ECLI:NL:RBNNE:2022:2819

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
21/3317
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding voor aardbevingsschade en bewijsvermoeden in mijnbouwzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 juli 2022, wordt het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag om schadevergoeding voor aardbevingsschade beoordeeld. Eisers, eigenaar van een woning in Groningen, hebben in 2018 een aanvraag ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De rechtbank behandelt het beroep dat zich richt op het besluit op bezwaar van 31 augustus 2021, waarin verweerder een schadevergoeding heeft toegekend voor bepaalde schades, maar niet voor schade aan de kelder van de woning. De rechtbank heeft de zaak op 8 juni 2022 behandeld, waarbij deskundigen van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de deskundigen die door verweerder zijn ingeschakeld, hebben geconcludeerd dat de schade aan de kelder niet is veroorzaakt door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, maar door autonome processen zoals zetting en kruip. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden, dat in het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd, voldoende is weerlegd door de deskundigen. De rechtbank wijst erop dat de contra-expertiserapporten van eisers onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat de kosten voor een beschoeiingsconstructie die eisers hebben aangelegd, niet vergoed hoeven te worden, omdat deze niet in verband staan met schade die door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding voor geleden aardbevingsschade van eisers.
1.1.
Het beroep richt zich op het besluit op bezwaar van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit).
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Partijen hebben aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. Eisers werden vergezeld door deskundige P. Van der Gaag en verweerder werd vergezeld door deskundige J.J. Timmer.

Totstandkoming van het besluit

2. Onder 2.1 en verder wordt de gang van zaken rond de beoordeling van de woning van eisers weergegeven. Onder 3.1 en verder komt de totstandkoming van het bestreden besluit aan de orde.
2.1.
Eisers zijn eigenaar van de woning op het adres [adres] te [woonplaats] . Eisers hebben op 11 maart 2018 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van verweerder ingediend. Eisers wensen vergoeding van geleden aardbevingsschade aan hun woning.
2.2.
Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige G. de Bruin, verbonden aan schade-expertisebureau NIVRE, heeft op 2 oktober 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Op 29 mei 2020 is door eisers een zienswijze op het rapport ingediend. Bij deze zienswijze hebben eisers een contra-expertiserapport van deskundige P. van der Gaag van Holland Innovation Team (HIT) overgelegd.
2.3.
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 25 september 2020 is door deskundige De Bruin een herzien rapport uitgebracht.
3.1.
Verweerder heeft met het besluit van 12 oktober 2020, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eisers een schadevergoeding toegekend van € 3.821,72 voor schades 1, 2, 7, 8, 11, 13 en 16 . Daarnaast is € 845,- voor bijkomende kosten en € 202,38 voor wettelijke rente aan eisers toegekend.
3.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3.3.
In opdracht van de bezwaaradviescommissie heeft deskundige C. Dobbe, verbonden aan bouwkundig taxatiebureau CED, op 25 maart 2021 een addendum uitgebracht.
3.4.
Op 11 april 2021 heeft deskundige Van der Gaag namens eisers een nader rapport overgelegd waarin hij reageert op het addendum van Dobbe.
3.5.
Op 1 juni 2021 heeft deskundige Dobbe een addendum uitgebracht waarin een calculatie overgelegd is van de herstelkosten voor schade 15. In reactie hierop hebben eisers op 15 juni 2021 een offerte van Bouwbedrijf Folders – de Roo overgelegd.
3.6.
Eisers hebben hun bezwaren toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op 11 mei 2021. Eisers werden vergezeld door deskundige Van der Gaag. Verweerder heeft zich tijdens de hoorzitting laten vertegenwoordigen door mr. H. Jonkman. Op deze hoorzitting was ook deskundige J.J. Timmer, verbonden aan CED, aanwezig.
3.7.
In het advies van 3 augustus 2021 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
3.8.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de commissie, het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Voor schade 15 is een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 1.655,04, met daarbij € 95,- voor bijkomende kosten en € 119,64 voor wettelijke rente.
3.9.
