ECLI:NL:RBNNE:2022:3204

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
215031
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en misbruik van recht in huurzaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen twee partijen, waarbij de eisers, eigenaren van een woning, vorderen dat de gedaagde, huurder van de benedenwoning, wordt verboden om dwangsommen te incasseren die voortvloeien uit een eerder arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De achtergrond van het geschil ligt in de verbouwingswerkzaamheden aan de bovenwoning, waarbij rookkanalen zijn verwijderd, wat heeft geleid tot problemen met de verwarming in de benedenwoning. De gedaagde heeft de eisers in kort geding gedagvaard, wat resulteerde in een veroordeling van de eisers om de rookkanalen te herstellen op straffe van dwangsommen. Na een hoger beroep heeft het hof de eisers de mogelijkheid gegeven om aan hun herstelverplichting te voldoen door alternatieve verwarmingsopties voor te stellen. De eisers hebben een voorstel gedaan, maar de gedaagde heeft dit afgewezen en dwangsommen geëist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet aan de veroordeling hebben voldaan, maar dat de gedaagde misbruik maakt van zijn executierecht door pas laat te reageren op het voorstel van de eisers. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, het beslag opgeheven en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/215031 KG ZA 22-142
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2022
inzake

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
eisers,
advocaat mr. E.Tj. van Dalen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11;
  • de akte producties 1 t/m 6 aan de zijde van [gedaagde];
  • de akte producties 7 en 8 aan de zijde van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling van 19 augustus 2022;
  • de pleitnota van mr. Van Dalen;
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is huurder van de benedenwoning aan de [woning] (hierna: de woning). [eisers] zijn eigenaren van de woning alsmede van de bovenwoning.
2.2.
Tijdens verbouwingswerkzaamheden in de bovenwoning zijn rookkanalen verwijderd en dichtgemaakt, met als gevolg dat in de benedenwoning niet langer gebruik kan worden gemaakt van de gaskachel en de douchegeiser. Dit heeft [gedaagde] begin november 2021 geconstateerd. [eisers] hebben de rookkanalen niet willen terugplaatsen.
2.3.
Bij dagvaarding van 6 januari 2022 heeft [gedaagde] [eisers] in kortgeding gedagvaard, waarna [eisers] bij vonnis van 11 februari 2022 zijn veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis de rookkanalen van de bovenwoning te herstellen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00.
2.4.
Ter zake van het door [eisers] ingestelde hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest van 26 april 2022 – voor zover thans van belang – het volgende overwogen:
“5.6 Het hof neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. Hoewel [eisers] na de mededeling van [gedaagde] over het dichtmaken van de rookkanalen langere tijd geen gepaste actie hebben ondernomen, hebben zij [gedaagde] gedurende de procedures twee alternatieven geboden voor het dichtmaken van de rookkanalen, namelijk het aanleggen van elektrische verwarming en het aanleggen van centrale verwarming op gas (klaarblijkelijk met een geveldoorvoer) In hoger beroep is daar door [eisers] aan toegevoegd dat zij [gedaagde] tegemoet willen komen door de woning daarbij ook te isoleren. [gedaagde] heeft bezwaar tegen beide alternatieven gemaakt. Zowel elektrische verwarming als centrale verwarming zouden hem, ook door tragere opwarming dan de vroegere directe verwarmingsbron, meer geld kosten. Hij heeft ook geen vertrouwen in de door [eisers] aangeboden oplossingen.
(…)
5.8.
Het hof zal [eisers] de mogelijkheid geven om aan de op hen rustende herstel-verplichting te voldoen door [gedaagde] één van de volgende voorstellen te doen, waarbij de kosten voor het realiseren van elk van de voorstellen volledig voor rekening van [eisers] komen. Allereerst kunnen [eisers] voorstellen om de rookkanalen te herstellen, oftewel de oorspronkelijke situatie te doen terugkeren. Een andere mogelijkheid is dat zij [gedaagde] één van de volgende twee alternatieven voorstellen, te weten het aanleggen van elektrische verwarming, of het aanleggen van centrale verwarming op gas. Hierbij wordt opgemerkt dat [eisers], wanneer zij niet kiezen voor herstel in de oude toestand, in beide gevallen zorg zullen moeten dragen voor deugdelijke isolatie van de woning van [gedaagde] tot een acceptabel isolatieniveau, uitgevoerd naar de eisen en normen van de huidige tijd. Daarnaast zullen [eisers] zich in beide gevallen bereid moeten verklaren om een eventueel surplus aan energiekosten ten opzichte van de oude situatie met geiser en gaskachel voor hun rekening te nemen, totdat in de bodemprocedure (anders) is beslist. Hierbij zal de huurder de mogelijkheid moeten krijgen om dit eventuele (door hem aan te tonen) surplus te verrekenen met de maandelijks door hem verschuldigde huur. Voor alle drie de herstelmogelijkheden geldt dat zij op professionele wijze en met de benodigde certificaten dienen te worden gerealiseerd. Het is aan [eisers] om te bepalen welk voorstel zij aan [gedaagde] zullen doen. Het voorstel waar hun keuze op is gevallen dient uiterlijk twee weken na datum van dit arrest aan [gedaagde] te zijn gedaan. Ongeacht welk voorstel [eisers] aan [gedaagde] zullen doen, dient de realisatie van het voorstel binnen twee maanden na acceptatie van het voorstel door [gedaagde] te zijn afgerond. Het hof zal hieraan dwangsommen verbinden, zoals in het dictum is geformuleerd. Het hof geeft partijen in overweging, ter vermijding van geschillen over de verbeurte daarvan, hun communicatie over het voorgaande schriftelijk te laten verlopen.”
