ECLI:NL:RBNNE:2022:238

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/18/200791 / HA ZA 20-180
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening op grond van meerwaardeclausule tussen broers en zusters na verkoop van landbouwgrond

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een afrekening op basis van een meerwaardeclausule na de verkoop van landbouwgrond door gedaagde. De eisers, broers en zusters van gedaagde, hebben in het verleden een maatschap gevormd met hun vader, die is overleden. Na de ontbinding van de maatschap in 2006 zijn de percelen verdeeld, waarbij een meerwaardeclausule is opgenomen in de akte van verdeling. Deze clausule verplicht de verkrijger om de meerwaarde te delen met de overige deelgenoten bij vervreemding van het goed binnen een bepaalde termijn. Gedaagde heeft in 2014 een perceel landbouwgrond verkocht en heeft een deel van de opbrengst aan eisers voldaan. Later heeft hij opnieuw landbouwgrond verkocht, maar eisers vorderen nu betaling van de meerwaarde op basis van de clausule, omdat zij van mening zijn dat er geen sprake was van een gedwongen verkoop. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij gedwongen was te verkopen om aan eerdere veroordelingen te voldoen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een gedwongen verkoop en dat gedaagde de meerwaarde moet afrekenen. De rechtbank veroordeelt gedaagde tot betaling van € 315.630,00 aan eisers, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten bij gedaagde neer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/200791 / HA ZA 20-180
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] [naam] ,

wonende te 's-Hertogenbosch,
2.
[eiser 2] [naam],
wonende te Rutten,
3.
[eiser 3] [naam],
wonende te Startenhuizen,
eisers,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,
tegen
[gedaagde] [naam],
wonende te Sint Annen,
gedaagde,
advocaat mr. R.R.G.M. van Beurden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna (ook) [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] (eisers) en [gedaagde] (gedaagde) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • het tussenvonnis van 17 februari 2021;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] ;
  • de akte II overlegging productie van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2021;
  • de pleitnotitie van mr. Sipma;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Beurden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers en zusters van elkaar.
2.2.
Vanaf 1994 hebben de vader van partijen, [eiser 3] en [gedaagde] met z’n drieën een maatschap gevormd die een agrarisch bedrijf exploiteerde, bestaande uit een melkveehouderij en akkerbouwbedrijven op drie locaties. Op 18 december 1998 is vader overleden. Na zijn overlijden is de moeder van partijen in de plaats van vader als maat tot de maatschap toegetreden.
2.3.
De maatschap is per 1 januari 2006 ontbonden. Daarbij is besloten dat aan [gedaagde] de melkveehouderij in Sint Annen en het akkerbouwbedrijf in Overschild wordt toegedeeld. Aan [eiser 3] is het akkerbouwbedrijf in Startenhuizen toebedeeld.
2.4.
Op 16 maart 2007 is tussen partijen en hun moeder een akte van verdeling opgesteld. In deze akte is een meerwaardeclausule opgenomen. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
VERREKENING MEERWAARDE
Partijen zijn in afwijking van de tussen hen geldende meerwaardeclausule, thans de navolgende meerwaardeclausule overeengekomen.
Indien de verkrijger het door hem bij de onderhavige akte toegedeelde aandeel in het registergoed, binnen twintig jaar na een januari tweeduizend zes (01-01-2006) vervreemdt, is hij verplicht de eventuele meerwaarde te delen met de overige deelgenoten, en na hun overlijden, met hun erfgenamen.Onder meerwaarde wordt verstaan het verschil tussen de bij vervreemding bedongen tegenprestatie, of zo dezer hoger mocht zijn, de waarde in het economische verkeer, en de door de verkrijger betaalde overnamesom.(…)
(…) Gedurende de eerste tien jaren van de termijn als bedoeld in lid 1, dient bij vervreemding de meerwaarde geheel te worden verrekend. Na deze tien jaren wordt de meerwaarde met tien procent (10%) verminderd voor ieder verstreken jaar, waarbij een gedeelte van een jaar naar evenredigheid wordt berekend.
