ECLI:NL:RBNNE:2022:2294

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/2135
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing waardedalingsvergoeding voor woning door aardbevingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning, en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) over de afwijzing van een aanvraag voor een waardedalingsvergoeding. De eiser, die sinds 22 februari 2013 eigenaar is van de woning, stelde dat zijn woning geen waardedaling had ondervonden door aardbevingen, maar betwistte de uitkomst van de schadebegroting die door IMG was uitgevoerd. IMG had in eerdere besluiten, waaronder een primair besluit van 11 december 2020 en een bestreden besluit van 2 juni 2021, de aanvraag van eiser afgewezen, omdat er volgens hen geen significante bevingen waren geweest die de grenswaarde van 2,9 mm/s overschreden.

De rechtbank oordeelde dat IMG in zijn besluitvorming niet voldoende had onderbouwd welke bevingen in de berekening waren meegenomen, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Hoewel de rechtbank het bestreden besluit vernietigde, werden de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat IMG het gebrek in het verweerschrift had hersteld. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door IMG moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering in bestuursrechtelijke besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om transparant te zijn over de gegevens die aan hun besluiten ten grondslag liggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. van Heiningen),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer en mr. L.A. Jager).

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van waardedaling afgewezen.
In het besluit van 2 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 20 januari 2022 ter zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is sinds 22 februari 2013 eigenaar van de woning op het [adres] , met [postcode] (de woning).
Verweerder heeft besloten aan eiser geen vergoeding toe te kennen, omdat de woning geen waardedaling zou hebben ondervonden over de periode, tot de peildatum van 1 januari 2019, dat eiser eigenaar van de woning was. Eiser betwist de uitkomst van de schadebegroting, in het bijzonder of er relevante bevingen op het perceel van eiser hebben plaatsgevonden.
3.1.
Eiser stelt dat niet duidelijk is of verweerder alle relevante bevingen meegenomen heeft in de berekening. Eiser voert aan dat uit metingen, die zijn gepubliceerd op de website
www.bevingengevoeld.nl, kan worden afgeleid dat binnen een straal van 20 kilometer van zijn perceel in totaal 101 bevingen hebben plaatsgevonden met een magnitude van meer dan 2,0 op de schaal van Richter.
3.2.
Bij zijn besluitvorming bepaalt verweerder volgens de methode van Atlas voor gemeenten (Atlas) de bevingsgeschiedenis, waarbij de magnitude van een beving omgerekend wordt naar grondsnelheid op een bepaalde locatie. Slechts bevingen met een minimale grondsnelheid van 2,9 mm/s veroorzaken waardedaling. Verweerder stelt dat op eisers perceel geen bevingen hebben plaatsgevonden die voldoen aan die grenswaarde. Dit blijkt uit de door het bureau van Atlas uitgevoerde berekeningen, welke uitkomsten ter beschikking zijn gesteld aan verweerder. Dit blijkt eveneens uit de eigen berekening met de ‘trillingstool’ door verweerder.
3.3.
De rechtbank overweegt dat met de methode van Atlas de waardedaling wordt berekend per zespositiepostcodegebied. De waardedaling wordt enerzijds gebaseerd op een ‘algemeen’ imago-effect en anderzijds op het aantal significante bevingen. Een significante beving betreft een beving met een minimale grondsnelheid van 2,9 mm/s die zich heeft voorgedaan in het betreffende postcodegebied tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019. De keuzes die ten grondslag liggen aan de methode van Atlas worden door de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2021, voldoende ruimhartig en aanvaardbaar geacht. [1]
3.4.
De rechtbank komt in dit geval tot de conclusie dat verweerder in de stellingen van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om een waardedalingsvergoeding toe te kennen. Vanaf het moment dat eiser eigenaar van de woning werd (22 februari 2013) tot aan de peildatum van 1 januari 2019 is in zijn postcodegebied geen beving opgetreden die de grenswaarde van 2,9 mm/s haalde. De zwaarste beving in de omgeving van de woning (beving bij Garmerwolde van 30 september 2014) leidde op de locatie van de woning tot een trillingssnelheid van 1,65 mm/s. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.1.
