ECLI:NL:RBNNE:2022:2670

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
18/278068-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met een gevangenisstraf van 20 maanden

Op 26 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op 14 oktober 2021 opzettelijk brand te hebben gesticht in een pand in Schoonoord, gemeente Coevorden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking had gebracht met benzine, waardoor het pand en de inboedel gedeeltelijk verbrandden en er gemeen gevaar voor goederen bestond. De verdachte heeft het feit bekend, maar zijn verdediging stelde dat hij niet strafbaar was omdat hij in het pand woonde en er geen andere straatnaam bestond dan die in de tenlastelegging was opgenomen. De rechtbank corrigeerde deze evidente verschrijving en achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder de emotionele toestand van de verdachte en de context van een conflict met de verhuurder van het pand. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank besloot dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf volledig binnen de penitentiaire inrichting zou plaatsvinden, totdat de verdachte voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/278068-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juli 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te Schoonoord, gemeente Coevorden in (de kleine hal van) het pand gelegen aan de [straatnaam] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het pand gelegen aan de [straatnaam] en/of de inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [straatnaam] en/of de inboedel en/of de omliggende bossages/bomen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te Schoonoord, gemeente Coevorden opzettelijk en wederrechtelijk een vakantiewoning (gelegen aan de [straatnaam] en/of de inboedel), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de tenlastelegging ziet op brandstichting van een pand gelegen aan de [straatnaam] in Schoonoord, gemeente Coevorden, terwijl verdachte woonde aan de [straatnaam] in Schoonoord, gemeente Coevorden.
Subsidiair, mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, is geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
In de tenlastelegging is abusievelijk “[straatnaam]” in plaats van “[straatnaam]” opgenomen als pleegplaats. Dat [straatnaam] bedoeld is, is evident voor verdachte, temeer nu - zoals namens verdachte zelf is gesteld - er helemaal geen [straatnaam] in Schoonoord bestaat. De rechtbank zal deze evidente verschrijving dan ook verbeterd lezen en in de bewezenverklaring corrigeren. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal Forensisch onderzoek d.d. 13 december 2021, los opgenomen in het dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2021 te Schoonoord, gemeente Coevorden in het pand gelegen aan de
[straatnaam] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan het pand gelegen aan de [straatnaam] en de inboedel gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [straatnaam] en de inboedel en de omliggende bomen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte niet strafbaar is, omdat een groot deel van de inboedel zijn eigendom is. Daartoe overweegt de rechtbank dat zich gelet op het standpunt van verdachte in het pand ook goederen behorende tot de inboedel bevonden die niet aan verdachte toebehoren.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ingeval de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijk strafdeel wenselijk is, ziet de officier van justitie geen aanleiding voor het opleggen van de voorwaarde met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en mogelijk een voorwaardelijk deel, zodat verdachte een stok achter de deur heeft om zijn leven weer op de rit te krijgen.
De raadsvrouw voert daartoe aan dat sprake was van een wanhoopsdaad. Verdachte had een conflict met de nieuwe eigenaar/verhuurder van het pand die in de periode gelegen voor de brandstichting op intimiderende wijze aangaf dat verdachte het pand, zijn woning, moest verlaten. Verdachte heeft de brand gesticht uit emotie, zonder over de gevolgen na te denken.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, heeft hij benut om met zichzelf aan de slag te gaan. Verdachte weet de hulpverlening te vinden en pakt deze met beide handen aan. Hij vindt het wel belangrijk dat daarbij goed gekeken wordt naar zijn specifieke situatie. Reden waarom verdachte zich niet kan vinden in het advies van de reclassering voor zover dit ziet op een mogelijke klinische opname en/of behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, van
6 april 2022 en het rapport van Reclassering Nederland van 25 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft de huurwoning waar hij als sinds 2008 in woonde, in brand gestoken. De omvang van de brand was fors evenals de gevolgen hiervan. De brandweer heeft de brand gecontroleerd laten uitbranden. Van het pand en de bijbehorende inboedel is weinig overgebleven.
