ECLI:NL:RBNNE:2022:326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
18/265267-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal, diefstal op besloten erf en schuldheling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal, diefstal op een besloten erf en schuldheling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 oktober 2021 in Dokkum heeft geprobeerd in te breken in een woning, en op 12 september 2021 in Sneek een elektrische fiets heeft gestolen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 25 juni tot en met 2 juli 2021 een gouden ring verworven, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een diefstal op 10 september 2021, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 425 dagen, waarvan 307 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en reclasseringstoezicht. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden parketnummer 18/265267-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.E.A. Jonkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2021, te Dokkum, in de gemeente Noardeast-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan of bij de [straatnaam], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, goederen van zijn verdachte gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, immers is hij verdachte, nadat hij (langdurig) naar binnen heeft gekeken in die woning, naar de achterzijde van die woning gegaan en/of (vervolgens) heeft hij de schuttingdeur geopend en het erf betreden, en/of (vervolgens) heeft hij de achterdeur geopend en is hij de woning ingelopen, en/of (vervolgens) is hij zoekend door de de woning gelopen naar geld en/of goederen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2021, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan of bij de [straatnaam], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een (elektrische) (dames)fiets (merk
Batavus, type Stream, kleur blauw/matzwart), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij in of omstreeks periode 25 juni 2021 tot en met 26 juni 2021, te Sneek, in de gemeente Súdwest-
Fryslân, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan of bij de
[straatnaam], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond een gouden ring met ovale roodkleurige (doorzichtige) steen en/of een zilver(kleurige) ring met blauwe vierkante steen en/of een gouden trouwring en/of een mobiele telefoon (merk Nokia), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen ringen en/of telefoon onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks periode 25 juni 2021 tot en met 7 juli 2021, te Sneek, in de gemeente SúdwestFryslân en/of te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in het arrondissement Noord Nederland, een gouden (trouw)ring en/of een (Nokia) telefoon, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 10 september 2021, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan of bij de [straatnaam], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond
geld (ongeveer 205 Euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 4], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 3 primair.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de mobiele telefoon (merk Nokia) uit een misdrijf verkregen was.
Met betrekking tot feit 4 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Uit de aangifte blijkt dat uit de kluis in de woning van aangever ongeveer 205 euro is weggenomen. Bij de aangifte zijn camerabeelden van de deurbelcamera gevoegd. Op de beelden is te zien dat een persoon op 10 september 2021 op de deurbel drukt en vervolgens zich achter bosjes schuilhoudt. Dit gedrag past bij het ten laste gelegde feit en past niet bij de verklaring van verdachte. Gelet hierop kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is waaruit volgt dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest, maar dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte de intentie of opzet had om geld of goederen weg te nemen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zoekend door de woning is gelopen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft de persoon die de fiets heeft weggenomen niet duidelijk gezien, ze heeft enkel een schim gezien. Uit de foto’s van de camerabeelden in het dossier volgt niet dat de fiets op de camerabeelden de fiets van aangeefster is. De camerabeelden zijn onvoldoende duidelijk. Bovendien valt niet uit het dossier op te maken wanneer de camerabeelden zijn gemaakt. Tot slot is de verklaring van verdachte, dat hij op bezoek ging of was gegaan bij zijn stiefvader aannemelijk, de [straatnaam] is vlakbij de woning van de stiefvader van verdachte.
