebureau DOG).

Overwegingen

Feiten

1. Op 27 december 2019 heeft eiser verzocht om vergoeding van schade aan zijn huis
aan de [adres] te [plaats] door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld.
2. In het primaire besluit I heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding van
€ 12.716,25 toegekend (€ 11.339,85 vergoeding van de schade, € 945,-- bijkomende kosten en € 431,40 wettelijke rente).
2.1.
In het primaire besluit II heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding van
€ 2.161,23 toegekend (€ 1.786,42 vergoeding van de schade, € 345,-- bijkomende kosten en € 29,81 wettelijke rente).
3. In het advies van 23 maart 2021 heeft de bezwaaradviescommissie onder meer en
samengevat aangegeven dat de bevoegdheid van verweerder op grond van de Tijdelijke Wet Groningen (de TwG) beperkt is tot de behandeling van schade ontstaan door beweging van de bodem door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. De bezwaaradviescommissie gaat daarom voorbij aan het bezwaar voor zover het ziet op schade die het gevolg is van de gasopslag in de zoutcavernes in Zuidwending. Daarnaast betreffen, aldus de commissie, de kosten in de overgelegde offerte, werkzaamheden aan die hele buitengevel. Die werkzaamheden gaan verder dan enkel herstel en betreffen grotendeels verbeteringen, die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie - beslist op de bezwaren van eiser. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit I is niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit II is ongegrond bevonden.
4. Het bezwaar tegen het primaire besluit I is naar het oordeel van de rechtbank terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift van 4 augustus 2020 is ruim buiten de wettelijke termijn ingediend. Deze overschrijding is niet verschoonbaar. In het besluit is opgenomen dat er een bezwaartermijn van zes weken geldt. Dat was dus bekend. Dat eiser geen toegang had tot het dossier op de website van de TCMG betekent niet dat hij geen bezwaar kon maken. Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat eiser eerst de documenten wilde raadplegen en die wilde gebruiken voor de onderbouwing van het bezwaar, was dat niet noodzakelijk om bezwaar te kunnen maken. Wat eiser voor het overige aanvoert, onder meer dat de kwestie valt onder de activiteiten van de Gasunie, heeft geen of onvoldoende betrekking op de (on)mogelijkheid van het stellen van bezwaar.
5. Met betrekking tot de ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen het
primaire besluit II overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Verweerder heeft de schademelding beoordeeld voor zover deze valt binnen zijn bevoegdheid. Eiser vraagt aandacht voor het causale verband tussen de schade en de aanwezigheid van de zoutcavernes. Hij woont in [plaats] . Zijn woning staat aan de rand van het Groningenveld en de lege zoutcavernes in Zuidwending. In de zoutcavernes wordt op dit moment aardgas opgeslagen en in de toekomst wellicht ook waterstof. De afwikkeling van eventuele schade door de zoutcavernes is geen taak van verweerder. Artikel 1 van de TwG bepaalt dat onder schade in deze wet wordt verstaan ‘schade die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg.’. Dit betekent dat de stellingen van eiser voor zover die betrekking hebben op het causale verband tussen de schade en de aanwezigheid van zoutcavernes en de afhandeling van dergelijke schade, geen rol kunnen spelen in deze beroepsprocedure. Het betreft hier nu alleen de afwikkeling van de schade door verweerder op basis van zijn wettelijke bevoegdheid, oftewel de afwikkeling van schade die voortvloeit uit beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Tegen deze achtergrond worden de beroepsgronden van eiser ook beoordeeld.
5.2.
Bij deze beoordeling wordt het toetsingskader toegepast zoals dat is uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
5.3.
Verweerder heeft verschillende deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de schade aan de gebouwen van eiser. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.
5.4.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder een beslissing genomen op eisers aanvraag tot schadevergoeding. Hierin heeft verweerder aan eiser, onder verwijzing naar het
