Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1., 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vier feiten die zijn ten laste in haar optiek één feitencomplex opleveren, te weten openlijk geweld, zoals ten laste gelegd onder feit
2. subsidiair. De raadsvrouw is van mening dat verdachte dan ook dient te worden vrijgesproken van het onder 1., 2. primair en 4. ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het oogmerk om de telefoon toe te eigenen ontbreekt. Het ging niet om het afnemen van de telefoon en het geweld was daar ook niet op gericht. Bovendien is het wegmaken van de telefoon afzonderlijk ten laste gelegd onder feit 3. Ten aanzien van feit 3. heeft de raadsvrouw verder geen opmerkingen.
Ten aanzien van feit 2. primair is de raadsvrouw van mening dat het geweld niet zodanig was dat het had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat haar schop tegen het hoofd van aangever niet raak was.
Verder is aangever niet constant in zijn verklaring over het schoppen tegen zijn hoofd, nu hij hier pas in zijn tweede verklaring iets over zegt en in de letselverklaring geen hoofdpijn wordt genoemd. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hoewel van trappen in het kruis algemeen bekend is dat dit zeer pijnlijk is, het zeer uitzonderlijk is dat dit zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 4. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte hier geen bijdrage aan heeft geleverd en zich niet kan herinneren dat dat zou zijn gebeurd.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte en haar medeverdachten wilden verhaal halen op [slachtoffer], omdat een medeverdachte de dag daarvoor door een vriend van [slachtoffer] zou zijn geduwd en geschopt op het station van Hurdegaryp. Zij spreken af om [slachtoffer] op te wachten op zijn route van school naar huis om hem te gaan “klappen” en te slaan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zeggen bovendien in een WhatsApp-groep met de naam “ik ga [slachtoffer] dood maken” dat ze [slachtoffer] dood willen slaan. Deze WhatsApp-groep is door verdachte aangemaakt.
Op 29 september 2021 gaat de groep, bestaande uit verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], de broer van verdachte, en [medeverdachte 4] [slachtoffer] op staan wachten bij een fietstunneltje bij Hurdegaryp.
[medeverdachte 1] heeft vooraf navraag gedaan hoe laat [slachtoffer] uit school komt. Als [slachtoffer] aan komt fietsen wordt hij door [medeverdachte 3] van zijn fiets getrapt. Hierdoor komt [slachtoffer] ten val en gaat het voorlicht van zijn fiets kapot. [slachtoffer] moet vervolgens van de groep met hen mee fietsen. Ze gaan naar een stille plek aan de Elingsloane te Burgum. [slachtoffer] wordt daar door de groep in een hoek gedreven. De groep staat dan in een halve cirkel om [slachtoffer] heen. Vervolgens wordt [slachtoffer] door de groep mishandeld. [medeverdachte 3] geeft [slachtoffer] met kracht meerdere vuistslagen in het gezicht. Hij slaat [slachtoffer] meermalen op zijn wang en hij slaat [slachtoffer] met beide handen op zijn oren. [slachtoffer] voelt pijn door de vuistslagen en de klappen tegen zijn hoofd. Als gevolg van het slaan tegen zijn oren hoort [slachtoffer] een piep in zijn oren en krijgt hij enorme hoofdpijn. Op de vraag van [medeverdachte 3] “wie nu”, stapt [medeverdachte 1] naar voren. Hij geeft [slachtoffer] met kracht een vuistslag op het borstbeen, waardoor [slachtoffer] pijn voelt en gaat hyperventileren. [medeverdachte 1] slaat [slachtoffer] ook op de wang, tegen zijn hoofd en geeft hem een vuistslag tegen zijn schouder. [medeverdachte 2] geeft [slachtoffer] vuistslagen in zijn maag en een klap in zijn gezicht. [slachtoffer] moet zich van [medeverdachte 3] uitkleden. [slachtoffer] voelt zich gedwongen om zich uit te kleden, op zijn onderbroek na, omdat hij anders klappen op zijn kaak zou krijgen. Als [slachtoffer] zich heeft uitgekleed moet hij op de grond gaan zitten, met zijn benen wijd en zijn handen op de rug. [slachtoffer] wordt dan meerdere keren, met kracht, in zijn kruis geschopt door verdachte, [medeverdachte 2], en [medeverdachte 3]. Als gevolg van het trappen in zijn kruis voelt [slachtoffer] enorme pijn in zijn testikels en onderbuik. Ook trapt verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte haalt verder de spullen uit de schooltas van [slachtoffer] en gooit de inhoud op de grond. Met een schaar uit [slachtoffer] zijn