Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Om tot een bewezenverklaring te komen van openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet er sprake zijn van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld, die niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen op pad zijn gegaan terwijl er een avondklok van kracht was. Zij wilden koste wat kost de politie vermijden. Verdachte en [medeverdachte] hadden samen getraind om messen te gebruiken en zij hadden de messen altijd bij zich, ook op de bewuste avond. Hieruit volgt een duidelijke bereidheid om geweld te gebruiken die bij verdachte en [medeverdachte] aanwezig was. Als verdachte door de politie wordt aangesproken wordt hij direct geholpen door [medeverdachte], die meteen aanvalt op een manier die overeenkomt met de training die ze gevolgd hebben door met een mes in de hals en het hoofd van een van de slachtoffers te steken. Vervolgens heeft verdachte geprobeerd om één van de agenten tegen te houden, maar dit is niet gelukt, waarna door [medeverdachte] nog meerdere steekwonden aan de slachtoffers zijn toegebracht
Uit dit samenstel van factoren kan worden afgeleid dat verdachte niet alleen een (weliswaar beperkte) fysieke bijdrage aan het daadwerkelijke geweld heeft geleverd, maar ook in zijn niet gewelddadige handelingen voorafgaand aan het steken door [medeverdachte], opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat op grond van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging nu hij geen geweldshandelingen tegen de agenten heeft verricht en hij verder ook geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank de rol van verdachte zal duiden, stelt de rechtbank op grond van het dossier het volgende vast. Op 10 maart 2021 fietsten in Groningen gedurende de – destijds geldende – avondklok twee mannen zonder verlichting over straat. In de Van Houtenlaan werden zij aangesproken door de politieagenten [slachtoffer 1] en T.E. [slachtoffer 2]. Eén van de mannen sprak met de agenten in de Engelse taal. Hij weigerde om mee te werken en hij kwam direct verbaal agressief over. Na een korte woordenwisseling heeft deze man een mes uit zijn zak gepakt en heeft hij [slachtoffer 1] aangevallen door hem in de hals te steken. Daarna is er een worsteling ontstaan waarbij [slachtoffer 1] en de man op de grond terecht zijn gekomen. [slachtoffer 2] heeft geprobeerd haar collega te hulp te schieten. Kort daarna zijn de twee mannen er vandoor gegaan en terwijl ze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewond achterlieten. Bij de politie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft aangevallen. Hij droeg die avond een mes bij zich. [medeverdachte] had met het mes geoefend om zichzelf en verdachte (zijn partner) te ‘beschermen’.
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr sprake is indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij in de Van Houtenlaan één van de twee mannen heeft aangesproken. Deze man was langer dan [slachtoffer 1] en hij zag er jong uit. De tweede man kwam er al snel bij staan. Deze man was kleiner dan [slachtoffer 1] en hij herhaalde steeds de woorden ‘I want to go home’. Deze man heeft [slachtoffer 1] vanuit het niets aangevallen. Ze zijn op de grond terecht gekomen waar een worsteling is ontstaan. [slachtoffer 1] heeft tijdens het gevecht de lange jongen niet meer gezien. Deze jongen heeft zich volgens [slachtoffer 1] ook niet tussen de partijen gemengd.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat dat man die later de aanvaller bleek te zijn, meteen verbaal agressief was en hen uitschold voor nazi’s. Op het moment dat ze zich omdraaide, zag ze dat [slachtoffer 1] en de man aan het vechten waren. De andere jongen bleef staan waar hij stond. Deze persoon heeft zich helemaal niet bemoeid met de vechtpartij, fysiek noch verbaal. Deze jongen had langer haar met slag erin dat onder zijn capuchon vandaan kwam.
De rechtbank stelt vast dat met de lange jongen in de aangifte van [slachtoffer 1] en de jongen met het lange haar in de aangifte van [slachtoffer 2] verdachte wordt bedoeld. De rechtbank concludeert dat uit de aangiftes en aanvullende verklaringen niet volgt dat verdachte op enige wijze door verbale
of fysieke handelingen de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte] heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan.
