Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het staat vast dat verdachte te hard heeft gereden. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte met een snelheid tussen de 84 en 110 kilometer per uur heeft gereden, terwijl ter plaatse 60 kilometer per uur is toegestaan. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich daarnaast onvoldoende met het verkeer heeft bezig gehouden. Verdachte heeft geen alcohol gedronken en niet op haar telefoon gekeken. Getuigen in de auto zeggen dat verdachte op de weg gefocust was. De enkele verkeersovertreding van het te hard rijden is weliswaar gevaarlijk, maar onvoldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat er wel sprake was van gevaar en hinder veroorzaken op de weg door de snelheidsovertreding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De conclusie van de verkeersongevallenanalyse is dat verdachte de bocht niet goed heeft ingeschat en dat verdachte waarschijnlijk te hard heeft gereden. Het is vaste rechtspraak dat een enkele verkeersfout niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van ‘een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid’ te komen. Uit niets blijkt dat verdachte op een andere manier afgeleid was tijdens het rijden. Er is geen sprake geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid bij verdachte, waardoor feit 1 niet bewezen kan worden. De raadsman heeft gesteld dat feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat een snelheidsovertreding wel kan worden aangemerkt als onvoorzichtig gedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Of hiervan sprake is hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarnaast is van belang dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat de snelheid waarmee verdachte reed op het moment dat zij de bocht nam, hoger lag dan de toegestane 60 kilometer per uur. In de verkeersongevallenanalyse wordt immers geconcludeerd dat de auto ten tijde van het ongeval heeft gereden met een snelheid gelegen tussen 85 en 110 kilometer per uur. Daarbij heeft getuige [slachtoffer 2] verklaard dat zij heeft gezien op de snelheidsmeter in de auto dat verdachte kort voor het ongeval 100 kilometer per uur reed. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij op het moment van het ongeval niet op de snelheidsmeter heeft gekeken. De rechtbank concludeert dat zij op basis van het dossier niet kan vaststellen wat de exacte snelheid was waarmee verdachte de bocht is ingegaan, maar de rechtbank acht bewezen dat die snelheid in ieder geval veel hoger was dan de toegestane 60 kilometer per uur.
Deze overschrijding van de maximumsnelheid is de enige (verkeers)fout die verdachte kan worden aangerekend. Van enige bijkomende gedraging of omstandigheid die zou maken dat sprake is geweest van ten minste aanzienlijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid, onnadenkendheid of ondeskundigheid is de rechtbank niet gebleken. Uit het dossier blijkt dat verdachte geen alcohol of drugs had gebruikt, en ook niet was afgeleid door haar telefoon of door gesprekken in de auto. In tegendeel, getuige [naam] verklaart dat zij zag dat verdachte op de weg gefocust was.
De rechtbank is van oordeel dat, hoe ingrijpend de gevolgen van het ongeluk voor de slachtoffers ook zijn geweest, de enkele overschrijding van de maximumsnelheid onder de geschetste omstandigheden onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft door aanmerkelijk harder te rijden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid gevaar en hinder op de weg veroorzaakt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.