schooltas knipt verdachte gaten in het shirt van [slachtoffer]. [medeverdachte 2] breekt een stok af en geeft deze aan [medeverdachte 1], waarna [medeverdachte 1] met de stok tussen de billen van [slachtoffer] prikt. Ook moet [slachtoffer] meerdere keren de schoen van [medeverdachte 3] likken. [slachtoffer] doet dit, omdat hij bang is dat hij anders nog meer klappen krijgt. Voordat de groep weggaat vraagt [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] “wat ga je thuis vertellen?” [medeverdachte 3] zegt dat [slachtoffer] 10 minuten moet wachten, voordat hij weg mag gaan. [slachtoffer] zoekt zijn spullen bij elkaar. Zijn telefoon is door de groep meegenomen en zijn fiets is vernield. De beide banden zijn leeg en lek, de ketting lag van de tandwielen af en de kettingkast was afgebroken. Ook zat het voor- en achterlicht niet meer op de fiets, zaten er gaten in het zadel en mist er een handvat van het stuur.
Vrijspraak feit 1.
De rechtbank acht de onder 1. ten laste gelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de telefoon van aangever is afgepakt met als doel de telefoon uit te zetten om te voorkomen dat de locatie van aangever getraceerd kon worden. Vastgesteld kan worden dat de telefoon is uitgezet, meegenomen en vernield.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten op het moment van wegneming van de telefoon geen oogmerk hadden om zich die telefoon wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde.
feit 2. primair
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, de onder 2. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft, samen met haar medeverdachten, aangever met voorbedachte raad gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij wilden met aangever afrekenen en hebben daar vooraf afspraken over gemaakt. Aangever is door de verdachten met kracht tegen zijn hoofd geschopt, meerdere malen tegen het hoofd gestompt en geslagen en met kracht in het kruis geschopt. Het hoofd en het kruis zijn kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam. Het is goed mogelijk dat het schoppen en stompen en slaan tegen het hoofd en het schoppen in het kruis kan leiden tot ernstig letsel, waardoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en blijvend letsel kan ontstaan. De gedragingen van verdachte en haar medeverdachten kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dat verdachte en haar medeverdachten de kans op het desbetreffende gevolg bewust hebben aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en haar medeverdachten sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van het ten laste gelegde feit. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling bewezen.
feit 3
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 3. ten laste gelegde medeplegen van vernieling en/of wegmaken van de mobiele telefoon, fiets, kleding en schooltas met inhoud wettig en overtuigend te bewijzen.
feit 4
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, het onder 4. ten laste gelegde medeplegen van een ander door geweld, bedreiging met geweld gericht tegen [slachtoffer], wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte en haar medeverdachten hebben [slachtoffer] opgewacht en gedwongen mee te gaan naar een afgelegen plek, waar hij door de groep in een hoek gedreven werd. Vervolgens is er geweld tegen [slachtoffer] gebruikt en gedreigd met geweld en is [slachtoffer] gedwongen om zich uit te kleden, aan een schoen te likken en te dulden dat met een stok tussen zijn billen werd geprikt, waardoor er een zeer onveilige en bedreigende situatie voor [slachtoffer] is ontstaan. Verdachten zijn gezamenlijk vertrokken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de handelingen waaruit de dwang heeft bestaan en de gebeurtenissen waartoe de aangever is gedwongen onderdeel uitmaken van het gehele feitencomplex waarin verdachte een aanzienlijk aandeel heeft gehad, en dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte van die specifieke gebeurtenissen niets heeft meegekregen. Door haar eigen handelen (zoals het schoppen in het kruis van aangever nadat hij was gedwongen zich uit te kleden) en het gezamenlijk met de medeverdachten verlaten van de plaats waar het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld, heeft zij zich bij het handelen van haar medeverdachten aangesloten en wel zodanig dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 4. ten laste gelegde.