ECLI:NL:RBNNE:2022:2951

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
18/107272-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 18 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1964, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie had op 26 januari 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 265.162,00 werd gevorderd. Dit bedrag werd later verlaagd naar € 262.662,20. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts € 9.000,00 bedroeg, en dat na aftrek van kosten de vordering op nihil moest worden gesteld. Subsidiair werd een bedrag van € 32.416,00 genoemd als het maximum aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een rapport van de officier van justitie en getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en dat hij financieel voordeel had genoten uit de hennepkwekerij. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde € 152.677,40 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, na aftrek van kosten en het bedrag dat aan een getuige was betaald.

De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen en bepaalde dat de duur van de gijzeling maximaal 3 jaren kan bedragen. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/107272-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 26 januari 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 265.162,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/107272-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting verlaagd met een bedrag ad € 2.500,-- en vervolgens gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel vast zal stellen op € 262.662,20.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 augustus 2022.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederechtelijk voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij tot een bedrag van € 262.662,20. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het ‘proces-verbaal Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ van 6 juli 2020. Op het in dit rapport berekende bedrag aan wederrechtelijk voordeel dient het bedrag à € 2500,- dat getuige [getuige] van verdachte heeft ontvangen afgetrokken te worden, zodat € 262.662,20 resteert.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering op nihil dient te worden gesteld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts sprake was van € 9.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel, nu dat het bedrag is dat veroordeelde heeft ontvangen van zijn neef, getuige [getuige], omdat hij zijn garage aan hem ter beschikking stelde voor het exploiteren van de hennepkwekerij. Van voornoemd bedrag dienen de kosten nog afgetrokken te worden, hetgeen maakt dat het voordeelbedrag op nihil dient te worden gesteld.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat maximaal een bedrag van € 32.416,00 aangemerkt kan worden als wederrechtelijk verkregen voordeel. Voornoemd bedrag is volgens het proces-verbaal “Onderzoek geldstromen” het onverklaarbare vermogen in de periode 2015 tot en met 2019. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat dit proces-verbaal is opgesteld door de officier van justitie terwijl op 19 april 2020 de saldo en transactiegegevens van de gezamenlijke bankrekening van​ veroordeelde en zijn echtgenote zijn opgevraagd over de periode 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2020. Uit onderzoek naar deze saldo- en transactiegegevens zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat voor de periode van voordeelsontneming uit dient te worden gegaan van de periode zoals deze in de dagvaarding voor het exploiteren van de hennepkwekerij wordt vermeld, te weten de periode tussen 1 december 2018 en 19 december 2019. In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van vier oogsten per jaar, waarbij één oogst zou gelijkstaan aan een netto opbrengst van €
14.434,70. Dit levert voor de vier oogsten tussen december 2018 en 19 december 2019 een netto opbrengst op van € 57.738,80.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. de inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 18 augustus
2022, inhoudende een bewezenverklaring onder parketnummer 18/107272-20 tegen veroordeelde gewezen;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Rapport berekening wederrechtelijkverkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 13 februari 2020, opgenomen op pagina 181 e.v. van het dossier van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020180647 d.d. 6 juli 2020 (hierna: PV Berekening), inhoudend het relaas van verbalisant.