Onder vervreemding wordt verstaan de levering in juridische of economische eigendom, ongeacht of op grond van welke titel zulks geschiedt (…)
I. De verplichting tot verrekening geldt voor de verkrijger niet:(…)d. ingeval van gedwongen overdracht zoals executie na beslag of executie door een hypothecaire schuldeiser, tenzij dit het gevolg is van handelen en/of nalaten teneinde de onderhavige regeling te doorkruisen;
Bij vervreemding van een gedeelte van de betreffende goederen is het bepaalde in dit artikel overeenkomstig en naar evenredigheid van toepassing. De uitzonderingen genoemd in lid 4 zijn eveneens van toepassing.
2.5.
Op 19 juli 2011 hebben eisers en moeder een dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . Bij vonnis van 4 december 2013 heeft deze rechtbank [gedaagde] veroordeeld om ter zake van een opgezegde lening aan moeder een bedrag te voldoen van € 200.000,00 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2011). Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld om aan eisers en moeder ter zake van nadere verrekening een bedrag te voldoen van € 56.294,00 (vermeerderd met 3,5% rente vanaf 19 juli 2011). In totaal diende gedaagde een bedrag van € 281.543,07 te voldoen.
2.6.
Op of omstreeks 1 mei 2014 heeft [gedaagde] het akkerbouwbedrijf in Overschild verkocht en geleverd aan een derde voor een bedrag van € 1.196.977,50. Na de levering heeft [gedaagde] het bedrag van € 281.543,07 voldaan.
2.7.
Eisers hebben vervolgens een nieuwe dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . Bij vonnis van 4 mei 2016 heeft deze rechtbank [gedaagde] veroordeeld om ter zake van verrekening van de gerealiseerde meerwaarde een bedrag aan eisers te voldoen van € 583.848,08 (vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 mei 2014). Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat - kort gezegd - niet is gebleken van een gedwongen verkoop van het akkerbouwbedrijf in Overschild.
2.8.
Op 23 mei 2016 hebben eisers ten laste van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op een perceel landbouwgrond behorende bij de melkveehouderij in Sint Annen.
2.9.
Bij arrest van 6 november 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 4 mei 2016 bekrachtigd.
2.10.
Tussen partijen is vervolgens overleg gevoerd over de wijze van betaling van [gedaagde] aan eisers.
2.11.
Bij e-mail van 8 januari 2019 heeft de advocaat van [gedaagde] aan eisers kenbaar gemaakt dat [gedaagde] een taxatie heeft laten uitvoeren ter voorbereiding op verkoop en dat uit de opbrengst eisers kunnen worden voldaan.
2.12.
Namens eisers is bij e-mail van 15 januari 2019 te kennen gegeven dat zij op voorhand niet gaan executeren en dat zij openstaan voor een betalingsregeling, voor overname van een deel van de landbouwgrond of eventueel de gehele boerderij. Bij het maken van afspraken moet volgens eisers wel de meerwaardeclausule worden meegenomen.
2.13.
De advocaat van [gedaagde] heeft bij e-mail van 15 maart 2019 kenbaar gemaakt dat een taxatie is uitgevoerd en dat verwacht wordt dat binnen veertien dagen een concreet voorstel kan worden voorgelegd.
2.14.
Bij e-mail van 5 april 2019 is vervolgens het taxatierapport over de percelen landbouwgrond in Sint Annen aan de advocaat van eisers toegestuurd. Namens [gedaagde] is aangegeven dat hij een gedeelte van de percelen aan een derde wil verkopen om uit de opbrengst eisers te kunnen voldoen, maar dat als eisers er de voorkeur aan geven de landbouwgrond zelf over te nemen hij dat graag verneemt. Verder heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een gedwongen verkoop, waardoor er volgens hem geen (dubbele) verplichting tot verrekening van de meerwaarde bestaat.
2.15.
De advocaat van eisers heeft daarop bij e-mail van 11 april 2019 gereageerd en heeft als voorstel gedaan 12 hectare landbouwgrond aan eisers over te dragen, uitgaande van een bedrag van € 55.000,00 per hectare. In de e-mail is verder aangegeven dat eisers ook recht hebben op de meerwaarde daarover.