Met betrekking tot feit 3 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte aannemelijk is. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ring een door misdrijf verkregen goed betrof. Met betrekking tot de (Nokia) telefoon stelt de raadsman dat niet uit het dossier blijkt dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende wettig bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak. Uit de camerabeelden blijkt enkel dat een persoon op 10 september 2021 bij de woning van aangever heeft aangebeld. Dat zegt niets over een diefstal. Het is daarnaast denkbaar dat er nog iemand anders die dag bij de woning is geweest. Uit het dossier blijkt dat niet dat verdachte geld heeft weggenomen uit de woning van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 primair
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 3 subsidiair
Ten aanzien van feit 3 subsidiair is verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij in de periode van 25 juni 2021 tot en met 7 juli 2021 een (Nokia) telefoon heeft overgedragen terwijl hij wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat noch uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat de (Nokia) telefoon een uit misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Evenals de raadsman acht de rechtbank de diefstal ten laste gelegd onder feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte is door een verbalisant herkend op de camerabeelden van de deurbelcamera van aangever. Uit het dossier blijkt echter niet dat de persoon die op de camerabeelden is te zien ook betrokken is geweest bij de diefstal uit de woning. Het enkele feit dat verdachte op de camerabeelden is te zien voor de woning van aangever, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte ook binnen in de woning is geweest.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 25 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U vraagt mij naar het eerste feit. Ik stond bij dat huis. Ik keek bij de voorkant van het huis. Toen ben ik naar de achterzijde van het huis gelopen en in de tuin geweest. Daar ben ik aangesproken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2021,opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021262746 d.d. 4 november 2021, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1]:
Op 1 oktober 2021 ben ik bij mijn overbuurman langs gegaan. Mijn buurman [naam 1] woont recht tegenover mij op het adres [straatnaam] te Dokkum. Toen wij op de bank zaten zag ik een manspersoon op een fiets richting mijn woning fietsen. Ik zag dat de man voor mijn woning op de stoep stil bleef staan. Ik zag dat de voor mij onbekende man heel erg mijn woning binnen keek. Ik zag dat de man vervolgens verder fietste en de steeg in ging. Korte tijd later zie ik vanuit de woning van [naam 1] opeens een manspersoon in mijn eigen woning lopen. Ik herkende deze man als dezelfde man als de man die net voorbij mijn woning was gefietst. Vervolgens zijn [naam 1] en ik naar mijn eigen woning gegaan. Ik zag dat mijn schuttingdeur aan de achterzijde van mijn woning openstond. Ik zag dat de achterdeur ook op een kier stond. Toen we de achterdeur binnen wilden stappen kwam de manspersoon mijn woning uit lopen. Toen ik in mijn woning kwam zag ik dat de schuifdeur van de kast anders stond. Ik zag vervolgens dat de rits van mijn portemonnee open stond. In mijn slaapkamer zag ik dat de lade van het kastje openstond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 oktober 2021,opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1]:
Op 1 oktober 2021 was ik in mijn woning. Op dat moment was mijn overbuurvrouw, [benadeelde partij 1] bij mij. Ik zag vanuit mijn woning een onbekende man afstappen van zijn fiets.
Ik zag dat deze man over de stoep liep in de richting van de woning van mijn buurvrouw [benadeelde partij 1]. Ik zag dat deze man stopte voor de woning van [benadeelde partij 1] om daar naar binnen te kijken, via het voorraam. Ik zag dat deze man vervolgens op zijn fiets stapte en via de steeg achter de woning fietste. Na een minuut zag ik vanuit mijn woning dezelfde man in de woning van mijn overbuurvrouw [benadeelde partij 1] lopen. [benadeelde partij 1] en ik zijn op dat moment naar buiten gelopen en naar de achterzijde van haar woning gelopen. Toen ik de schuttingsdeur opende om in de achtertuin te komen zag ik die man, de woning van [benadeelde partij 1] via de achterdeur verlaten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 1] en voor een groot deel door de verklaring van verdachte. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Verdachte is langs de woning van aangeefster gefietst en heeft daar naar binnen gekeken. Hij is daarna naar de achterzijde van de woning gegaan en is de woning van aangeefster ingelopen. Aangeefster en getuige [naam 1] zien verdachte in de woning staan. Als zij vervolgens naar de achterzijde van de woning lopen zien zij verdachte uit de woning komen en ziet aangeefster dat een deur van een kast in de woning anders stond, de rits van haar portemonnee openstond en een lade in een kast van haar slaapkamer openstond. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft getracht goederen en geld weg te nemen uit de woning van aangeefster. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna is opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2021,opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021262746 d.d. 4 november 2021, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 2]:
