ECLI:NL:RBNNE:2022:2983

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
183946
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2022 een beschikking gegeven inzake het verzoek van een vrouw om het gezamenlijk gezag over haar minderjarige dochter [minderjarige 2] te beëindigen en haar eenhoofdig gezag toe te wijzen. De vrouw, die in Nederland woont en een Iraanse nationaliteit heeft, heeft een asielstatus en is gescheiden van de man, die in Iran woont. De man is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man van rechtswege gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] zijn belast, maar dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat het in het belang van het kind is dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernstige verstoring van de verstandhouding tussen de partijen, de angst van de vrouw voor de man en het feit dat de man geen medewerking verleent aan belangrijke beslissingen omtrent het kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 2] klem of verloren raakt tussen de ouders, en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/183946 / FA RK 22-665
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 22 augustus 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, kantoorhoudende te Dokkum,
tegen
[de man],
zonder bekende woon of verblijfplaats,
hierna ook te noemen de man,
niet in rechte verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 17 mei 2022;
- een F9-formulier van de vrouw van 5 juni 2022.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting met gesloten deuren van 11 juli 2022. Bij deze gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn;
- [naam vertegenwoordiger RvdK] , namens de RvdK.
1.3.
De man is opgeroepen in de Staatscourant, maar niet op de zitting verschenen.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de vrouw een advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 11 juni 2002 overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] (Iran) met elkaar getrouwd. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 augustus 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 29 december 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente].
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , geboren.
2.3.
[minderjarige 2] verblijft bij de vrouw in Nederland. De vrouw heeft geen tot weinig contact met [minderjarige 1] .
2.4.
Partijen en [minderjarige 2] beschikken over de Iraanse nationaliteit. De vrouw heeft een asielstatus in Nederland.

3.Het verzoek en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 2] te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden en om het eenzijdig gezag aan de vrouw toe te wijzen.
3.2.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
Het standpunt van de vrouw
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de vrouw aangevoerd dat er geen overleg gevoerd kan worden met de man. De man woont in Iran en hij heeft in Iran aangifte gedaan tegen de vrouw wegens overspel. De vrouw ontkent dat hiervan sprake is geweest. De verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord. De man weigert elke medewerking en hij heeft in het verleden geprobeerd om de vrouw te wurgen. [minderjarige 2] is hiervan getuige geweest en zij heeft PTSS opgelopen vanwege de gebeurtenissen die zij met de man heeft meegemaakt. Naast het feit dat de vrouw zich sterk afvraagt of de man wel in het belang van de kinderen handelt, loopt zij in Nederland tegen allerlei praktische zaken aan. De vrouw wil bijvoorbeeld graag met [minderjarige 2] naar [plaats] om het graf van haar vader te kunnen bezoeken, maar het lukt niet om zonder medewerking van de man een visum of een reisdocument voor [minderjarige 2] te regelen. De vrouw is daarnaast bekeerd tot een ander geloof, hetgeen tot zeer grote problemen kan leiden wanneer de man hier achter komt. De vrouw is bang dat de situatie escaleert wanneer zij contact moet opnemen met de man en zij is bang dat het gevaarlijk voor haar wordt wanneer de man weet waar zij verblijft. Om in Nederland een leven op te kunnen bouwen, acht de vrouw het in het belang van [minderjarige 2] wanneer zij voortaan alleen met het ouderlijk gezag wordt belast.
Het advies van de RvdK
3.4.
De RvdK kan zich het verzoek van de vrouw goed voorstellen en ziet geen bezwaren om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De man staat op dit moment dusdanig op afstand dat het zeer moeilijk is om uitoefening te geven aan het gezamenlijk gezag en het is niet de verwachting dat het contact tussen de man en de vrouw op korte termijn zal verbeteren.
De beoordeling
3.5.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de vrouw internationaal privaatrechtelijke aspecten heeft. De rechtbank zal dan ook ambtshalve eerst hieraan toetsen, voordat overgegaan wordt tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 2] ten tijde van het verzoek haar gewone
verblijfplaats in Nederland heeft. Dit brengt met zich dat de Nederlandse rechter, gelet op
artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis), rechtsmacht
heeft.
3.7.
Overeenkomstig artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, Trb.
1997, 299 (hierna: het Verdrag) is het Nederlandse recht van toepassing op het onderhavige
verzoek.
3.8.
Alvorens het verzoek van de vrouw inhoudelijk te kunnen beoordelen, dient de rechtbank de voorvraag beantwoorden of de man en de vrouw van rechtswege met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] zijn belast. Om te bepalen welk recht van toepassing is op deze voorvraag, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 16 van het Verdrag, waarin het volgende is bepaald:
Het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Het ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid door een overeenkomst of een eenzijdige rechtshandeling, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment waarop de overeenkomst of de eenzijdige rechtshandeling van kracht wordt.
Het op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat.
Indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
3.9.
Hoewel naar Iraans recht volgt dat de man alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] is belast, stelt de rechtbank vast dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] in 2020 is verplaatst naar Nederland. Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel is de rechtbank van oordeel dat de vraag of de vrouw (mede) van rechtswege met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] is belast, na de verhuizing met [minderjarige 2] naar Nederland, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Nu [minderjarige 2] staande het huwelijk tussen de man en de vrouw is geboren, volgt uit artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de man en de vrouw van rechtswege gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] zijn belast.
3.10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek om op grond van artikel 1:251a, eerste lid, BW met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] te worden belast.
3.11.
Op grond van artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter – voor zover hier van belang - na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting naar voren is gekomen dat de vrouw al geruime tijd geen contact meer heeft met de man en dat het hebben van contact met de man voor haar mogelijk ernstige gevolgen met zich brengt. De communicatie tussen de man en de vrouw is hierdoor, los van het feit dat de werkelijke verblijfplaats van de man in Iran onbekend is, feitelijk onmogelijk, waardoor het niet lukt om belangrijke zaken rondom [minderjarige 2] met de man af te stemmen. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige 2] klem of verloren raakt tussen partijen. Dit wordt onderschreven door het feit dat de vrouw een reisdocument voor [minderjarige 2] wenst aan te vragen, hetgeen zonder de toestemming van de man op dit moment niet lukt. Nu de vrouw daarnaast met [minderjarige 2] in Nederland woont en er, nu en in de toekomst, nog veel andere belangrijke beslissingen genomen zullen moeten worden, zal zij ook bij het voortduren van de huidige gezagsvoorziening in toekomstige situaties tegen het feit aanlopen dat zij de toestemming van de man nodig heeft. Aangezien het gelet op de omstandigheden niet de verwachting is dat de situatie binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren, is de rechtbank van oordeel dat aan de voornoemde wettelijke criteria is voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen en bepalen dat zij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] zal zijn belast.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , zal worden belast;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. C.W. Couperus-van Kooten, (kinder)rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
maandag 22 augustus 2022in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 872