ECLI:NL:RBNNE:2022:2853

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
22/735
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing waardedalingsvergoeding bij mijnbouwschade in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 22 juli 2022, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een waardedalingsvergoeding voor haar woning, die betrokken is bij een sloop/nieuwbouwregeling, ongegrond verklaard. Eiseres had op 3 oktober 2020 een aanvraag ingediend, die door verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, op 15 januari 2021 was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de vergoeding, omdat haar woning deel uitmaakt van een sloop/nieuwbouwregeling. Eiseres betwistte de lijn die door de meervoudige kamer van de rechtbank was uitgezet in een eerdere uitspraak van 17 januari 2022, maar de rechtbank ziet geen reden om van deze lijn af te wijken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 28 november 2004 volledig eigenaar is van de woning, maar dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Eiseres voerde aan dat de sloop/nieuwbouwregeling niet meegewogen mocht worden bij de schadebegroting, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de schade op basis van artikel 6:100 BW correct heeft berekend. De rechtbank concludeert dat de waardevermeerdering van de nieuwbouwwoning groter is dan de waardevermindering van de oude woning, en dat eiseres door deelname aan de regeling bewust de gevolgen heeft aanvaard.

Daarnaast werd het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De rechtbank oordeelt dat de beleidsregels van verweerder niet in strijd zijn met deze beginselen, en dat er geen sprake is van willekeur. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en bevestigt de afwijzing van de aanvraag om waardedalingsvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigde: mr. L.A. Jager).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om waardedalingsvergoeding.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft op 3 oktober 2020 een aanvraag ingediend om vergoeding van waardedaling of verminderde waardeontwikkeling voor de woning op het adres
[adres] in [woonplaats] .
1.1.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat uit informatie is gebleken dat de woning van eiseres betrokken was bij een sloop/nieuwbouwregeling van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) of van een overheidsinstantie.
1.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is ook informatie uit het Kadaster betrokken, waaruit blijkt dat eiseres niet de (enige) eigenaar is van de woning. Verweerder heeft contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres, maar dat heeft niet geleid tot het (tijdig) ontvangen van informatie over de eigendomssituatie van eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
Eigendomssituatie
2. Eiseres voert aan dat zij eigenaar is van de woning. Eiseres verwijst daarbij naar een akte van levering van 30 september 1977. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2004 is zij volledig eigenaar geworden van de woning, zoals ook blijkt uit de verklaring van erfrecht van 28 september 2005.
2.1.
De rechtbank constateert, na bestudering van het beroepschrift en de bijbehorende bijlages, dat de door eiseres overgelegde akte van levering uit 1977 niet ziet op een woning, maar op een stukje grond aan de [straat] in [woonplaats] , achter huisnummer [nummer] .
Ter zitting is namens eiseres verklaard -en niet weersproken- dat zij samen met haar echtgenoot in 1972 eigenaar is van de woning. Daarnaast blijkt uit de verklaring van erfrecht dat het eigendomsaandeel van de echtgenoot na het overlijden (28 november 2004) is overgegaan op eiseres.
Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres sinds 28 november 2004 (volledig) eigenaar is van de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
2.2.
Voor zover op dit punt al sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit zal de rechtbank dit gebrek passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna zal de rechtbank de inhoudelijke beroepsgronden bespreken.
Abstracte schadebegroting
3. Eiseres voert aan dat de sloop/nieuwbouwregeling niet mag worden meegewogen bij het bepalen van de schade. Eiseres betoogt dat de rechter op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de geleden zaakschade abstract dient te begroten. Eiseres betoogt, onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de schade in het geval van eiseres geabstraheerd mag worden. Abstractie zal tot een redelijk en doelmatig resultaat leiden. De WOZ-waarde is volgens eiseres niet bruikbaar. Er kan niet worden bepaald of de waardedaling hoger of lager zal zijn dan de waardevermeerdering.
3.1.
