ECLI:NL:RBNNE:2022:329

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
18-305193-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen handelen in strijd met de Opiumwet met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het meermalen verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd in Groningen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd zou krijgen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder psychosociale problemen en de invloed van zijn sociale omgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de verdachte verantwoordelijk is voor zijn daden, er ook sprake was van druk vanuit mededaders. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen parketnummer 18-305193-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2022. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen A.R.H. Baas, advocaat te Groningen, die verklaard heeft niet tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 november 2020, op diverse data, te Groningen, althans in Nederland, (meermalen) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde -met uitzondering van het verkopen van cocaïne- wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 28 juli 2020,opgenomen op pagina 462 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland onder de naam ‘NNRCC20011 GAROVE’ d.d. 16 april 2020, inhoudend als verklaring van [getuige] :
A: Als [naam 1] zelf gebruikte dan werd hij nogal overmoedig en arrogant en zei dan tegen [verdachte] van joh: “Breng dit daar en daar heen. Doe je dat niet dan trap ik je eruit”. Die jongen “springt” voor [naam 1] .
V: Wat moest hij dan wegbrengen?
A: Pony packs naar klanten. En dan met geld terugkomen.
V: Wat voor soort drugs?
A: Coke altijd. En vanuit [verdachte] ’s huis.
V: Maar dan heb je het over wegbrengen?
A: Mensen kwamen ook wel halen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2020,opgenomen op pagina 541 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij vroegen aangeefster (de rechtbank begrijpt: [getuige] ) of zij het goed vond dat wij haar nog een paar vragen zouden stellen.
A: Als [naam 1] iets had te doen dan nam [verdachte] zijn telefoon over voor zijn coke handel. [verdachte] weet het allemaal.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2021,opgenomen op pagina 857 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
In de woning gelegen aan de [straatnaam] te Groningen werd een telefoon in beslag genomen onder [verdachte] .
  • In de telefoon werd een WhatsAppgesprek aangetroffen tussen de gebruikers [telefoonnummer] ( [naam 2] ) en [telefoonnummer] [verdachte] (owner). Dit betrof een WhatsAppgesprek welke heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020 tussen 15:10:57 uur en 15:43:50 uur. De strekking van dit WhatsApp gesprek betreft de verkoop van verdovende middelen.
  • In de telefoon werd een WhatsAppgesprek aangetroffen tussen de gebruikers [telefoonnummer] ( [naam 3] ) en [telefoonnummer] [verdachte] (owner). Dit betrof een WhatsAppgesprek welke heeft plaatsgevonden tussen 30 september 2020 22:44:58 uur en 2 oktober 2020 11:42:39 uur. De strekking van dit WhatsApp gesprek betreft de verkoop van verdovende middelen. Gebruiker van het account [telefoonnummer] ( [naam 3] ) heeft een feestje en moet wat hebben uit Groningen. Zij wil een gram KETA, en MDMA en wat C voor haarzelf. Gebruiker van het account [telefoonnummer] [verdachte] (owner) zegt dat hij die MDMA en C wel regelen kan en vraagt of die C een halve moet zijn en de M een hele. Gezien de context gaat het hier vermoedelijk om Ketamine, MDMA, en Cocaine.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.10 februari 2020, opgenomen op pagina 429 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Waar wil “ [naam 2] ” een hele van hebben?
A: Ja, hele gram.
A: Dat zal dan coke zijn.
V: Wat heeft “ [naam 2] ” hiervoor betaald?
A: Volgens mij is dat 50 euro.
V: Hoe vaak heb je aan hem verkocht?
A: Een paar keer. Vier, vijf keer.
V: Heeft hij jou steeds betaald?
A: Ja, volgens mij wel.
V: En dan betaalde jij het weer aan [naam 1] ? A: Ja.
(…)
V: Waar was dit voor?
A: Voor het wegbrengen van coke.
V: Hadden jullie afspraken gemaakt omdat hij een paar dagen wegging?
A: Volgens mij had ik z’n telefoon of hij mijn nummer doorgestuurd dat ze mij moesten berichten.
V: Waar lag dan de coke?
A: Dat had hij bij mij thuis gelegd.
V: Waar was de overdracht?
A: Meestal ergens in de stad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2020 tot en met 30 november 2020, op diverse data, te Groningen, meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het rapport van de reclassering d.d. 10 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van drie maanden tezamen en in vereniging met anderen meermalen schuldig gemaakt aan dealen in cocaïne. Hoewel uit het dossier blijkt dat er enige druk is uitgeoefend op verdachte door mededader [medeverdachte] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte als volwassen man verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag en heeft hij er uiteindelijk zelf voor gekozen strafrechtelijk verwijtbaar te handelen. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is door zijn handelen hiervoor medeverantwoordelijk en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten rechtvaardigt het handelen van verdachte in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een 28-jarige man is die kampt met psychosociale problemen en sociaal wenselijk gedrag (aan zijn netwerk) laat zien. Doordat verdachte een verminderde weerbaarheid heeft en leeft binnen een verkeerd sociaal netwerk, raakt hij betrokken bij criminele activiteiten. Hoewel verdachte hulpverlening krijgt, blijkt het volgens de reclassering lastig om stappen te zetten waardoor verdachte zijn leven weer op de rit krijgt, onder meer omdat verdachte (voor kortere periodes) kamers huurt bij particulieren waardoor hij mogelijk (opnieuw) met verkeerde mensen in aanraking komt. Daarnaast heeft verdachte problemen op de leefgebieden financiën, middelengebruik en de relatie met zijn partner en zijn gezin. De reclassering adviseert om verdachte in geen geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat het reeds bestaande hulpverleningstraject dan zou worden doorbroken.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat de rol van verdachte in het plegen van de strafbare feiten minder groot is dan die van zijn mededader(s) en dat door mededader [medeverdachte] , die op de hoogte was van de kwetsbaarheid van verdachte, onder druk is gezet om (voor hem) te dealen in cocaïne.
Hoewel de rechtbank, zoals hiervoor opgemerkt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een zaak als onderhavige in beginsel passend acht, zal zij hier -gelet op het advies van de reclassering en de aanwezige strafmatigende factoren- van af zien. Wel is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de door de reclassering geconstateerde problemen, als stok achter de deur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden aan verdachte opleggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank naast een proeftijd van twee jaren, de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling koppelen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich meldt op uitnodiging bij Reclassering Nederland op het adres [straatnaam] teGroningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek/onderzoek en een eventueel behandelaanbod door DeWaag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is voor veroordeelde. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2022.