6.7.Dit neemt niet weg dat de minister in gelijke gevallen gelijk moet handelen. De rechtbank zal daarom hierna ingaan op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel.
7. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt, op basis van door haar in beroep overgelegde stukken, dat de situatie van [naam andere onderneming] vergelijkbaar is met de situatie van eiseres. De [naam andere onderneming] heeft echter wel een tegemoetkoming op grond van de NOW-regeling ontvangen, terwijl de onderneming op 7 april 2020 voor de tweede maal failliet is verklaard.
8. De minister betwist niet dat de [naam andere onderneming] een tegemoetkoming heeft ontvangen. De minister stelt evenwel dat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met die van [naam andere onderneming] , omdat deze onderneming al in december 2019 een doorstart heeft gemaakt. De [naam andere onderneming] bestond daardoor al op 1 februari 2020 en wordt dan ook niet als starter in de zin van de NOW-regeling aangemerkt. Bovendien, zo heeft de minister ter zitting aangegeven, is in het geval van de [naam andere onderneming] sprake is van een situatie als bedoeld in de Wet overgang van onderneming (Wovon). Doordat er sprake was van een ongewijzigde voortzetting van de onderneming kwam [naam andere onderneming] wel voor een tegemoetkoming in aanmerking.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. In het bestreden besluit heeft de minister enkel aangegeven dat er geen sprake is van gelijke gevallen, omdat de [naam andere onderneming] reeds in december 2019 een doorstart heeft gemaakt, terwijl eiseres eerst per augustus 2020 een doorstart heeft gemaakt. De minister heeft nagelaten om het tweede faillissement in april 2020 van de [naam andere onderneming] te betrekken in de beoordeling. Dit terwijl dit tweede faillissement juist het in het oog springende punt is in de door eiseres gemaakte vergelijking. Bovendien heeft de minister wel gesteld dat er in het geval van de [naam andere onderneming] sprake was van een Wovon-situatie, maar heeft de minister nagelaten dit te motiveren. De minister heeft eveneens nagelaten om te reageren op de door eiseres in beroep ter onderbouwing van haar standpunt overgelegde stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiseres geen sprake is van gelijke gevallen.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 9 is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister motiveren dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. De minister dient daarbij nadrukkelijk in te gaan op het tweede faillissement van de [naam andere onderneming] Voor zover de minister meent dat er ten tijde van dit tweede faillissement sprake was van een Wovon-situatie, dient de minister dit inzichtelijk te maken en te motiveren. Het is aan de minister om uit te leggen dat en waarom er sprake was van een Wovon-situatie. De minister dient bovendien in te gaan op de door eiseres in beroep overgelegde stukken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.