Verder bestond door de brand het risico dat het vuur zou overslaan naar de bomen die nabij de woning stonden. Brandstichting is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft een gevaarlijke situatie veroorzaakt en gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct omwonenden van het vakantiepark doen ontstaan. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, hoewel deze feiten dateren van lang geleden, in 2007 onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten een bedreiging met brandstichting en het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen voornoemd Pro Justitia rapport, waarin -onder meer- het volgende zakelijk is weergegeven:
Er kan bij verdachte vooralsnog geen psychische stoornis worden vastgesteld. Wel is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, waarbij enkele paranoïd en schizoïd gekleurde persoonlijkheidstrekken naar voren komen.
De persoonlijkheidsproblematiek was aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde, terwijl ook huisvestingsproblemen (zijnde een oplopend conflict met zijn nieuwe verhuurder) een rol speelden. Duidelijk is dat de ontstane context, de oplopende spanningen in de relatie met zijn nieuwe verhuurder die er volgens verdachte op uit zou zijn hem uit zijn woning te krijgen, een belangrijke luxerende situationele factor is geweest die verdachte in de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer en meer is gaan ontregelen.
Vanuit het persoonlijkheidsonderzoek is de hypothese dat hij in de uren voorafgaand en ten tijde van het bewezenverklaarde ontregeld raakte door het onrecht wat hem in zijn beleving werd aangedaan en door een mengeling van verwarrende gedachten en emoties: onmacht, boosheid, wanhoop, angst. Emoties waar hij normaliter weinig contact mee had, mede door zijn solitaire levensstijl en zijn wat narcistische inslag, waardoor emoties hem eigenlijk niet zo bekend waren. Kijkend naar zijn persoonlijkheid en coping heeft hij minder mogelijkheden om heftige emoties adequaat te controleren en kanaliseren.
Zo ook, zo is de hypothese, direct voorafgaand en ten tijde van het bewezenverklaarde waar deze emoties waarschijnlijk hebben geleid tot een vorm van acting-out gedrag (brandstichting van het vakantiehuisje) en een vorm van acting-in gedrag (de suïcide).
Echter omdat hij zich weinig meer kan herinneren van zijn psychische toestand ten tijde van het ten laste gelegde is het moeilijk om hierop zicht te krijgen en is het niet mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over de doorwerking van zijn persoonlijkheidsproblematiek in het bewezen verklaarde en de mate van toerekenen.
De deskundige concludeert dat de kans dat verdachte recidiveert in brandstichting relatief klein is (laag-matig risico op recidive), mede gezien de specifieke situationele aanleiding en context.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundige en maakt deze tot de hare.
Hoewel de deskundige geen uitspraak heeft kunnen doen over de mate van toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, houdt de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening met de voorgeschiedenis en de gevolgen hiervan voor verdachte.
Uit het strafdossier blijkt dat in de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde diverse incidenten hebben plaatsgevonden, die verdachte heeft kunnen opvatten als treiterijen en intimidatie. Er is door verdachte aangifte gedaan van vernieling van zijn ruiten, er zijn door verdachte meldingen gedaan bij de politie van bedreigingen door/namens de nieuwe eigenaar/verhuurder van het pand. Kort voor het voorval is een container door de nieuwe eigenaar/verhuurder voor de woning van verdachte geplaatst. De rechtbank acht het gelet hierop voorstelbaar dat verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde geïntimideerd en angstig voelde. Daar komt bij dat de brandstichting ook grote gevolgen heeft voor verdachte. Hij is zijn woning kwijt en hij moest bij zijn aanhouding afstand doen van zijn hond.
Reclassering Nederland heeft blijkens voornoemd rapport geadviseerd bij een veroordeling een
(deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en schadeherstel.
Verdachte heeft ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het advies van de reclassering. Hij is in principe wel bereid aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden mee te werken, maar niet aan de thans geadviseerde voorwaarden waaronder klinische opname. De rechtbank voorziet, gelet op deze houding van verdachte, grote problemen bij een op te leggen reclasseringstoezicht gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet beslissen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een alleszins passende straf. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2022.
Mr. H.R. Bracht en mr. H. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.