adviesrapport van deskundig K. Renkema van 8 juli 2020, een schadevergoeding toegekend van € 2.161,23 (inclusief wettelijke rente en bijkomende kosten).
5.5.
Eiser komt met name op tegen de hoogte van de kosten die door verweerder worden vergoed. Hij voert aan dat ruimhartig herstel een volledig herstel is van de gevel en niet slechts een cosmetisch herstel.
5.6.
Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om elk gebrek aan de woning te herstellen. Voor de vaststelling van de hoogte van de kosten moet een vergelijking worden gemaakt van de situatie zoals die - naar inschatting - zou zijn geweest als er geen bevingen waren geweest en de situatie zoals deze feitelijk is ontstaan, met bevingen. Dat verschil is als schade aan te merken. Verweerder hoeft dan ook niet te betalen voor werkzaamheden die, kort gezegd, zouden leiden tot een verbetering van de situatie die naar inschatting had bestaan als er geen bevingen waren geweest. Eiser heeft ook geen contra-expertise overgelegd waaruit blijkt dat de door verweerder vastgestelde herstelkosten onjuist zijn. Dit had wel van hem mogen worden verwacht omdat de calculatie door een deskundige met gebruikmaking van het calculatiemodel is vastgesteld.
5.7.
Voor zover het beroep zich richt tegen het calculatiemodel, treft het ook geen doel. De schade mag op deze manier mocht worden begroot. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE: 2020:4535), waarin wordt ingegaan op de wijze waarop de in het model gehanteerde prijzen zijn vastgesteld en is geoordeeld dat die prijzen voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraak. Dat de bedragen waar het systeem van uit gaat, inmiddels zijn verouderd, zoals eiser ter zitting ook heeft aangevoerd, is gemotiveerd door verweerder weersproken. Namens verweerder is ter zitting verklaard dat de bedragen op 1 januari 2020 zijn vastgesteld en dat hierbij is geanticipeerd op een prijsstijging die zich niet heeft gerealiseerd, zodat de bedragen nog steeds actueel zijn. Voor zover eiser aanvoert, dat verweerder het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd, moet worden vastgesteld dat ook die stelling niet is onderbouwd.
5.8.
Eiser voert ook aan dat de hoorzitting in de bezwaarfase onbehoorlijk is verlopen. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn bezwaren in de beroepsprocedure alsnog uitgebreid naar voren heeft kunnen brengen en heeft kunnen toelichten en dat in zoverre onvoldoende is aangevoerd om aan te nemen dat artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) hierdoor is geschaad. Wat eiser heeft aangevoerd biedt daarnaast onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat gebreken in de hoorzitting bepalend zijn geweest voor de uitkomst van de besluitvorming.
5.9.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zich in het zakelijke verkeer van zijn gemachtigde een aantal zaken hebben voorgedaan waarbij voorbij is gegaan aan de veiligheidszaken die ook met de mijnbouwactiviteiten van de leefomgeving te maken hebben. Hierbij zijn, aldus eiser, strafbare handelingen verricht. Deze stellingen hebben, zo stelt de rechtbank vast, betrekking op het handelen van de Gasunie. Omdat het handelen van de Gasunie buiten het bereik van deze procedure valt, zal de rechtbank hier niet verder op ingaan. Hetzelfde geldt voor wat eiser stelt over de beantwoording van vragen door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (de Tcbb) en voor het verzoek van eiser om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de StAB) in te schakelen om nader onderzoek te doen naar het causale verband tussen schade en de zoutcavernes. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 5.1. De reikwijdte van deze procedure is beperkt tot het besluit dat verweerder heeft genomen op basis van de TwG.
5.10.
Na de zitting heeft de rechtbank een mail van eiser ontvangen waarin hij bezwaar maakt tegen het feit dat verweerder deskundigen heeft meegenomen na de zitting. Op grond van de wet mogen deskundigen aanwezig zijn ter zitting en van enige strijd met de goede procesorde is niet gebleken.
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep van eiser ongegrond. Voor een
proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier, op 28 januari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.