Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ingeval de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijk strafdeel wenselijk is, ziet de officier van justitie geen aanleiding voor het opleggen van de voorwaarde met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en mogelijk een voorwaardelijk deel, zodat verdachte een stok achter de deur heeft om zijn leven weer op de rit te krijgen.
De raadsvrouw voert daartoe aan dat sprake was van een wanhoopsdaad. Verdachte had een conflict met de nieuwe eigenaar/verhuurder van het pand die in de periode gelegen voor de brandstichting op intimiderende wijze aangaf dat verdachte het pand, zijn woning, moest verlaten. Verdachte heeft de brand gesticht uit emotie, zonder over de gevolgen na te denken.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, heeft hij benut om met zichzelf aan de slag te gaan. Verdachte weet de hulpverlening te vinden en pakt deze met beide handen aan. Hij vindt het wel belangrijk dat daarbij goed gekeken wordt naar zijn specifieke situatie. Reden waarom verdachte zich niet kan vinden in het advies van de reclassering voor zover dit ziet op een mogelijke klinische opname en/of behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, van
6 april 2022 en het rapport van Reclassering Nederland van 25 mei 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft de huurwoning waar hij als sinds 2008 in woonde, in brand gestoken. De omvang van de brand was fors evenals de gevolgen hiervan. De brandweer heeft de brand gecontroleerd laten uitbranden. Van het pand en de bijbehorende inboedel is weinig overgebleven.
Verder bestond door de brand het risico dat het vuur zou overslaan naar de bomen die nabij de woning stonden. Brandstichting is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft een gevaarlijke situatie veroorzaakt en gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct omwonenden van het vakantiepark doen ontstaan. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, hoewel deze feiten dateren van lang geleden, in 2007 onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten een bedreiging met brandstichting en het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen voornoemd Pro Justitia rapport, waarin -onder meer- het volgende zakelijk is weergegeven:
Er kan bij verdachte vooralsnog geen psychische stoornis worden vastgesteld. Wel is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, waarbij enkele paranoïd en schizoïd gekleurde persoonlijkheidstrekken naar voren komen.
De persoonlijkheidsproblematiek was aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde, terwijl ook huisvestingsproblemen (zijnde een oplopend conflict met zijn nieuwe verhuurder) een rol speelden. Duidelijk is dat de ontstane context, de oplopende spanningen in de relatie met zijn nieuwe verhuurder die er volgens verdachte op uit zou zijn hem uit zijn woning te krijgen, een belangrijke luxerende situationele factor is geweest die verdachte in de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer en meer is gaan ontregelen.
Vanuit het persoonlijkheidsonderzoek is de hypothese dat hij in de uren voorafgaand en ten tijde van het bewezenverklaarde ontregeld raakte door het onrecht wat hem in zijn beleving werd aangedaan en door een mengeling van verwarrende gedachten en emoties: onmacht, boosheid, wanhoop, angst. Emoties waar hij normaliter weinig contact mee had, mede door zijn solitaire levensstijl en zijn wat narcistische inslag, waardoor emoties hem eigenlijk niet zo bekend waren. Kijkend naar zijn persoonlijkheid en coping heeft hij minder mogelijkheden om heftige emoties adequaat te controleren en kanaliseren.
Zo ook, zo is de hypothese, direct voorafgaand en ten tijde van het bewezenverklaarde waar deze emoties waarschijnlijk hebben geleid tot een vorm van acting-out gedrag (brandstichting van het vakantiehuisje) en een vorm van acting-in gedrag (de suïcide).
Echter omdat hij zich weinig meer kan herinneren van zijn psychische toestand ten tijde van het ten laste gelegde is het moeilijk om hierop zicht te krijgen en is het niet mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over de doorwerking van zijn persoonlijkheidsproblematiek in het bewezen verklaarde en de mate van toerekenen.
De deskundige concludeert dat de kans dat verdachte recidiveert in brandstichting relatief klein is (laag-matig risico op recidive), mede gezien de specifieke situationele aanleiding en context.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundige en maakt deze tot de hare.
Hoewel de deskundige geen uitspraak heeft kunnen doen over de mate van toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, houdt de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening met de voorgeschiedenis en de gevolgen hiervan voor verdachte.
Uit het strafdossier blijkt dat in de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde diverse incidenten hebben plaatsgevonden, die verdachte heeft kunnen opvatten als treiterijen en intimidatie. Er is door verdachte aangifte gedaan van vernieling van zijn ruiten, er zijn door verdachte meldingen gedaan bij de politie van bedreigingen door/namens de nieuwe eigenaar/verhuurder van het pand. Kort voor het voorval is een container door de nieuwe eigenaar/verhuurder voor de woning van verdachte geplaatst. De rechtbank acht het gelet hierop voorstelbaar dat verdachte zich ten tijde van het bewezenverklaarde geïntimideerd en angstig voelde. Daar komt bij dat de brandstichting ook grote gevolgen heeft voor verdachte. Hij is zijn woning kwijt en hij moest bij zijn aanhouding afstand doen van zijn hond.
Reclassering Nederland heeft blijkens voornoemd rapport geadviseerd bij een veroordeling een
(deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en schadeherstel.
Verdachte heeft ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het advies van de reclassering. Hij is in principe wel bereid aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden mee te werken, maar niet aan de thans geadviseerde voorwaarden waaronder klinische opname. De rechtbank voorziet, gelet op deze houding van verdachte, grote problemen bij een op te leggen reclasseringstoezicht gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet beslissen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een alleszins passende straf. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.