2.5.
Het hof heeft – voor zover van belang – [eisers] veroordeeld om:
“binnen twee weken na betekening van dit arrest aan [gedaagde] een voorstel te doen als bedoeld in rov 5.8, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor ieder dag dat zij hiermee in gebreke blijven, tot een maximum van € 20.000,-”.
2.6.
De advocaat van [eisers] heeft op 16 mei 2022 het volgende voorstel aan [gedaagde] gedaan:
“Cliënten hebben gelezen dat zij moeten zorgdragen voor deugdelijke isolatie in de woning tot een acceptabel isolatieniveau, uitgevoerd naar de eisen en normen van de huidige tijd.
Cliënten stellen vast dat dit vrij vaag door het hof is geformuleerd maar cliënten leggen dit zo uit dat zij aan deze eis van het hof voldoen door naast de gasinstallatie met een zogenaamde hoogrendementsketel de woning volledig te zullen voorzien van HR++ beglazing.
Uiteraard zullen cliënten de werkzaamheden door een professioneel bedrijf laten uitvoeren en na afloop uw client voorzien van de certificaten.
Daarnaast bieden cliënten nog een tweede optie aan.
Die tweede optie betreft eveneens een verwarming op gas en wel een gevelkachel op gas. Dit betreft een zogenaamde warmtebron waarvan uw cliënt in de zitting bij het hof heeft aangegeven dat hij daar de voorkeur aan geeft. Ook in deze optie zal er natuurlijk HR++ beglazing in de gehele woning worden aangebracht.
Mag ik van uw cliënt vernemen of hij bereid is dit voorstel te accepteren (en waarbij uw cliënt uiteraard aangeeft naar welke van beide opties zijn voorkeur uitgaat) zodat cliënten aan een aannemer opdracht kunnen geven om aan de slag te gaan. (…)”
2.7.
Op 19 mei 2022 heeft [gedaagde] een ontvangstbevestiging gestuurd.
2.8.
Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft [gedaagde] laten weten dat het voorstel niet voldoet aan het arrest van 26 april 2022, zodat de dwangsommen ter hoogte van € 20.000,00 zijn verbeurd.
2.9.
Bij deurwaardersexploot van 8 juli 2022 heeft de deurwaarder in opdracht van [gedaagde] aan [eisers] aangezegd dat zij de krachtens het arrest van 26 april 2022 maximaal te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00 hebben verbeurd wegens het niet voldoen aan de inhoud van dit arrest.
2.10.
Op 15 juli 2022 heeft [gedaagde] executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening van [eiser 2].

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te verbieden om tot executie/incassering van de dwangsommen uit hoofde van het op 26 april 2022 tussen partijen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, gewezen arrest over te gaan, alsmede het op of omstreeks 15 juli 2022 door [gedaagde] gelegde beslag op de ABN AMRO rekening van [eiser 2] op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 op iedere overtreding van dit verbod en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen tot staking van de executie en opheffing van het beslag primair ten grondslag dat zij hebben voldaan aan de veroordeling in het arrest van 26 april 2022. Subsidiair stellen [eisers] dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executierecht in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De aard van de vordering brengt mee dat [eisers] daarbij een spoedeisend belang hebben. Van [eisers] kan daarom niet worden gevergd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure wordt afgewacht.
Inleiding
4.2.
In dit executiegeschil dient de voorzieningenrechter de vraag te beantwoorden of [eisers] aan de bij het arrest van 26 april 2022 opgelegde veroordeling hebben voldaan en aldus geen dwangsommen hebben verbeurd en, zo nee, of [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door de dwangsommen aan te zeggen en door over te gaan tot beslaglegging ten laste van [eiser 2].