2.16.
In antwoord daarop heeft de advocaat van [gedaagde] in de e-mail van 18 april 2019 zich op het standpunt gesteld dat wanneer eisers niet bereid zijn hem in staat te stellen vrijwillig aan de veroordeling te voldoen door dan wel levering van de landbouwgrond aan eisers dan wel uit de opbrengst van de verkoop van de percelen eisers te voldoen, er geen andere weg openstaat dan beslag en executie. In dat geval is er volgens [gedaagde] sprake van een gedwongen verkoop en kan niet worden meegegaan in de meerwaardeclaim.
2.17.
Vervolgens is namens [gedaagde] in de e-mail van 18 oktober 2019 voorgesteld dat hij vrijwillig € 583.848,08, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten, betaalt. Het geld daarvoor kan volgens [gedaagde] niet anders dan uit de verkoop van landbouwgrond komen. Daartoe is hij bereid, maar dan wil hij de bevestiging ontvangen dat de meerwaardeclausule buiten toepassing blijft. Een tweede voorstel van [gedaagde] is dat eisers het bedrag in natura uitbetaald krijgen door middel van het leveren van landbouwgrond voor een bedrag van € 55.000,00 per hectare. Ook in dat geval dient de meerwaardeclausule volgens [gedaagde] buiten toepassing worden gelaten.
2.18.
De advocaat van eisers heeft bij e-mail van 30 oktober 2019 akkoord gegeven op het tweede voorstel, waarbij eisers bereid zijn de meerwaardeclausule met betrekking tot de over te nemen percelen buiten toepassing te laten. Gezien het bedrag dat [gedaagde] moet voldoen van in totaal € 683.501,71 (en uitgegaan van een waarde van € 55.000,00 per hectare) dient volgens eisers een perceel van 12.42.72 hectare te worden overgedragen. De advocaat van eisers heeft aangegeven graag binnen twee weken een reactie te ontvangen.
2.19.
Op 30 oktober 2019 heeft de advocaat van [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij het voorstel zal voorleggen aan zijn cliënt. Vervolgens is op 27 november 2019 door de advocaat van [gedaagde] bericht dat binnen twee weken nader bericht zal volgen.
2.20.
Op 8 april 2020 heeft de advocaat van [gedaagde] laten weten dat met [gedaagde] is gesproken en bij hem is aangedrongen op een snelle verkoop van landbouwgrond aan een derde en/of overdracht aan de familie. Vervolgens heeft de advocaat van [gedaagde] bij email van 29 mei 2020 laten weten dat de overdracht aan de koper enige vertraging heeft opgelopen.
2.21.
De advocaat van eisers heeft bij e-mail van 3 juni 2020 laten weten dat de notaris bericht is akkoord te gaan met het royement van het beslag dat door eisers is gelegd. Verder is gemeld dat eisers zich het recht voorbehouden om de meerwaardeclausule in te roepen.
2.22.
Op 30 juni 2020 is het perceel kadastraal bekend als [perceel] , door [gedaagde] verkocht en geleverd aan een derde nadat eisers akkoord zijn gegaan met het royement van het executoriaal beslag. De hoofdsom, vermeerderd met de proceskosten, waartoe [gedaagde] bij arrest van 6 november 2018 onherroepelijk was veroordeeld, is door [gedaagde] aan eisers voldaan.
2.23.
Bij e-mail van 7 juli 2020 is [gedaagde] door eisers aangeschreven met betrekking tot de meerwaardeclausule ten aanzien van het door hem verkochte en geleverde perceel. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
2. Voor wat betreft de meerwaarde; daarbij dient rekening te worden gehouden met een vermindering van 10% vanaf 01-01-2016. Afgerond bedraagt dit een periode van 4.5 jaar daarna, zodat 55% van de meerwaarde verdeeld dient te worden over de vier erfgenamen (25% van de meerwaarde komt uw cliënt [ [gedaagde] – rb] ook toe.
3. Uit de taxatie (…) die is verricht na overlijden van de vader van partijen blijkt van een hectareprijs van omgerekend € 7.488,- per hectare.