Op 12 september 2021 zat ik in de achterkamer en daar hebben wij zicht op de schuur. Ik zag dat de schutting deur open ging en vervolgens zag ik de schuur deur ook. Ik zag een schim van een persoon. Ik zei op dat moment tegen mijn man: 'de fiets wordt gestolen'. Wij zijn toen snel naar buiten gegaan en zagen toen een man weg fietsen op mijn fiets. Onze achter buurman heeft camerabeelden. Het gaat hier om een Batavus Stream D61 N7, blauw/matzwart van kleur. Dit betreft een elektrische damesfiets.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2021,opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 14 september 2021 was er aangifte gedaan van diefstal van een fiets uit de schuur van de [straatnaam] in Sneek. Genoemde fiets was op 12 september 2021 gestolen. Wij, verbalisanten, hebben de beelden van de beveiligingscamera bekeken. Wij herkenden de persoon op de beelden als de ons ambtshalve bekende [verdachte]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 24 september 2021, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 2]
V: U heeft de beelden van de achterbuurman gezien. Was de fiets waarop de man fietste u fiets? A: Ja, dat was 100 procent mijn fiets
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er camerabeelden zijn gemaakt van een persoon die op 12 september 2021 op een fiets achter de woning van aangeefster is langsgefietst. Aan de hand van deze camerabeelden is verdachte door een verbalisant herkend. Daarnaast heeft aangeefster op diezelfde camerabeelden haar fiets herkend. Het feit dat een ander tijdstip op de camerabeelden is te zien doet daar niets aan af. Vast staat dat verdachte fietste op de fiets van aangeefster vlak nadat zij had gezien dat deze werd weggenomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna is opgenomen in de bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 3, subsidiair
1. De door verdachte ter zitting van 25 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een ring met een inscriptie bij de juwelierszaak ingeleverd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juli 2021, opgenomenop pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021262746 d.d. 4 november 2021, inhoudend als verklaring van [naam 2]:
Hij deed aangifte namens het slachtoffer [benadeelde partij 3]. Ik doe aangifte van diefstal uit de woning van mijn moeder. In de slaapkamer staat een tweepersoons bed met aan weerszijden kastjes. Op het kastje aan de rechterzijde staat een sieradendoosje. In het onderste compartiment bewaart mijn moeder de gouden trouwring, welke mijn vader droeg, voordat hij overleed. Op vrijdag 25 juni 2021 ging mijn moeder naar een begrafenis van een bekende. Ik hoorde van haar dat zij toen zag dat de ring van mijn vader nog in het doosje zaten. Ik heb met mijn moeder gesproken en zij vertelde mij op zaterdag 26 juni 2021 dat zij de ring mistte. Op dinsdag 20 juli 2021, omstreeks 12:00 uur kwam de politie aan de deur bij mijn moeder. Zij toonden haar de trouwring van mijn vader.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2021,opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit onderzoek in het opkopersregister bleek dat er een ring ingeleverd was door [verdachte]. Uit het opkopersregister bleek dat de ring ingeleverd was bij [bedrijf] op de [straatnaam] te Sneek op 2 juli 2021. Er werd een bedrag betaald van 75 euro. Er is vervolgens op de sociale mediakanalen van de politie een bericht geplaatst met verzoek tot herkenning van de ring met een aantal gegevens. Hierop werd gereageerd door een getuige, genaamd [naam 3]. Zij gaf aan dat zij de oproep van de ring had gezien en dat zij meende dat deze ring vermoedelijk was van [benadeelde partij 3], wonende op de [straatnaam] te Sneek. Hierop is de zoon van genoemde [benadeelde partij 3] ([benadeelde partij 3], geboren op [geboortedatum] 1932) benaderd. De zoon, [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1965, herkende de ring als de ring van zijn overleden vader, die in het bezit was van zijn moeder.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 subsidiair
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 25 juni 2021 een trouwring is weggenomen uit de woning van aangeefster. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij van een vriend genaamd [naam 4] een ring met inscriptie heeft gekregen en heeft ingeleverd bij een juwelierszaak, omdat die [naam 4] niet over een identiteitskaart zou beschikken. Deze ring zou van de opa van deze [naam 4] zijn geweest. Verdachte weet de achternaam van die [naam 4] niet en heeft overigens ook geen verdere informatie over die [naam 4]. Uitgaande van de verklaring van verdachte – waar vraagtekens bij kunnen worden gezet – moet de rechtbank vaststellen dat hij van een persoon waarvan hij de achternaam niet kent en die om onduidelijke redenen een ring van zijn opa wil verkopen maar verdachte vraagt om dat voor hem te doen, aan dat verzoek gevolg geeft, zonder enig nader onderzoek naar de herkomst van deze ring. Bij die stand van zaken moest verdachte op zijn minst vermoeden dat de ring uit misdrijf afkomstig is. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank feit 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna is opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 oktober 2021, te Dokkum, in de gemeente Noardeast-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam], alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, goederen van zijn verdachte gading, die aan [benadeelde partij 1] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, immers is hij verdachte, nadat hij naar binnen heeft gekeken in die woning, naar de achterzijde van die woning gegaan en vervolgens heeft hij de schuttingdeur geopend en het erf betreden, en vervolgens heeft hij de achterdeur geopend en is hij de woning ingelopen en vervolgens is hij zoekend door de woning gelopen naar geld en goederen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 september 2021, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [straatnaam], alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, een elektrische damesfiets (merk Batavus, type Stream, kleur blauw/matzwart), die aan [benadeelde partij 2], toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. Subsidiair hij in de periode van 25 juni 2021 tot en met 2 juli 2021, te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, een gouden trouwring voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot diefstal;