Beoordeling

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, welke zijn opgenomen in het veroordelend vonnis van heden, is komen vast te staan dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van het ingevolgde dat vonnis bewezenverklaarde feit.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat er slechts sprake was van € 9.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel en er, na aftrek van de kosten, een nihilstelling dient te volgen, acht de rechtbank op grond van hetgeen zij in het vonnis van heden heeft overwogen met betrekking tot de verklaring van veroordeelde, onaannemelijk, nu dit bedrag uit beweerdelijk genoten huurpenningen zou bestaan, welke verklaring de rechtbank in het vonnis van heden terzijde heeft geschoven. Dit verweer wordt om die reden verworpen.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel het PV Berekening als uitgangspunt. In het PV berekening is uitgegaan van de concrete bevindingen in het strafonderzoek waarbij aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde in de periode van 18 januari 2016 tot 19 december 2019 financieel voordeel heeft genoten uit het bovengenoemde strafbare feit.
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op enkele onderdelen van het PV berekening afwijken. Allereerst neemt de rechtbank als startdatum 1 mei 2016, nu de rechtbank blijkens het vonnis van heden heeft vastgesteld dat vanaf dat moment de elektriciteit illegaal kon worden weggenomen, hetgeen de rechtbank in het kader van de voordeelsberekening dan ook als beginpunt markeert van het exploiteren van de hennepkwekerij. Het voorgaande betekent dat er in de periode 14 oogsten mogelijk geweest zijn, anders dan de in het PV berekening beschreven 15 oogsten. Hetgeen door de raadsman omtrent de beginperiode is aangevoerd, maakt het voorgaande oordeel niet anders.
Daarbij komt voorts dat de rechtbank, in afwijking van het PV berekening en om redenen in het vonnis van heden beschreven, ook de verklaring van getuige [getuige] in aanmerking neemt. Die verklaring houdt allereerst in dat er een half jaar niet geoogst is omdat de hennepkwekerij voor die duur tijdelijk heeft stilgelegen. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank vaststelt dat veroordeelde 12 keer heeft geoogst, uitgaande van 4 oogsten per jaar.
Op basis van de getuigenverklaring van [getuige] zal de rechtbank ten aanzien van de eerste 8 oogsten (de periode van 1 mei 2016 6/m 30 november 2018) van een opbrengst van 3 kg hennep per oogst. Ten aanzien van de laatste 4 oogsten (in de periode van 1 december 2018 t/m 19 december 2019 waarbij gebruik is gemaakt van de expertise van [getuige], zoals overwogen in het vonnis van heden) zal de rechtbank uitgaan van de in het PV berekening genoemde opbrengst van 4,878 kg per oogst, nu als een gevolg van de bemoeienis van [getuige] de oogsten aanzienlijk verbeterden.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening, waarbij de rechtbank voor de berekening van de kosten, de berekening uit het PV berekening aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag leggen.
Ten aanzien van de 8 oogsten in de periode 1 mei 2016 t/m 30 november 2018:
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 3,000 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld.
Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken 1 juni 2016 bedraagt dit minimaal EUR 4070,00 per kilogram. (De hierna te noemen bedragen zijn telkens in Euro’s)
De totale bruto opbrengst per oogst die na 1 juni 2016 plaats heeft gevonden bedraag minimaal 3,000 kilogram x 4070,00 = 12.210,-
Bruto opbrengst 8 oogst(en) x 12.210 = 97.680
Totale kosten 8 oogst(en) x 1.826,37
= -/- 14.610,96
Netto opbrengst 8 oogsten 83.069,04
Ten aanzien van de 4 oogsten in de periode 1 december 2018 t/m 19 december 2019:
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
173 planten x 28,2 gram = 4,878 kilogram
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld.
Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken 1 juni 2016 bedraagt dit minimaal 4070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst die na 1 juni 2016 plaats heeft gevonden bedraag minimaal 4,878 kilogram x 4070,00 = 19.853,46
Bruto opbrengst 4 oogst(en) x 19.853,46 = 79.413,84
Totale kosten 4 oogst(en) x 1.826,37
= -/- 7.305,48
Netto opbrengst 4 oogsten EUR 72.108,36
Totale opbrengst 12 oogsten: € 83.069,04 + € 72.108,36 = € 155.177,40
De rechtbank constateert dat getuige [getuige] heeft verklaard dat hij voor zijn verleende diensten een bedrag van € 2.500,- heeft ontvangen. Hij is in het kader van een ontnemingsprocedure ook veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Het voorgaande betekent dat dit afgetrokken dient te worden van de € 155.177,4.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 152.677,40 voordeel heeft genoten.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde een bedrag van € 152.677,40 dient te betalen aan de staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 152.677,40
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 152.677,40 (zegge: honderdtweeënvijftig duizend zeshonderdzevenenzeventig euro en veertig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2022.
Mr. Krijger is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.