Verweerder stelt dat hij bij de begroting van de schade acht dient te slaan op artikel 6:100 BW. Daaruit volgt dat indien eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel -voor zover redelijk- bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. Daarbij geldt ook dat eventuele waardevermeerdering na reparatie met de schade wordt verrekend, waarbij rekening wordt gehouden met voordelen die ‘naar redelijke verwachtingen daadwerkelijk genoten zullen worden’. In dit geval heeft eiseres zowel nadeel (de waardevermindering aan de oude woning) als voordeel (de waardestijging van de nieuwbouwwoning ten opzichte van de oude woning). Het voordeel kan volgens verweerder nog niet worden berekend, nu de (vervangende) woning nog gebouwd wordt. Wel is het op basis van een aanvullend advies van Atlas voor gemeenten aannemelijk dat er een waardevermeerdering van 45% is te verwachten, nu de woning vóór 1977 is gebouwd. De maximale waardedaling in het postcodegebied is evenwel maximaal 16,6%. Daarmee staat volgens verweerder in voldoende mate vast dat de waardevermeerdering groter is dan de waardevermindering.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de waardedalingsvergoeding ziet op vermogensschade als gevolg van waardedaling van de woning en niet op zaakschade (fysieke schade), zodat het betoog van eiseres over abstracte schadebegroting niet opgaat. De rechtbank overweegt dat de meervoudige kamer van deze rechtbank in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:51) heeft geoordeeld dat het voordeel van de nieuwbouw op grond van artikel 6:100 van het BW kan worden betrokken bij het vaststellen van de schade als gevolg van 'een zelfde gebeurtenis'. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat hij het oneens is met de door de rechtbank in die uitspraak uitgezette lijn. Sloop/nieuwbouw moet volgens hem worden opgevat als een versterkingsmaatregel die enkel ziet op veiligheid en het
‘near collapse’-criterium, waarbij eventueel behaald voordeel bij het realiseren van een nieuwbouwwoning niet het gevolg van ‘een zelfde gebeurtenis’. De rechtbank gaat niet mee in dat betoog. Het opnemen van een woning in een sloop/nieuwbouwregeling is naar het oordeel van de rechtbank een duidelijk gevolg van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, zodat daaruit volgt dat sprake is van ‘een zelfde gebeurtenis’. Verweerder heeft dan ook terecht en met juistheid artikel 6:100 van het BW toegepast in het geval van eiseres.
3.3.
Ter zitting heeft de zoon van eiseres opgemerkt dat zij aanvankelijk niet wilde deelnemen aan een sloop/nieuwbouwregeling, maar uiteindelijk wel heeft besloten om hiervan gebruik te maken. De rechtbank wijst erop dat eiseres door toch deel te nemen aan de sloop/nieuwbouwregeling een bewuste keuze heeft gemaakt. Daarmee heeft zij eventuele consequenties voor een aanspraak op een waardedalingsvergoeding ook aanvaard. Immers was eiseres op geen enkele wijze verplicht om gebruik te maken van een sloop/nieuwbouwregeling. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het uiteindelijke besluit wellicht met weerzin is genomen, neemt dat niet weg dat de rechtbank uit moet gaan van de situatie en de feiten zoals deze in deze zaak voorliggen. In deze situatie maakt eiseres gebruik van de sloop/nieuwbouwregeling en dient de rechtbank dat overeenkomstig de uitgezette lijn te beoordelen. Het is de rechtbank niet gebleken dat in de situatie van eiseres een uitzondering op die lijn moet worden gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onjuiste toepassing WOZ-waarde
4. Eiseres voert aan dat in haar geval gekeken had moeten worden naar de WOZ-waarde die de woning zou hebben gehad indien deze niet in het aardbevingsgebied had gelegen. Wanneer die WOZ-waarde vergeleken zou worden met de WOZ-waarde van de nieuwbouwwoning treedt er volgens eiseres geen waardevermeerdering op, mogelijk treedt er zelfs waardevermindering op. Nu van de oude WOZ-waarde wordt uitgegaan, waarin aardbevingen zijn meegewogen, zal in bijna alle gevallen waardevermeerdering optreden. Dat geeft volgens eiseres een vertekend beeld. De WOZ-waarde is immers door aardbevingen gedaald, bij het realiseren van een nieuwbouwwoning zal ‘waardevermeerdering’ optreden. Het lijkt daardoor alsof eigenaren erop vooruitgaan, maar nu geen rekening is gehouden met de situatie als een woning niet in aardbevingsgebied lag en met het feit dat de WOZ-waarde is gestegen, zal hij uiteindelijk een zelfde soort woning terugkrijgen of zelfs een woning met een te lage WOZ-waarde. Uit het onderzoek van Atlas (zeven bewogen jaren, Atlas voor gemeenten 2019) blijkt niet dat hiernaar verder onderzoek is gedaan, wat volgens eiseres getuigt van onzorgvuldig onderzoek.
4.1.
