ECLI:NL:RBNNE:2022:3113

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
18/730083-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten in mega-zaak Vidar met betrekking tot drugshandel en witwassen

In de mega-zaak Vidar heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen 15 verdachten die betrokken waren bij de uitvoer van grote hoeveelheden harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld, waarbij de straffen varieerden van 7 jaar gevangenisstraf tot 80 uur taakstraf. Vijf verdachten zijn vrijgesproken. De zaak kwam voort uit onderzoeken die plaatsvonden tijdens de zittingen op 22 maart, 13 april en 19 april 2022, waarbij de verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. J.N. Hoek, aanwezig was op de eerste en derde zitting, maar niet op de tweede. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. G. Veenstra op de eerste zitting, en door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. H.J. Mous op de andere zittingen.

De tenlastelegging richtte zich op het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijf, gedurende de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat zij ontving van haar medeverdachte afkomstig was van misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit, en sprak haar vrij.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in complexe zaken zoals deze, waar meerdere verdachten en ernstige beschuldigingen aan de orde zijn. De rechtbank heeft de vrijspraak gemotiveerd door te stellen dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was, en dat er geen overtuigend bewijs was dat zij dit wist of had moeten weten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730083-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 22 maart 2022, 13 april 2022 en 19 april 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 17 augustus 2022.
De verdachte is verschenen op 22 maart 2022 en 19 april 2022, bijgestaan door mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam. Op 13 april 2022 is verdachte niet verschenen, wel is verschenen haar raadsman.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. G. Veenstra op 22 maart 2022 en door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. H.J. Mous op 13 april 2022 en 19 april 2022.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019, te Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, immers heeft zij, tezamen en in vereniging met haar mededader
  • in 2014 15.085 contant gestort
  • in 2015 18.560 contant gestort
  • in 2016 25.120 contant gestort
  • in 2018 28.510 contant gestort- in 2019 4.950 contant gestort terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Zij hebben daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte en [medeverdachte] hadden een gezamenlijk inkomen van bijna de bijstandsnorm. Toch hadden zij in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 contante stortingen op hun bankrekeningen van in totaal € 109.346,00. Dit bedrag betreft de contante stortingen min de contante opnames. Onderzoek naar hun inkomen en vermogen wijst uit dat een bekende legale herkomst voor deze gestorte bedragen niet aan de orde is. [medeverdachte] heeft pas laat een verklaring gegeven voor de herkomst van deze contante stortingen. Deze verklaring is grotendeels oncontroleerbaar. Verdachte gaf aan dat zij [medeverdachte] om geld vroeg als ze vaste lasten moest betalen en dat zij dan contant geld kreeg om op haar bankrekening te storten. De herkomst van het geld kende ze niet en daar heeft ze ook niet naar gevraagd. Verdachte heeft zes jaar lang een bedrag dat vrijwel gelijk is aan het bijstandsniveau voor twee personen contant op haar rekening gestort. Zonder vragen te stellen beschikte zij daardoor jarenlang over een dubbel inkomen. Zij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij contant geld kreeg van [medeverdachte] dat van misdrijf afkomstig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe onder andere het volgende aangevoerd. [medeverdachte] heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld dat hij aan verdachte heeft gegeven. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek verricht om deze verklaring te verifiëren, terwijl zijn verklaring niet hoogst onwaarschijnlijk is. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee onvoldoende gedaan om de verklaring van [medeverdachte] te verifiëren. Gelet op het zes stappen-arrest kan niet worden vastgesteld dat sprake is van witwassen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De tenlastelegging ziet op geldbedragen die verdachte van [medeverdachte] heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] en verdachte niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verdachte ontving in deze periode contant geld van [medeverdachte] om haar vaste lasten te kunnen betalen. Door de officieren van justitie is aangevoerd dat verdachte, door geen vragen te stellen over de herkomst van het geld dat zij van [medeverdachte] kreeg, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij contant geld ontving dat van misdrijf afkomstig was. Hoewel de gang van zaken ten aanzien van het jarenlang contant aannemen van geld vragen oproept, acht de rechtbank anders dan de officieren van justitie niet overtuigend bewezen dat verdachte dusdoende bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het verhoor van verdachte bij de politie de indruk kan ontstaan dat verdachte nooit naar de herkomst van het geld van [medeverdachte] heeft gevraagd, juist omdat zij het vermoeden had dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank sluit niet uit dat die indruk - in elk geval mede - is ontstaan door de manier waarop de vragen tijdens het verhoor van verdachte zijn geformuleerd. Bovendien volgt uit het verhoor dat verdachte en [medeverdachte] al jaren langs elkaar heen leefden, en ook dat hij een tijd bij een [bedrijf] heeft gewerkt en als zelfstandige heeft gewerkt, hetgeen bevestiging vindt in het dossier. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat zij van [medeverdachte] ontving van misdrijf afkomstig was.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer en mr. C.G. Velvis, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2022.