Verweerder heeft gedurende de beroepsprocedure een advies van P. Van Staalduinen van 11 april 2022 overgelegd. Daarnaast heeft deskundige Timmer op 20 mei 2022 een aanvullend advies uitgebracht. Deskundige Van der Gaag heeft hier op 27 mei 2022 met een aanvullend contra-expertiserapport op gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Het beroep van eisers is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt in dit verband eerst vast dat het beroep van eisers is gericht op schade 15, schade aan de kelder van de woning. Deze schade bestaat uit diverse onderdelen; scheurvorming in de keldervloer, scheurvorming in de kelderwand en algehele verzakking van de kelder. Tegen de scheurvorming in de keldervloer, die door verweerder is beoordeeld als eerder behandelde identieke schade, zijn geen beroepsgronden gericht. Dit onderdeel van de schade wordt door de rechtbank daarom niet verder besproken. Voor de scheurvorming in de kelderwand is in het bestreden besluit aan eisers een bedrag toegekend van € 1.655,04. Dit bedrag is toegekend omdat niet uitgesloten kan worden dat de scheurvorming in de kelderwand is verergerd door bodembeweging veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Tussen partijen is in geschil of de scheurvorming in de kelderwand niet alleen is verergerd, maar ook is veroorzaakt door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Niet in geschil is dat de scheurvorming in de kelder is veroorzaakt door de verzakking van de kelder. Partijen zijn het echter oneens over de oorzaak van de verzakking van de kelder. De oorzaak van de scheurvorming in de kelderwand hangt daardoor dus samen met de oorzaak van de algehele verzakking van de kelder. De rechtbank zal daarom voor de algehele verzakking en de scheurvorming gezamenlijk bespreken of verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van de oorzaak van de schade voldoende heeft weerlegd. De rechtbank zal hierna eerst het juridisch kader schetsen en de standpunten van eisers en verweerder bespreken. Vervolgens komt de rechtbank tot haar oordeelsvorming.
Is het bewijsvermoeden voldoende weerlegd?
Juridisch kader
7.1.
Verweerder mag uitgaan van een advies van een deskundige als die deskundige op een objectieve en onpartijdige wijze verslag heeft gedaan van het verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn. Daarbij dient, gelet op genoemd criterium, met een hoge mate van zekerheid vast te staan dat uitsluitend een of meerdere andere oorzaken dan beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten, de schade hebben doen ontstaan.
7.2.
Verweerder heeft zijn oordeelsvorming gebaseerd op het onderzoek en de bevindingen van onafhankelijke deskundigen. Deze deskundigen hebben aangegeven dat een andere oorzaak dan beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten, de schade heeft ontstaan. Verweerder is op grond van hun rapporten tot de conclusie gekomen dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het BW voor schade 15 is weerlegd voor zover het de primaire oorzaak van de schade betreft.
7.3.
De rechtbank moet beoordelen of eisers voldoende twijfel hebben gezaaid over de door de onafhankelijke deskundigen vastgestelde uitsluitende oorzaak van schade 15, zodanig dat het weerleggen van het bewijsvermoeden door verweerder geen standhoudt. De rechtbank verwijst voor dit beoordelingskader naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1]
Schade 15 (verzakking van de kelder en scheurvorming in de kelderwand)
8.1.
Eisers stellen dat de verzakking van de kelder is ontstaan door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten en niet, zoals verweerder stelt, door langdurige zetting en kruip in combinatie met oxidatie van veenlagen door grondwaterfluctuaties. Eisers verwijzen naar de contra-expertiserapporten van Van der Gaag, waaruit volgt dat de geologische en hydrologische onderbouwing van de door verweerder ingeschakelde deskundigen onvolledig en op sommige punten onjuist is. Zo is door de door verweerder ingeschakelde deskundigen geconcludeerd dat sprake is van sterke grondwaterfluctuaties, terwijl er in de omgeving van de woning van eisers geen grondwaterpeilbuizen staan. Het pand is bovendien niet verder verzakt in 2018 en 2019, terwijl in deze jaren juist sprake was van droge zomers die voor inklinking zouden kunnen zorgen. Door verweerder is bovendien nagelaten het verschil in stijghoogte van het pleistocene zand en de freatische grondwaterspiegel als parameter mee te nemen, terwijl een verschil in stijghoogte de weerstand tegen horizontale bewegingen door aardbevingen vermindert. Van der Gaag stelt verder dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen onvoldoende rekening hebben gehouden met de locatiespecifieke omstandigheden, de zogenaamde ‘site effects’. Het is van belang dat het pand dicht bij een steile oever staat. Het pand is daarom gevoeliger voor schade ten gevolge van aardbevingen. Om deze reden moet volgens Van der Gaag een amplificatiefactor worden toegepast op de trillingssnelheid die zich volgens het model van Bommer [2] zou hebben voorgedaan.
8.2.