Verweerder stelt dat de schade wordt berekend op basis van de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2019. Verweerder wijst er daarnaast op dat waardedaling locatie-afhankelijk is, waarbij de kenmerken van de woning niet relevant zijn voor de relatieve waardedaling van de woning. Juist omdat het locatie-afhankelijk is, zal een nieuwbouwwoning evenzeer waardedaling als gevolg van het risico op aardbevingen ondervinden als een oude woning. Er dus geen sprake van een situatie waarin de WOZ-waarde van de oude woning ‘met waardedaling’ wordt vergeleken met de WOZ-waarde van de nieuwe woning ‘zonder waardedaling’. Beide WOZ-waardes zullen aan dezelfde waardedaling onderhevig zijn.
4.2.
In aanvulling op het verweerschrift heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting toegelicht dat, zodra de WOZ-waarde van de nieuwbouwwoning bekend is, deze waarde wordt teruggebracht naar de peildatum 1 januari 2019. De oude WOZ-waarde met indexering wordt ook teruggebracht naar 2019 en dit wordt met elkaar vergeleken. Na aftrek van de eigen bijdrage wordt daarna de waardestijging berekend. Dat bedrag wordt afgezet tegen de waarde van de oude, gesloopte woning. De waardedaling die al in de WOZ-waarde is verdisconteerd wordt geabstraheerd, door ook het imago-effect en de bevingsgeschiedenis ter plaatse erbij te betrekken. Desgevraagd heeft de gemachtigde toegelicht dat voor de berekening gebruik wordt gemaakt van een landelijke indexering, met inbegrip van het aardbevingseffectgebied.
4.3.
De hierboven beschreven methode die door verweerder wordt toegepast bij de schadeberekening is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is het model van Atlas gebaseerd op objectieve overwegingen, waarbij subjectieve overwegingen van eiseres geen rol kunnen spelen.
Afwijking van het model van Atlas zou pas aan de orde kunnen zijn indien de uitkomst van het model in het geval van eiseres tot een zeer onredelijke uitkomst zou leiden. Het is de rechtbank niet gebleken dat daarvan sprake is.
4.4.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte landelijke gemiddelden heeft betrokken bij de indexering van de WOZ-waarde.
De ter zitting namens eiseres ingenomen stelling dat woningen in landelijke gebieden de afgelopen jaren juist sterk in waarde zijn gestegen, is niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld concrete marktgegevens te overleggen. Bovendien is het de rechtbank niet duidelijk wat eiseres hiermee wil betogen. Het enkele feit dat de woning van eiseres in landelijk gebied ligt betekent niet dat ten onrechte landelijke gemiddelden zijn betrokken bij indexering van de WOZ-waarde. Immers zal ook de nieuwe woning een waardedrukkend effect hebben, nu het op dezelfde locatie wordt gerealiseerd ( [woonplaats] ).
4.5.
Ook de niet nader onderbouwde stelling dat de waardevermindering van de nieuwbouwwoning waarschijnlijk hoger zal zijn dan de verwachte waardevermeerdering volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft een verwachte waardevermeerdering van 45% berekend, afgezet tegen een maximale waardevermindering van 16,6%. Indien, zodra de WOZ-waarde van de nieuwe woning bekend is, blijkt dat de waardevermindering desalniettemin toch hoger uitvalt dan de te verwachten vermeerdering, kan eiseres een nieuwe aanvraag om een waardedalingsvergoeding indienen.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel
5. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres betoogt dat op het moment van de aanvraag geen geldende regels bekend waren omtrent sloop/nieuwbouwregelingen. Ook blijkt niet uit de Tijdelijke wet Groningen (TwG), inclusief de daarbij behorende Memorie van Toelichting, dat een aanvraag om waardedalingsvergoeding dient te worden afgewezen wegens (toekomstige) betrokkenheid bij een sloop/nieuwbouwregeling. Nu verweerder wel deze weigeringsgrond hanteert en aanvragen om deze reden afwijst, is volgens eiseres sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5.2.
Verweerder stelt dat artikel 2, zesde lid van de TwG en artikel 6:100 BW al werden toegepast ten tijde van de aanvraag van eiseres. Dat destijds nog niet expliciet op de website werd vermeld dat degenen die in aanmerking kwamen voor een sloop/nieuwbouwregeling in de meeste gevallen geen aanspraak maken op waardedalingsvergoeding, doet daar volgens verweerder niet aan af. Daarnaast wijst verweerder erop dat artikel 2, vierde lid van de TwG een aantal gevallen noemt waarin hij onbevoegd is om op een aanvraag te beslissen. Dat kan ook leiden tot een weigering.