4. Het voorgaande geeft dan een meerwaarde per hectare van € 53.389,- € 7.488,- = € 45.901,- per hectare. Hiervan dient uw cliënt dan 55% af te rekenen, te weten € 25.246,- per hectare. ¾ deel, te weten € 18.934,16 per hectare daarvan dient uw cliënt als meerwaarde aan cliënten te betalen.
5. Totaal geeft dit een bedrag van € 18.934,- x 16,67 hectare = € 315.630,- dat door uw cliënt aan cliënten als meerwaarde nog dient te worden betalen.
6. Voor zover uw cliënt wederom een beroep zal gaan doen op de ontsnappingsclausule van “gedwongen verkoop” kan op voorhand onder meer worden opgemerkt, dat cliënten uw cliënt (meermalen) in de gelegenheid hebben gesteld om als “betaling” van het in het vonnis van 4 mei 2016 vastgestelde bedrag van € 588.066,90 percelen grond in eigendom aan cliënten over te dragen. Uw cliënt is op dat aanbod niet ingegaan.
2.24.
In reactie daarop heeft de advocaat van [gedaagde] in zijn e-mail van 14 juli 2020 zich op het standpunt gesteld dat eisers geen enkel recht hebben op de meerwaarde aangezien zij hem ter executie van het vonnis van 4 mei 2016 tot verkoop hebben gedwongen.

3.De vordering

3.1.
Eisers hebben gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen aan eisers te betalen een bedrag van € 315.630,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020, dan wel 7 juli 2020, dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de kosten van dit geding.
3.2.
Eisers leggen het volgende aan hun vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft op 30 juni 2020 het perceel dat in 2007 aan hem was toebedeeld, aan een derde geleverd. Op grond van de meerwaardeclausule, die in de akte van verdeling van 16 maart 2007 is opgenomen, moet [gedaagde] de ontstane meerwaarde delen met de overige deelgenoten, zijnde eisers en moeder. Omdat moeder geen partij is in deze procedure dient de meerwaarde voor driekwart aan eisers te worden uitbetaald. Er is geen sprake van een gedwongen verkoop. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen de percelen aan een derde te verkopen. Er was ook geen sprake van dreigende executie. Partijen waren nog in overleg om te bezien hoe [gedaagde] kon voldoen aan het arrest van het gerechtshof.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat eisers geen recht hebben op de gerealiseerde meerwaarde. In 2013 hebben eisers in rechte betaling van een bedrag van € 218.543,07 afgedwongen. Deze betaling kon [gedaagde] alleen verrichten door onroerende zaken, waaronder landbouwgrond, te verkopen. Vervolgens hebben eisers ten aanzien van die verkoop de meerwaardeclausule ingeroepen. In een tweede procedure is [gedaagde] in dat kader (in hoger beroep) veroordeeld tot betaling van een bedrag van ruim € 600.000,00. Eisers hebben daarvoor executoriaal beslag gelegd. Met instemming van eisers heeft [gedaagde] onder dat beslag uit landbouwgrond verkocht, teneinde uit de opbrengst daarvan aan eisers te voldoen hetgeen waartoe hij was veroordeeld. In de onderhavige derde procedure roepen eisers ten aanzien van die verkoop wederom de meerwaardeclausule in. Eisers hebben [gedaagde] onder dreiging van executie tot die verkoop gedwongen. Zij kunnen daarom geen beroep doen op de meerwaardeclausule. Dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over voldoening in natura doet daar niets aan af. Daarnaast is de landbouwgrond die nu is verkocht enkel verkocht om aan de in rechte toegewezen meerwaardeverplichting jegens eisers te kunnen voldoen. Eisers hebben bovendien, toen zij akkoord zijn gegaan met het royement van het executoriaal beslag, de meerwaardeclausule wel aan de notaris genoemd, maar hem op dat moment niet ingeroepen.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of [gedaagde] aan eisers moet betalen op grond van de meerwaardeclausule zoals tussen partijen en hun moeder is overeengekomen in de akte van verdeling van 16 maart 2007.
5.2.