In het contra-expertiserapport van Van der Gaag van 27 mei 2022 wordt verder gesteld dat de notitie van Van Staalduinen en Evers van 16 december 2020 niet zomaar kan worden toegepast omdat hierin hydrologische en geologische parameters ontbreken die van belang zijn voor het ‘site effect’. Ditzelfde geldt voor de toepassing van de SBR-Trillingsrichtlijn A. Ter onderbouwing van zijn stelling dat ook kleine bevingen bij panden gefundeerd op staal in een ondergrond van klei die gelegen zijn nabij een oever kunnen leiden tot schade, heeft Van der Gaag verwezen naar twee casus waarbij dit zich zou hebben voorgedaan.
8.3.
Volgens eisers is daarom de algehele verzakking van de kelder en de door de verzakking veroorzaakte scheurvorming het gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Deze schade moet daarom volgens eisers in het geheel worden hersteld, waarvoor eisers verwijzen naar de offerte van Bouwbedrijf Folders – de Roo waarin een herstelbedrag van € 102.152,25 is gecalculeerd.
9.1.
Verweerder stelt dat niet kan worden uitgesloten dat de scheurvorming in de kelderwand is verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Deze conclusie is gebaseerd op de trillingssnelheden ter plaatse, die de schade in theorie kunnen hebben verergerd. Voor de verzakking van de kelder bestaat volgens verweerder echter een andere uitsluitende oorzaak, namelijk langdurige zetting en kruip in combinatie met veenoxidatie door grondwaterfluctuaties. Verweerder verwijst hiervoor naar de rapporten van deskundigen De Bruin en Dobbe en het nader advies van deskundige Timmer in beroep.
9.2.
Deskundige Dobbe heeft in zijn addendum in bezwaar het volgende over de oorzaak van de schade gezegd:
‘De contra-expert heeft grondmonsters genomen en daarin veenlagen aangetroffen. Het pand ligt pal naast een kanaal en de grondwaterstand wordt, zoals ook in het contra-rapport genoemd, gedicteerd door het peil van het kanaal. In het Dinoloket zijn grondwaterstanden beschikbaar van een locatie pal naast dit kanaal op 540 m afstand van deze woning. Ook op die locatie wordt de grondwaterstand gedicteerd door het peil van het kanaal. Gelet op de afstand tot de peil-locatie en het feit dat er sprake is van een open (water-)verbinding, zijn die gegevens van het Dinoloket ook van toepassing voor dit adres. Uit die gegevens komt echter naar voren dat het peil in het kanaal in tegenstelling tot wat de contra-expert schrijft, geen stabiliserende factor is. De gegevens uit het Dinoloket (zie bijlage) laten duidelijk zien dat er sprake is van jaarlijks optredende variaties in de grondwaterstand van circa 120 cm. Dit houdt in dat de veenlagen ter plaatse van de woning periodiek “droog vallen”, oxideren en sterk in volume afnemen. Dit resulteert in verzakkingen die niet mijnbouw gerelateerd zijn en waarvan de gevolgen voor de woning duidelijk zichtbaar zijn.”
9.3.
Deskundige Timmer heeft de conclusies van Dobbe tijdens de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie onderschreven. Daarnaast heeft hij in zijn advies in nader beroep aangevuld dat de verzakking het gevolg is van autonome processen als consolidatie- en kruipzetting. Hierbij heeft Timmer geconcludeerd dat ter plaatse van de woning van eiser een trillingssnelheid van ten hoogste 14,02 mm/s (verband houdend met de beving van Huizinge op 16 augustus 2012) kan zijn opgetreden, die onder de veilige grenswaarde, zoals genoemd in het advies van Van Staalduinen en Evers [3] , van 40 mm/s (betreffende klei en veen) ligt. Ook heeft hij toegelicht dat de scheurpatronen niet aansluiten op het fenomeen lateral spreading, waarvan volgens Van der Gaag blijkens zijn eerdere rapport bij de zienswijze sprake is.
9.4.
Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat de trillingssnelheden in de casus die door Van der Gaag zijn aangehaald om te motiveren dat een kleine beving ook tot schade kan leiden in een vergelijkbaar geval, groter zijn als je ze omrekent met de 1 % overschrijdingskans in het model van Bommer. Van der Gaag heeft volgens verweerder een onzuivere vergelijking gemaakt tussen het pand van eisers en de door van der Gaag aangehaalde zaken. Bovendien is door Van Staalduinen in zijn nader advies van 12 april 2022 onderbouwd dat de amplificatiefactor waarnaar Van der Gaag verwijst, al voldoende is verdisconteerd in het model van Bommer. Door uit te gaan van een overschrijdingskans van 1 %, wordt in feite al gerekend met een trillingssnelheid die gemiddeld een factor 3,8 hoger is dan de trillingssnelheid die in de meeste gevallen daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden. Daarnaast bevinden de meetsensoren voor de bevingen zich breed verspreid over de provincie Groningen waardoor al een grote variatie in ondiepe ondergrondcondities in het model van Bommer is meegenomen. Hierdoor zijn lokale amplificaties al een belangrijk onderdeel van het model van Bommer, aldus verweerder.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder verschillende deskundigen de schades heeft laten beoordelen. Deze deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat de verzakking niet is veroorzaakt door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De contra-expertiserapporten van Van der Gaag bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan deze conclusie van verscheidene deskundigen te twijfelen. Hierbij is van belang dat de wetenschappelijke onderzoeken van TU Delft [4] en de notitie van Staalduinen en Evers [5] de stelling van verweerder dat bij trillingen van minder dan 40 mm/s met een overschrijdingskans van 1 % op deze locatie, in deze bodem, de invloed van trillingen door bevingen kan worden uitgesloten, ondersteunen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de werkwijze van verweerder met betrekking tot de toepassing van de notitie van Van Staalduinen en Everts en de SBR Trillingsrichtlijn A in beginsel correct is. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat deze publicaties in dit geval niet op de juiste wijze zijn gebruikt.
10.2.
Deskundige Van der Gaag heeft geconstateerd dat er diverse andere woningen zijn die zijn gefundeerd op staal in een ondergrond van klei die door een kleine aardbeving zijn verzakt. Gelet op wat verweerder hierover heeft aangevoerd, heeft Van der Gaag echter onvoldoende onderbouwd dat in de voorbeelden die hij heeft aangedragen ook rekening is gehouden met de 1% overschrijdingskans uit het model van Bommer. Bovendien is door Van Staalduinen in zijn notitie van 12 april 2022 voldoende onderbouwd dat een eventuele amplificatiefactor al voldoende is verdisconteerd met het toepassen van de 1 % overschrijdingskans in het model van Bommer.
10.3.
De constateringen van Van der Gaag zijn daarom, tegen de achtergrond van de genoemde wetenschappelijke inzichten en meer specifiek het advies van Van Staalduinen van 12 april 2022, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat inderdaad sprake is van een amplificatie van een zodanige sterkte dat deze de gestelde effecten zou kunnen hebben. Het bewijsvermoeden is dus, ten aanzien van de primaire oorzaak van de scheurvorming in de kelderwand en de verzakking van de kelder, voldoende weerlegd. Nu de rechtbank het bewijsvermoeden ten aanzien van de primaire oorzaak van de schade voldoende weerlegd acht, bestaat er ook geen aanleiding om aan te sluiten bij de offerte die eisers hebben overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Aanvullende kosten beschoeiingsconstructie
11.1.
Eisers stellen dat zij maatregelen hebben moeten treffen om de veiligheid van het pand in stand te houden. Zij hebben hiervoor een beschoeiingsconstructie aangelegd. Nu dit nodig was ten gevolge van de schade die volgens eisers door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, dient verweerder de kosten voor het aanleggen van deze beschoeiing te vergoeden.
11.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft onder 10.3 overwogen dat verweerder het bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd. Dit betekent dat volgens de rechtbank voldoende is aangetoond dat bodembeweging ten gevolge van mijnbouwactiviteiten niet de primaire oorzaak van de schade is. De kosten die gemaakt zijn voor de beschoeiingsconstructie staan dus ook niet in verband tot schade die primair door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. Eisers hebben niet onderbouwd hoe enkel de eventuele verergering van de scheurvorming in de kelderwand de veiligheid van het pand in gevaar zou kunnen hebben gebracht. Verweerder hoeft deze kosten dus niet te vergoeden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en de daarin toegekende schadevergoeding in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk Wetboek, Boek 6
Artikel 177a
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2. De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade te onderzoeken.

Voetnoten

1.AbRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374 en AbRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.
2.A. Green, J.J. Bommer, What is the Smallest Earthquake Magnitude that Needs to be Considered in Assessing Liquefication Hazard?, Earthquake Spectra, 2019, vol. 35, nr. 3, p. 1441-1464.
3.P.C van Staalduinen en H.J. Everts, “Over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen”, 16 december 2020.
4.P.C. van Staalduinen e.a.,
5.P.C van Staalduinen en H.J. Everts, “Over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen”, 16 december 2020.
6.AbRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.