De aangiftes worden ondersteund door de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Volgens [medeverdachte] is alleen hij bij het gevecht betrokken geweest en was verdachte een omstander. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij wist dat [medeverdachte] die avond een mes bij zich droeg. Over zijn eigen rol heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij niks heeft gedaan omdat hij in shock was en hij zich bevroren voelde. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] aannemelijk omdat ze overeenkomen met de verklaringen van de aangevers. Dat verdachte in eerdere verhoren bij de politie heeft verklaard dat hij
[slachtoffer 2] bij [medeverdachte] wilde weghouden en dat hij
denktdat hij op dat moment door [slachtoffer 2] in zijn buik is geslagen, maakt dit niet anders. Op grond van verdachtes eigen verklaringen kan namelijk niet worden vastgesteld welke handelingen hij dan precies zou hebben verricht ten opzichte van [slachtoffer 2] en uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt niet dat verdachte op welke manier dan ook haar heeft tegengehouden (of dit heeft geprobeerd) door te trekken, te duwen of haar vast te houden. Ook de getuigenverklaringen in het dossier werpen geen ander licht op de zaak. Getuige [naam 1] heeft beschreven dat hij drie mannen heeft gezien. Eén van de mannen heeft met een wapen een agent aangevallen met een hakkende beweging. De tweede man stond erbij te kijken op een afstand. Hij deed verder niks. Deze man was langer dan de aanvaller. Getuige [naam 2] heeft twee agenten en twee jongens gezien. Eén van de jongens stond dichtbij de agenten en de andere jongen stond er wat verder vanaf. Hij was passief. Getuige [naam 3] heeft verklaard dat ze zag dat de vrouwelijke agent een persoon probeerde vast te pakken. Een tweede man stond bij de mannelijke agent. Uit het niets zag getuige [naam 3] dat de tweede man een stekende beweging maakte in de richting van de mannelijke agent. De man die aan het worstelen was met de vrouwelijke agent zou kleiner zijn geweest dan de man die de mannelijke agent aanviel. De rechtbank overweegt dat naast beide aangevers, verdachte en medeverdachte ook getuigen [naam 2] en [naam 1] hebben beschreven dat [slachtoffer 1] door de kleinere man ([medeverdachte]) is aangevallen en dat de lange tweede man (verdachte) op een afstandje heeft gestaan en dat hij geen fysieke of verbale bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank schuift daarom de voor verdachte belastende verklaring van getuige [naam 3], die noch past bij de verklaringen van aangevers, noch bij die van de andere getuigen, als niet aannemelijk terzijde.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat niet kan worden bewezen dat verdachte een fysieke of verbale bijdrage heeft geleverd aan het door [medeverdachte] gepleegde geweld. Wel is verdachte met [medeverdachte] op pad gegaan terwijl hij wist dat [medeverdachte] bewapend was en [medeverdachte] met messen geoefend had om hen bij confrontaties met anderen te kunnen verdedigen zodat zij koste wat het kost bij elkaar zouden blijven. Verdachte heeft aldus het risico aanvaard dat hij mogelijk in een situatie terecht zou komen waarbij door [medeverdachte] een mes zou worden gebruikt. Ondanks zijn psychische problematiek, had verdachte naar het oordeel van de rechtbank andere keuzes kunnen en moeten maken om ervoor te zorgen dat dergelijke situaties niet zouden ontstaan, dan wel na het ontstaan daarvan niet met [medeverdachte] te vluchten, maar hulp aan de slachtoffers te bieden. In die zin kan hem een verwijt gemaakt worden.
Op grond van het strafrechtelijke toetsingskader komt de rechtbank na vaststelling van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte niet een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde openlijke geweld. Dit betekent dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.