ECLI:NL:RBNNE:2022:3312

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
18/333089-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 21 september 2021 in Assen openlijk geweld heeft gepleegd en in strijd heeft gehandeld met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, waarvan 45 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en het dragen van een wapen, een opvouwbaar mes, zonder dat hier een straf of maatregel aan is verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], waarbij deze is geslagen en met een mes is bedreigd. De feiten hebben geleid tot maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid, aangezien het geweld zich op een openbare plaats heeft afgespeeld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht, ondanks enkele indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een taakstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/333089-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2022.
Verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 21 september 2021 te Assen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, messen hebben getoond en/of met deze messen hebben gezwaaid en/of met deze messen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben geslagen en/of gestoken, althans stekende en/of slaande bewegingen richting die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 september 2021 te Assen openlijk, te weten, op de Stationstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (meermalen)
  • te duwen en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te trekken, en/of
  • die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan, en/of op zijn lichaam te slaan, en/of
  • met een mes in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken, en/of
  • (met een mes) die [slachtoffer 2] in zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd te slaan, en/of tegen zijnlichaam te slaan;
2. zij op of omstreeks 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (opvouwbaar) mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend de ten laste gelegde feiten gepleegd te hebben.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie, het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe, nu er zich hiervoor in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2021,opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021260338 d.d. 12 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 september 2021, opgenomen oppagina 99 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend de relatering van verbalisant.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
zij op 21 september 2021 te Assen openlijk, te weten, op de Stationstraat, op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] meermalen
  • te duwen en/of aan die [slachtoffer 1] te trekken, en
  • die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan, en/of op zijn lichaam te slaan, en
  • met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] te steken, en
2. zij op 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (opvouwbaar) mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering van 14 maart 2022 verbonden te worden.
Ter zake het onder 2 ten laste gelegde dient aan verdachte een geldboete van € 50,- opgelegd te worden.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de geformuleerde strafeis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 21 september 2021 in Assen samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. [slachtoffer 1] is door meerdere personen, waaronder verdachte, onder meer geslagen, waarbij de medeverdachten [slachtoffer 1] ook bedreigd hebben met grote messen. Een van de mede verdachte heeft [slachtoffer 1] in zijn buik gestoken, als gevolg waarvan deze een steekwond heeft opgelopen.
Het staat vast dat het voor de slachtoffers een zeer schokkende en angstige gebeurtenis geweest moet zijn om op deze manier aangevallen te worden. De feiten hebben bovendien voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd, nu de feiten zich in het openbaar hebben afgespeeld. De feiten speelden zich op klaarlichte dag af in de nabijheid van het treinstation, waardoor er veel personen in de buurt van het delict aanwezig waren. Zij zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadig handelen van verdachte en haar medeverdachten.
Hiernaast heeft verdachte zich op dezelfde dag schuldig gemaakt aan het dragen van een mes.
De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen, waarbij zij onder meer heeft gekeken naar het rapport van de reclassering van 14 maart 2022. De reclassering geeft aan dat er enkele indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op het feit dat verdachte bij haar moeder woont, er sprake is van enige pedagogische beïnvloeding en ze zich kan laten beïnvloeden door vrienden. Desondanks gaat de voorkeur van de reclassering uit naar toepassing van het volwassenenstrafrecht omdat interventies, vanwege justitiële financiering, daarmee beter en sneller uitvoerbaar zijn en de volwassen interventies ook goed aansluiten bij verdachte haar problemen. Gelet op dit advies zal de rechtbank verdachte volgens het volwassenenstrafrecht berechten.
De reclassering adviseert verder om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en ambulante begeleiding.
De rechtbank heeft tot slot in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Alles afwegende, waarbij de rechtbank ook heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het LOVS, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 90 uren passend en geboden. Ten aanzien van het dragen van het mes (een overtreding) is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 62 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte voor feit 1 subsidiair tot:
een taakstraf voor de duur van 90 uren.
Bepaalt dat van deze taakstraf,
een gedeelte, groot 45 uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclasseringdat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
dat de veroordeelde zich voor haar angsten en paniekaanvallen ambulant laat behandelen door deAmbulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde, indien de reclassering het nodig acht, meewerkt aan ambulante begeleidingdoor een door de reclassering nader te bepalen instelling en gericht op veelal praktische zaken als wonen, werken, opleiding, financiën.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel voor feit 2.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2022.
Mr. Fokkert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.