In de tussen partijen overeengekomen meerwaardeclausule staat (in artikel 4, I onder d, zoals geciteerd in rechtsoverweging 2.4) dat de verplichting tot verrekening niet geldt ingeval van een gedwongen overdracht, zoals executie na beslag of executie door een hypothecaire schuldeiser, tenzij dit het gevolg is van handelen en/of nalaten teneinde de onderhavige regeling te doorkruisen. Partijen zijn het erover eens dat onder gedwongen verkoop ook verkoop onder een dreigende executie valt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gedwongen overdracht of een dreigende executie van een dusdanige ernst dat verkoop van het landbouwperceel noodzakelijk was om de executie te voorkomen. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.4.
Eisers hebben weliswaar executoriaal beslag gelegd, maar zij hebben bij e-mail van 15 januari 2019 te kennen gegeven dat zij op voorhand niet zouden gaan executeren en dat zij openstaan voor een betalingsregeling. Vervolgens hebben partijen onderhandeld over de verkoop van landbouwgrond door [gedaagde] aan eisers. Uiteindelijk zijn eisers op 30 oktober 2019 akkoord gegaan met het voorstel van [gedaagde] om eisers het verschuldigde bedrag in natura uit te betalen door middel van het leveren van landbouwgrond voor een bedrag van € 55.000,00 per hectare. Volgens eisers zou dit dan gaan om de overdracht van een perceel van 12.42.72 hectare waarbij de meerwaardeclausule buiten toepassing zou blijven. Anders dan de advocaat van [gedaagde] op 30 oktober 2019 en 27 november 2019 heeft bericht, is hier namens [gedaagde] niet binnen de toegezegde termijn op teruggekomen. Uit de e-mails van de advocaat van [gedaagde] van 8 april 2020 en 29 mei 2020 blijkt (ineens) dat [gedaagde] bezig was met voorbereidingen voor de overdracht van de landbouwgrond aan een derde in plaats van aan eisers. [gedaagde] heeft uiteindelijk op 30 juni 2020 de landbouwgrond aan een derde geleverd. Uit deze hele gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] door eisers tot die overdracht gedwongen is.
5.5.
Het is de rechtbank in het bijzonder niet duidelijk geworden wat er gebeurd is tussen (eind) november 2019 en april/mei 2020. [gedaagde] heeft in randnummer 28 van zijn conclusie van antwoord hierover geschreven: "
Wat er daarna tussen partijen zelf is voorgevallen is onduidelijk, maar uiteindelijk komen partijen niet tot een definitieve betaling in natura." Dat is erg vaag en ook ter zitting heeft [gedaagde] niet concreet gemaakt wat er in de tussentijd gebeurd is. De rechtbank gaat daarom voorbij aan zijn stelling dat er een spelletje met hem wordt gespeeld. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie valt in elk geval niet op te maken dat eisers de overdracht aan een derde hebben uitgelokt; hun laatste voorstel was juist gericht op het verkrijgen van betaling in natura. Ook is niet gebleken dat eisers op enig moment kenbaar hebben gemaakt het executietraject op te pakken.
5.6.
De slotsom is dat niet vast is komen te staan dat er sprake was van een gedwongen overdracht zoals genoemd in de meerwaardeclausule. Er is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een dreigende executie gelet op de lopende onderhandelingen tussen partijen waarbij eisers hebben aangegeven op voorhand niet te zullen gaan executeren. Dat betekent in beginsel dat [gedaagde] met eisers dient af te rekenen over de meerwaarde.