5.3.
Bij het beoordelen van aanvragen om waardedalingsvergoeding hanteert verweerder beleidsregels, die zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de Procedure en Werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Dat sprake is van beleidsregels, is door de meervoudige kamer van deze rechtbank geoordeeld in de uitspraak van 1 november 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4668). Uit die uitspraak volgt daarnaast dat de Procedure en Werkwijze door verweerder zelf geformuleerde beleidsregels inhoudt, waarmee enkel de uitoefening van verweerders algemene bevoegdheden uit de TwG om schade door waardedaling af te handelen wordt geregeld en geen (nieuwe) bevoegdheden daartoe worden gecreëerd. In de praktijk zijn deze beleidsregels door verweerder nader geconcretiseerd, terwijl die concretisering (aanvankelijk) niet is gepubliceerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat dat enkele feit niet in de weg aan toepassing van de beleidsregel ten aanzien van sloop/nieuwbouw. Ook is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, luidende:
"Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
5.4.
De rechtbank overweegt daarnaast dat ter zitting nog is aangevoerd dat eiseres het gevoel heeft dat aanvragers die vallen onder een sloop/nieuwbouwregeling categorisch worden uitgesloten van een waardedalingsvergoeding. Los van het late moment in de procedure dat dit punt naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat van categorisch uitsluiten sprake zou zijn, noch hieruit op enige manier strijdigheid met algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij sloop/nieuwbouw in de meeste gevallen geen aanspraak op een waardedalingsvergoeding bestaat. Dat enkele feit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van categorisch uitsluiten. Immers, mocht blijken dat de WOZ-waarde van de nieuwe woning lager is dan die van de gesloopte oude woning, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend. In de overige gevallen zal met de nieuwe woning sprake zijn van een waardevermeerdering ten opzichte van de oude woning en is er geen grondslag om een waardedalingsvergoeding toe te kennen.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel en andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur
6. Daarnaast is volgens eiseres sprake van strijdigheid met het verbod van détournement de pouvoir, het willekeurbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres was op het moment van de aanvraag nog niet definitief dat zij onder een sloop/nieuwbouwregeling viel. Daarnaast wijst eiseres op de door verweerder gemaakte ‘fout’ door aan 88 mensen (waaronder 44 in haar eigen woonwijk ) wel een waardedalingsvergoeding toe te kennen, ondanks dat zij ook allen waren betrokken bij een sloop/nieuwbouwregeling. Volgens eiseres is 88 gevallen te veel om nog te kunnen spreken van een ‘fout’. Volgens eiseres is sprake van willekeur door aan haar geen vergoeding toe te kennen. Eiseres wijst erop dat indien zij de aanvraag voor 1 oktober 2020 zou hebben ingediend, zij ook onder de ‘foutieve’ gevallen zou vallen die ten onrechte een waardedalingsvergoeding hebben gekregen.
6.1.
Over de 88 gevallen waarbij aan inwoners van Loppersum die betrokken zijn bij een sloop/nieuwbouwregeling ten onrechte een waardedalingsvergoeding is toegekend, overweegt de rechtbank dat in de onder 3.3. genoemde uitspraak van
17 januari 2022 door de meervoudige kamer al eens is geoordeeld dat sprake was van een fout en het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder gehouden is om een eenmaal gemaakte fout te herhalen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat op 1 oktober 2020 de lijst met adressen van de Nationaal Coördinator Groningen is aangevuld. De 88 adressen in Loppersum stonden ten onrechte niet op die lijst. De rechtbank begrijpt dat bij eiseres een gevoel van ongelijkheid heerst omdat zij een paar dagen na 1 oktober 2020 een aanvraag heeft gedaan. Dat neemt echter niet weg dat evenwel sprake was een fout, waarbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit kader geen soelaas kan bieden. Het enkele feit dat het om een groep van 88 gevallen ging, leidt niet tot een ander oordeel. Verder is van belang dat de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft besloten dat het deze groep bewoners niet kon worden aangerekend dat zij ten onrechte een vergoeding hebben ontvangen. De minister heeft daarom beslist dat deze eigenaren de aan hen toegekende vergoedingen mochten houden, terwijl verweerder de toegekende vergoedingen had willen terugvorderen. [1]
Van enige vorm van willekeur of het nemen van een besluit voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid aan verweerder is verleend, is de rechtbank niet gebleken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet.
7. Dat betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hierover ook de uitspraak van 30 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:939.