diefstal, op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar tegen de wilvan de rechthebbende bevindt;
subsidiair schuldheling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie vordert dat daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte veroordeeld moet worden voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven gaat en een voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering (Verslavingszorg Noord Nederland) d.d. 19 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal, een diefstal op een besloten erf en schuldheling. Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen en privacy van een ander en heeft zich enkel en alleen laten leiden door financieel gewin. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen schade en overlast veroorzaakt bij de gedupeerden, ook heeft hij bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor de feiten heeft genomen. Als reactie op deze veelvoud van strafbare feiten is een gevangenisstraf het uitgangspunt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, vaker en eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte een man is met een licht verstandelijke beperking, psychiatrische en persoonlijkheidsproblemen. Als gevolg van een ernstige langdurige verslavingsproblematiek is sprake van veel verwervingscriminaliteit. De reclassering constateert problemen op alle leefgebieden. Verdachte slaagt er niet in om zelfstandig te wonen, door terugkerende detenties of doordat hij daarbij nog te veel hulp en ondersteuning nodig heeft. Naast zijn middelenproblematiek wordt hij in het dagelijkse leven overvraagd door zijn licht verstandelijke beperking. Verdachte is uitgebreid bekend bij zowel justitie, de reclassering als ook de hulpverlening. Diverse klinische en ambulante trajecten hebben wisselende resultaten opgeleverd, maar tot op heden heeft dit niet geleid tot blijvende positieve gedragsverandering en uitblijven van recidive. Verdachte is vanaf 2005 veelpleger en heeft twee keer de Maatregel ISD opgelegd gekregen. Een klinische behandeling, die is gericht op effectieve behandeling van mensen met een lichte verstandelijke beperking, is noodzakelijk.
Positieve punten zijn de wens van verdachte om meer voor zijn zus te kunnen betekenen en – anders dan voorheen – zijn erkenning dat hij in bepaalde opzichten beperkingen heeft. Dat opent mogelijk, meer dan eerder het geval was, de mogelijkheid dat hulpverlening effectief is. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding om – ondanks het uitgebreide justitiële en hulpverleningsverleden van verdachte – hem (opnieuw) een kans te geven om met een intensieve klinische behandeling en toezicht een positieve wending aan zijn leven te geven. Daar staat tegenover dat indien hij deze kans niet met beide handen aangrijpt, hij alsnog een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal moeten ondergaan.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 425 dagen, waarvan 307 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met de genoemde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 2
[benadeelde partij 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.559,40 ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de benadeelde partij een verzekering heeft afgesloten bij de aanschaf van haar fiets en zij mogelijk de schade reeds uitgekeerd heeft gekregen.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering slechts tot een bedrag van € 869,11 ter vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen. Op grond van de verzekering van de ANWB en de verzekering van Unigarant dient per maand 1,04% te worden afgeschreven van het aankoopbedrag.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat onvoldoende vast dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Uit de bij de aangifte gevoegde stukken leidt de rechtbank af dat de fiets met in gang van 24 april 2021 verzekerd is tegen diefstal, waarbij van een waarde van de fiets werd uitgegaan van € 1.250. In het licht van het door de verdediging gevoerde verweer ligt het op de weg van de benadeelde partij meer inzicht te bieden in de omvang van de (resterende) schade. Aangezien dat niet is geboden kan de rechtbank de hoogte van de schade niet met voldoende zekerheid vaststellen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zich tot de burgerlijk rechter wenden indien zij haar standpunt handhaaft dat zij schade heeft geleden en ten overstaan van die rechter eveneens uiteenzetten dat en waarom de verzekering onvoldoende of geen dekking biedt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 425 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 307 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij VNN,Reclassering op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich, gedurende de proeftijd, melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, ook als dat gaat omoverbruggingszorg, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Veroordeelde laat zich indien geïndiceerd door de behandelaren of de reclassering, behandelendoor een nog door de reclassering nader te bepalen ambulante zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde verblijft indien geïndiceerd door de behandelaren of de reclassering in een instellingvoor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 2
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat iedere partij met haar eigen kosten belast blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2022.