Eiser betoogt voorts dat verweerder beschikt over data waaruit blijkt wat de maximale grondsnelheid van bevingen op zijn perceel is geweest. Deze dataset is niet aan eiser overgelegd. Verweerder heeft ook niet op andere wijze onderbouwd welke bevingen meegewogen zijn en wat de grondsnelheid van deze bevingen is geweest.
4.2.
Verweerder stelt dat zijn besluitvorming ook zonder achterliggende dataset voldoende verifieerbaar is. Het onderzoek van Bommer et al. uit 2019 (Bommer), waarop verweerder zijn trillingstool heeft gebaseerd, is openbaar. De formule van Bommer is voorts opgenomen als bijlage 4 in het rapport ‘Zeven bewogen jaren’ van Atlas. Tot slot zijn de benodigde data van het KNMI over de magnitude en het epicentrum van de aardbeving openbaar beschikbaar. Eiser kan, met behulp van openbaar beschikbare tools, berekenen wat de afstand is van zijn woning tot het epicentrum van de bevingen. Het is voor eiser dus mogelijk om zelf te berekenen hoeveel bevingen, die de grenswaarde overschrijden, zich op zijn perceel hebben voorgedaan.
4.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het verweerschrift een bestand heeft opgenomen met een overzicht van de meegewogen bevingen. Dit bestand maakt inzichtelijk hoe verweerder tot het bestreden besluit is gekomen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder het bestand in het bestreden besluit op kunnen nemen. Hiermee zou duidelijk zijn geworden welke bevingen in de berekening zijn meegenomen en hoe verweerder tot de afwijzing is gekomen. De tekortschietende onderbouwing van de besluitvorming levert een motiveringsgebrek op. Het verweer dat eiser zelf met behulp van online tools de maximale trillingssnelheden had kunnen berekenen en dat in verband met privacy geen overzicht kon worden verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook.
5.1.
Eiser brengt naar voren dat hij de afgelopen jaren fysieke schade aan zijn woning heeft geleden die deels is gekwalificeerd als gevolg van mijnbouw.
5.2.
Verweerder stelt dat het feit dat fysieke schade is vergoed, niet betekent dat op die locatie ook waardedaling is opgetreden. De vergoeding voor waardedaling heeft uitsluitend betrekking op de ligging van de woning in het risicogebied en de blootstelling van de woning aan bevingen met een grondsnelheid van minimaal 2,9 mm/s. Verweerder keert een (abstract berekende) waardedalingsvergoeding uit ter compensatie van de schade die ontstaat doordat een gemiddelde koper minder over heeft voor een woning in het risicogebied. Met het bestaan van fysieke schade hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat uit het onderzoek van Atlas naar voren is gekomen dat schade aan een woning op zichzelf geen verlagend effect heeft op de waarde.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder overtuigend onderbouwd dat fysieke schade niet zonder meer een lagere huizenprijs tot gevolg heeft. Uit het onderzoek dat verweerder heeft laten verrichten, blijkt dat de waarde van een woning met herstelde fysieke schade, niet lager is dan die van een woning die geen fysieke schade heeft geleden. Er is dus geen sprake van waardedaling waarvoor vergoeding kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt op welke gegevens verweerder zijn besluitvorming gebaseerd heeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand, omdat verweerder het gebrek in het verweerschrift heeft hersteld. Dit betekent dat het bestreden besluit wel vernietigd wordt, maar dat de gevolgen van dit besluit wel blijven bestaan. Er hoeft daarom ook geen nieuw besluit op bezwaar genomen te worden.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Ook die vergoeding moet verweerder betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Er wordt daarom een proceskostenvergoeding van € 759,- toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
;
- bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zullen blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier, op 21 juni 2022.
rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland 1 november 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4668.