ECLI:NL:RBNNE:2022:2496

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/2419
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de openbaarmaking van documenten door Gedeputeerde Staten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 12 juli 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen beoordeeld. Eiseres had een Wob-verzoek ingediend en was ontevreden over de openbaarmaking van documenten. Gedeputeerde Staten hadden op 23 februari 2021 besloten tot openbaarmaking van bepaalde documenten, maar eiseres stelde dat er meer documenten beschikbaar moesten zijn. In hun verweerschrift gaven Gedeputeerde Staten aan dat zij niet over meer documenten beschikten dan de reeds openbaar gemaakte documenten. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van Gedeputeerde Staten aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat Gedeputeerde Staten niet ongeloofwaardig hebben gemotiveerd dat zij niet over meer documenten beschikken. Eiseres had niet kunnen aantonen welke documenten nog onder Gedeputeerde Staten zouden moeten berusten. De rechtbank wijst erop dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. Eiseres had eerder al e-mails ontvangen in het kader van een ander Wob-verzoek, en deze hoeven niet opnieuw openbaar gemaakt te worden. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beslissing van Gedeputeerde Staten in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Opende, eiseres

en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen(Gedeputeerde Staten)
(gemachtigde: A. Hidding).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op haar bezwaarschrift.
1.1.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 23 februari 2021 op het verzoek dat eiseres heeft gedaan met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij dat besluit hebben Gedeputeerde Staten besloten tot openbaarmaking van documenten. Met het bestreden besluit van 29 juni 2021 op het bezwaar van eiseres zijn Gedeputeerde Staten bij hun primaire besluit gebleven, met aanvulling van de motivering van dat besluit.
1.2.
Gedeputeerde Staten hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van Gedeputeerde Staten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Gedeputeerde Staten terecht hebben besloten dat zij niet beschikken over meer documenten, waarop het Wob-verzoek van eiseres betrekking heeft, dan de documenten die zij bij het primaire besluit al openbaar hebben gemaakt. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres voert, kort samengevat weergegeven, het volgende aan. Eiseres stelt dat Gedeputeerde Staten onvoldoende aan hun verplichtingen op grond van de Wob en de Archiefwet hebben voldaan, aangezien bepaalde documenten kennelijk niet meer aanwezig zijn. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan haar rechten, omdat de motivering die ten grondslag ligt aan de besluitvorming rondom de wegenlegger, niet meer te achterhalen is. Ook is onvoldoende inzichtelijk hoe verweerder omgaat met het bewaren of verwijderen van documenten.
5. Gedeputeerde Staten stellen zich op het standpunt dat eiseres de e-mails die zij niet hebben bewaard al heeft gekregen in het kader van een Wob-verzoek aan de (voormalige) gemeente Grootegast (nu: Westerkwartier). Zij hebben de overige stukken, voor zover zij daar nog over beschikten, aan eiseres verstrekt. Het is voor Gedeputeerde Staten niet meer na te gaan waarom de oud-medewerker die bij de vaststelling van de wegenlegger betrokken was, bepaalde stukken destijds niet heeft gearchiveerd. Zij hebben de officiële stukken met de motivering omtrent de wegenlegger aan eiseres verstrekt. De e-mails die zouden bestaan heeft eiseres in haar bezit. Gedeputeerde Staten stellen dat zij alles hebben gedaan om eventuele ontbrekende documenten te achterhalen. Voor de motivering van dit standpunt verwijzen zij naar hun reactie op de gronden van bezwaar en het advies van de Commissie Rechtsbescherming.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob heeft geen betrekking op informatie die al openbaar is. De e-mails die eiseres al heeft ontvangen in het kader van een andere Wob-procedure hoeft verweerder daarom niet nogmaals openbaar te maken.
6.2
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan. Dat is vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] .
6.3
In paragraaf 7 van het advies van de Commissie Rechtsbescherming is beschreven op welke wijze Gedeputeerde Staten hebben gezocht naar de gevraagde documenten. Dat advies hebben Gedeputeerde Staten bij hun beslissing op bezwaar overgenomen. Naar aanleiding van het verzoek is - intern en bij de gemeente Westerkwartier – navraag gedaan naar wie zich met de wegenleggers heeft beziggehouden. Uit dat onderzoek bleek dat de contacten vanuit de provincie over de wegenleggers werden onderhouden door één bepaalde medewerker. Die medewerker is sinds 2018 niet meer werkzaam bij de provincie. Er is vervolgens gezocht op de gedeelde harde schijf van de afdeling Beheer en onderhoud en in de documentenregistratiesystemen. Op de harde schijf is één e-mailbericht gevonden, dat is geopenbaard. De in de e-mailbox opgeslagen e-mails van de oud-medewerker konden niet worden geraadpleegd. Op voorstel van de Commissie Rechtsbescherming is na de hoorzitting bij de ICT-afdeling geïnformeerd naar de mogelijkheden om de (back-ups van) e-mailboxen van oud-medewerkers te doorzoeken. Daaruit is gebleken dat die e-mailboxen en de back-ups daarvan één jaar na uitdiensttreding volledig worden verwijderd. Omdat de betreffende medewerker circa drie jaar eerder uit dienst is getreden waren deze documenten niet meer te achterhalen.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank hebben Gedeputeerde Staten hiermee niet ongeloofwaardig gemotiveerd dat zij niet over meer documenten beschikken dan de documenten die zij al openbaar gemaakt hebben. Eiseres heeft niet aangevoerd welke documenten zich toch onder Gedeputeerde Staten zouden bevinden of waarom dat het geval zou zijn. De stelling dat Gedeputeerde Staten zich niet aan de Archiefwet hebben gehouden kan op zichzelf niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Hetzelfde geldt voor de grond dat onvoldoende inzichtelijk is hoe Gedeputeerde Staten omgaan met het bewaren of verwijderen van documenten. Eventuele tekortkomingen in de manier van omgaan met documenten vallen buiten de reikwijdte van deze procedure.
6.5
De beroepsgronden slagen niet.
7. Eiseres verzoekt de rechtbank om het besluit van 6 maart 2018 tot vaststelling van de wegenlegger van de [locatie] te vernietigen, evenals de rechtsgevolgen van dat besluit, als de ontbrekende documenten niet meer achterhaald kunnen worden. Echter in deze beroepsprocedure is het besluit van 6 maart 2018 niet aan de orde. De rechtbank kan daarom hier niet besluiten tot het vernietigen van dat besluit en de rechtsgevolgen daarvan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de beslissing op het bezwaar van eiseres in stand blijft.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.