5.7.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij gezien zijn financiële positie niet anders kon dan landbouwgrond te verkopen om aan de betalingsverplichting op grond van de veroordelingen jegens eisers te kunnen voldoen. Op de mondelinge behandeling heeft hij verzocht hiervan aanvullend bewijs te mogen leveren. De rechtbank gaat echter aan dit verzoek voorbij. Het had, gezien hetgeen in de dagvaarding is gesteld, op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn standpunt - dat er sprake is van een gedwongen verkoop gezien zijn financiële positie - reeds in zijn conclusie van antwoord handen en voeten te geven. Dit heeft hij nagelaten. Ook in zijn conclusie van dupliek heeft [gedaagde] geen stukken overgelegd waaruit zijn financiële positie blijkt. Pas ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij in dat kader een aantal stukken overgelegd. [gedaagde] heeft een aantal pagina’s van de IB-aangifte 2020 overgelegd, een bankafschrift van 31 december 2019, een nota van afrekening mei/juni 2014 van de eerste verkoop van landbouwgrond en een schriftelijke verklaring van zijn adviseur, [naam] . Naar het oordeel van de rechtbank kan uit al deze stukken niet worden afgeleid wat de financiële positie van [gedaagde] was ten tijde van de verkoop. [gedaagde] heeft evenmin stukken overgelegd waaruit kan blijken dat, zoals door hem is aangevoerd, het niet mogelijk was om via externe financiering in de vorm van een hypotheek op de landbouwgrond het bedrag aan eisers te kunnen voldoen. De overgelegde schriftelijke verklaring van zijn adviseur [naam] is daarvoor onvoldoende. [gedaagde] heeft derhalve nagelaten voldoende inzicht te geven in zijn financiële situatie ten tijde van de verkoop van de landbouwgrond. Omdat hij daarvan geen begin van bewijs heeft geleverd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld en onderbouwd om te kunnen worden toegelaten tot de door hem verzochte aanvullende bewijslevering.
5.8.
De omstandigheid dat [gedaagde] landbouwgrond heeft verkocht om aan de eerdere veroordeling tot voldoening van meerwaarde te kunnen voldoen en dat hij nu over die (tweede) verkoop wederom de meerwaarde zou moeten voldoen aan eisers is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen reden om de meerwaardeclausule buiten toepassing te laten. Een dergelijke uitzondering is niet opgenomen in de akte van levering waarin de meerwaardeclausule tussen partijen is overeengekomen. Dat de wachttijd ten aanzien van de betaling van de meerwaarde is verdisconteerd in de door [gedaagde] betaalde wettelijke rente, maakt evenmin dat eisers thans geen beroep zouden kunnen doen op de meerwaardeclausule. Ook dit is geen in de leveringsakte overeengekomen uitzondering.
5.9.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat het buiten iedere redelijkheid ligt om van hem als veroordeelde partij te verlangen dat hij gedwongen executie, en daarmee een groter nadeel, moet toelaten om onder de werking van uitsluiting van de meerwaardeclausule te komen. Voor zover [gedaagde] daarmee heeft bedoeld zich te beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is de rechtbank van oordeel dat hij hiermee onvoldoende heeft onderbouwd welke feiten of omstandigheden maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat eisers een beroep doen op de meerwaardeclausule. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer van [gedaagde] voorbij.
5.10.
Gezien het voorgaande ligt de vordering voor toewijzing gereed. Aangezien [gedaagde] de hoogte van het gevorderde bedrag niet heeft weersproken zal hij worden veroordeeld tot betaling van € 315.630,00. De wettelijke rente over dit bedrag zal, als zijnde onweersproken, worden toegewezen vanaf 30 juni 2020.
5.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van eisers worden vastgesteld op:
- explootkosten € 102,96
- griffierecht 1.639,00
- salaris advocaat
7.473,00(3 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.214,96
5.12.
[gedaagde] heeft verzocht de veroordeling tot betaling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij heeft in dat kader aangevoerd dat eisers daarbij geen enkel te respecteren belang hebben. Volgens [gedaagde] hebben eisers al een extra bedrag van ruim € 660.000,00 ontvangen door een, volgens hem onterecht, maar succesvol beroep op de meerwaardeclausule waardoor hij gedwongen is geweest tot verkoop om daaraan te kunnen voldoen. Bij een bij voorraad uitvoerbaar verklaarde veroordeling blijft die vicieuze cirkel in stand, aldus [gedaagde] .
5.13.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 233 Rv een vonnis uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling van de vraag of van die bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt, een belangenafweging dient plaats te vinden in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan die veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Uit hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijn belang in dit verband zwaarder weegt dan de belangen van eisers. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] aan eisers te betalen een bedrag van € 315.630,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden vastgesteld op in totaal € 9.214,96;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
C:598