Voldaan aan de veroordeling?
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de executierechter zich ertoe dient te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085).
4.4.
[eisers] dienden op grond van het arrest van 26 april 2022 binnen twee weken na betekening een voorstel te doen aan [gedaagde] zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.8 (zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5 van dit vonnis). Tussen partijen staat vast dat [eisers] op 16 mei 2022 een voorstel hebben gedaan aan [gedaagde]. Beoordeeld dient te worden of dit voorstel voldoet aan het doel en de strekking van het arrest van 26 april 2022. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. In rechtsoverweging 5.8 staat immers expliciet opgenomen dat [eisers] zich (ook) bereid moeten verklaren om een eventueel surplus aan energiekosten ten opzichte van de oude situatie met geiser en gaskachel voor hun rekening te nemen, totdat in de bodemprocedure (anders) is beslist. Deze bereidverklaring is niet in het voorstel van 16 mei 2022 opgenomen. Evenmin is gebleken dat [eisers] zich op een andere wijze bereid hebben verklaard om dit surplus aan [gedaagde] te voldoen. Dat over een eventueel surplus aan energiekosten in dit stadium nog niks zinnigs te zeggen valt, zoals [eisers] stellen, maakt gelet op het arrest nog niet dat [eisers] zich niet bereid hoefden te verklaren. Daarmee hebben [eisers] niet aan de veroordeling in het arrest voldaan.
4.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling was het debat voornamelijk toegespitst op de vraag of met de uitvoering van het voorstel van 16 mei 2022 een acceptabel isolatieniveau, uitgevoerd naar de eisen en normen van de huidige tijd, zal worden bereikt. Ten overvloede wil de voorzieningenrechter aan partijen meegeven dat zij voorshands van oordeel is dat het door [eisers] gedane voorstel tot het plaatsen van een hoogrendementsketel en HR++- beglazing strookt met het doel en de strekking van het arrest. Daartoe is van belang dat het kortgeding niet aanhangig is gemaakt omdat de woning gebrekkig zou zijn ten aanzien van het isolatieniveau, maar enkel tot doel had te bereiken dat de woning weer verwarmd zou kunnen worden en over warm water zou beschikken. Uit r.o. 5.6 van het arrest maakt de voorzieningenrechter op dat de veroordeling tot het isoleren van de woning is ingegeven door een door [eisers] aangeboden tegemoetkoming tegen de achtergrond van een niet tussen (en met) partijen op te lossen discussie over de gevolgen van een alternatieve verwarmingsbron op het energieverbruik van [gedaagde]. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat het hof bedoeld heeft om de invulling van wat "acceptabel" is geheel aan [gedaagde] over te laten, maar dat het erom gaat of er in objectieve zin een acceptabel isolatieniveau wordt bereikt. Mede gelet op de ouderdom van de woning (meer dan 100 jaar) en de hoogte van de huurprijs van € 180,00 mag [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet verwachten dat de woning op elk denkbaar vlak op de best mogelijke wijze geïsoleerd wordt. [eisers] hebben aan de hand van de rapporten van Bouwdirect en de heer Schuiling in beginsel voldoende aannemelijk gemaakt dat hun voorstel een zodanige verbetering van de woning inhoudt dat daarmee is voldaan aan de eisen van een objectief acceptabel isolatieniveau zoals bedoeld in het arrest. Het feit dat de rapporten achteraf zijn opgesteld doet aan de deugdelijkheid daarvan niet af. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eisers] de adviseurs zouden hebben betaald om een voor hen gunstig rapport op te stellen, heeft [gedaagde] dit niet onderbouwd. De voorzieningenrechter hoopt dat partijen met deze overweging ten overvloede in staat zullen zijn verder uitvoering te geven aan het arrest van 26 april 2022.
Misbruik van recht
4.6.
[eisers] stellen voorts dat zij de dwangsommen niet hoeven te betalen, omdat [gedaagde] door deze op te eisen misbruik maakt van zijn recht op executie in de zin van artikel 3:13 BW. Zij voeren ter onderbouwing aan dat [gedaagde] doelbewust ervoor heeft gekozen om pas op 26 juni 2022 te reageren op het door hen gedane voorstel, omdat op dat moment de dwangsommen vol waren gelopen tot het maximumbedrag van € 20.000,00.
4.7.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat hij bewust de dwangsommen heeft laten vollopen, maar hij betwist dat dit misbruik van recht oplevert. Het is immers aan [eisers] om aan de veroordeling van het arrest te voldoen, aldus [gedaagde].
