ECLI:NL:RBNNE:2022:3488

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
Awb 22/5378
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Boerlage -van den Bosch
  • M.A. Buikema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over locatieverbod en overplaatsing van een vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, verzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een locatieverbod dat hem was opgelegd, waardoor hij het terrein van de opvanglocatie in Burgum niet mocht betreden. Dit locatieverbod was het gevolg van een incident dat had plaatsgevonden op 27 augustus 2022, en was gekoppeld aan de plaatsing van verzoeker in de Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

Verzoeker stelde dat het locatieverbod een schending vormde van zijn recht op respect voor privé- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij had een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de inbreuk op zijn gezinsleven ongedaan zou worden gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het locatieverbod geen zelfstandig rechtsgevolg had en dat verzoeker geen bezwaar kon maken tegen deze feitelijke handeling. De rechtbank concludeerde dat verzoeker een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang had, namelijk beroep tegen het HTL-besluit.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk was. De rechtbank benadrukte dat het COa het recht heeft om te bepalen wie toegang heeft tot hun locaties en dat verzoeker, die niet meer in het AZC in Burgum verbleef, geen recht had op toegang tot deze locatie. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Boerlage -van den Bosch, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Buikema, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5378
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022 in het geschil tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),
(gemachtigde: L. Van Els).

Procesverloop

Bij brief van 30 augustus 2022 heeft het COa verzoeker geïnformeerd dat hij voor de duur van de aan hem opgelegde HTL maatregel het terrein van de opvanglocatie Burgum niet mag betreden (locatieverbod).
Op 31 augustus 2022 heeft verzoeker hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 31 augustus 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de inbreuk op het gezinsleven onmiddellijk ongedaan wordt gemaakt.
Verweerder heeft op het verzoekschrift gereageerd.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van de verzoek niet plaatsgevonden.
De griffier heeft met zowel de gemachtigde van verzoeker als met de procesvertegenwoordiger van verweerder telefonisch contact gehad.

Overwegingen

1. Bij brief 30 augustus 2022 heeft het COa verzoeker geïnformeerd dat hij het terrein van de opvanglocatie Burgum niet mag betreden (locatieverbod), de rechtbank begrijpt op straffe van overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Bij aparte besluitvorming is verzoeker in de Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) geplaatst en is aan hem maatregel opgelegd op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2 Verzoeker is het niet eens met het locatieverbod, kort gezegd omdat hij is gescheiden van zijn gezin. Volgens verzoeker is sprake van een schending van artikel 8 van het het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker heeft tevens beroep aangetekend tegen de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL22.17162. De rechtbank is niet gebleken dat eiser beroep heeft ingediend tegen de plaatsing in de HTL. Volgens verzoeker is het locatieverbod een feitelijke handeling waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is connex aan dit bezwaar. Volgens verzoeker is sprake van een spoedeisend belang.
3 Verweerder is in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om een voorlopige voorziening. Bij brief van 1 september 2022 heeft verweerder aangegeven dat verzoeker de toegang tot het asielzoekerscentrum (AZC) in Burgum is ontzegd voor de duur van de plaatsing in de HTL. Dit is geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing, nu het een feitelijke mededeling betreft. Het COa mag, evenals ieder ander, bepalen wie welkom is op hun locaties en personen die er niet wonen de toegang tot de locaties, zijnde privéterrein, ontzeggen. Verzoeker verblijft niet meer in het AZC in Burgum maar in de HTL in Hoogeveen, waarmee hij op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) opvang heeft. Het is aan het COa om te bepalen op welke locatie opvang wordt geboden.
4 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Als een besluit tot overplaatsing zijn grondslag vindt in en hetzelfde doel dient als het aan de vreemdeling opgelegde locatieverbod, vloeit uit het besluit tot overplaatsing evenzeer de rechtsplicht voort om het terrein van de eerdere opvanglocatie niet meer te betreden. In dat geval kan de vreemdelingenrechter die het beroep tegen het overplaatsingsbesluit behandelt eveneens het locatieverbod beoordelen. De voorzieningenrechter vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 18 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP5937).
5 Gelet op deze uitspraak van de Afdeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat de brief van 30 augustus 2022 waarin verzoeker het locatieverbod voor het AZC Burgum is meegedeeld geen zelfstandig rechtsgevolg heeft. Het incident dat volgens verweerder op 27 augustus 2022 plaats zou hebben gevonden vormde de aanleiding voor de plaatsing in de HTL en het locatieverbod. Dit is de rechtbank genoegzaam gebleken uit het verzoekschrift, het locatieverbod en de reactie van verweerder. Het betreft om die reden geen besluit waartegen bezwaar en beroep open staat.
6 Het betoog van verzoeker dat het locatieverbod een feitelijke handeling is waartegen bezwaar kan worden gemaakt, kan evenmin slagen. Voor verzoeker staat een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang open, namelijk beroep tegen het HTL besluit.
7 Dit betekent dat het voor verzoeker niet mogelijk is om bezwaar te maken en het bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage -van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 september 2022.
griffier voorzieningenrechter
buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.