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De bevoegdheid om nakoming van in een rechterlijke uitspraak vastgestelde prestaties door executie af te dwingen, kan niet worden ingeroepen voor zover dit misbruik van bevoegdheid zou opleveren in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan zal sprake zijn indien de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het bijzondere gewicht dat binnen de Nederlandse rechtsorde wordt toegekend aan het publieke belang dat een met een dwangsom verstrekt verbod of bevel van de rechter wordt nageleefd. Bij de vraag of de executie van verbeurde dwangsommen misbruik van bevoegdheid oplevert, die zich slechts aan de hand van de omstandigheden van het geval laat beoordelen, past dan ook bijzondere terughoudendheid.
4.9.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling onomwonden verklaard bewust te hebben gewacht met reageren op het voorstel van [eisers] tot aan het einde van de termijn, enkel en alleen om de maximale dwangsom te kunnen incasseren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] door aldus te handelen misbruik van zijn executierecht heeft gemaakt. Alhoewel op [gedaagde] in beginsel geen actieve plicht rust om [eisers] te wijzen op het (behoorlijk) moeten nakomen van de hoofdveroordeling, acht de voorzieningenrechter het uitblijven van een reactie in dit geval niet gerechtvaardigd. Van belang is dat een dwangsom als doel heeft om de nakoming van een verbintenis te verzekeren. In dit geval is door mr. Van Dalen (namens [eisers]) een voorstel gedaan, welk voorstel in de ogen van [eisers] voldeed aan het arrest. Doordat [gedaagde] pas zes weken later afwijzend op dit voorstel reageert, enkel met als doel om de volledige dwangsom te kunnen incasseren, verliest de dwangsom zijn doel van ‘stok achter de deur’. Dit klemt te meer omdat mr. Van Dalen in zijn voorstel uitdrukkelijk heeft gevraagd om een reactie van [gedaagde], aangezien uit het arrest niet voldoende duidelijk blijkt welke isolerende maatregelen precies moeten worden genomen. Doordat [gedaagde] niet met bekwame spoed heeft gereageerd op het voorstel, is [eisers] de mogelijkheid ontnomen om tijdig, althans voordat de dwangsom volgelopen was, met een alternatief voorstel te komen voor het isoleren van de woning die (in de ogen van [gedaagde]) wel voldoet. Daarnaast hangt de bereidverklaring ten aanzien van het surplus aan energiekosten zozeer samen met de wijze waarop de woning geïsoleerd gaat worden, dat het uitblijven van enige reactie ook ten aanzien daarvan misbruik oplevert. Het isolatieniveau van de woning en het eventuele surplus aan energiekosten zijn communicerende vaten. [gedaagde] heeft het [eisers] door niet tijdig te reageren feitelijk onmogelijk gemaakt om de financiële implicaties van de uitvoering van het arrest van 26 april 2022 te overzien en op basis daarvan een afgewogen keuze te maken welk voorstel zij aan [gedaagde] zouden doen.
Resumé
4.10.
Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is overgegaan tot het aanzeggen van dwangsommen op 8 juli 2022 en het vervolgens leggen van beslag ten laste van [eiser 2]. Een algeheel verbod tot executie zal niet worden uitgesproken, omdat partijen het erover eens zijn dat alsnog uitvoering aan het arrest van 26 april 2022 moet worden gegeven. In plaats daarvan zullen de vorderingen tot staking van de executie ten aanzien van de op 8 juli 2022 aangezegde dwangsommen en opheffing van het beslag worden toegewezen.
Dwangsom
4.11.
De gevorderde dwangsom zal ten aanzien van het verbod om tot executie/incassering over te gaan in de hiervoor onder rechtsoverweging 4.10 bedoelde zin worden toegewezen zoals gevorderd, omdat hier door [gedaagde] geen verweer tegen is gevoerd. Omdat de voorzieningenrechter zelf overgaat tot opheffing van het beslag, bestaat er geen aanleiding om hiervoor een dwangsom op te leggen. In zoverre zal de vordering dus worden afgewezen.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 127,43
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde € 1.016,00
-------------
€ 1.457,43
4.13.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verbiedt [gedaagde] om tot executie/incassering van de op 8 juli 2022 aangezegde dwangsommen uit hoofde van het op 26 april 2022 tussen partijen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, gewezen arrest over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 op iedere overtreding van dit verbod;
5.2.
heft het op of omstreeks 15 juli 2022 door [gedaagde] gelegde beslag op de ABN AMRO rekening van [eiser 2] op;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.457,43, vermeerderd met de nakosten ad. € 163,00 zonder betekening van dit vonnis, vermeerderd met een bedrag van € 85,00 in geval van betekening;
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, rechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Typ: 711