ECLI:NL:RBNNE:2022:3497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
18/036702-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen, veroordeling medeplichtigheid aan brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was beschuldigd van medeplegen van brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden bewezen, omdat er geen voldoende nauwe en bewuste samenwerking was met de medeverdachte. De verdachte had de medeverdachte naar de woning van het slachtoffer vervoerd en had hem daar geholpen, maar de rechtbank oordeelde dat deze handelingen niet voldoende waren om te spreken van medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar heeft de medeplichtigheid aan brandstichting wel bewezen verklaard. De verdachte heeft bekend dat zij opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij de brandstichting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de rol van de verdachte en haar positieve ontwikkeling na het delict. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van negentig dagen, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.250,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/036702-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 december 2019 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, (op/aan de weg [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een stuk vuurwerk, althans een of meer brandba(a)r(e) goed(eren)/(vloei)stof(fen) bij/aan/van een (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken], toebehorende aan [benadeelde partij]) aan te steken/in brand te steken, althans open vuur in aanraking te brengen met die (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]), althans met een of meer brandba(a)r(e) goed(eren)/(vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan die (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]) en/of de in die voornoemde auto aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 10 december 2019 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, (op/aan de weg [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een stuk vuurwerk, althans een of meer brandba(a)r(e) goed(eren)/(vloei)stof(fen), bij/aan/van een (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken], toebehorende aan [benadeelde partij]) aan te steken/in brand te steken, althans open vuur in aanraking te brengen met die (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]), althans met een of meer brandba(a)r(e) goed(eren)/(vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan die
(personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]) en/of die een of meer brandba(a)r(e) goed(eren)/(vloei)stof(fen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken]) en/of de in die voornoemde auto's aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 december 2019 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, en/of (elders) in de provincie Fryslân, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk voornoemde
[medeverdachte 1] en/of zijn mededader met een auto naar de plaats van het misdrijf vervoerd/gereden en/of (aldaar) de woning van de eigenaar van die (personen)auto van het merk Seat ([benadeelde partij]) aangewezen en/of de plaats waar die (personen)auto van het merk Seat geparkeerd stond aangewezen en/of (vervolgens) die [medeverdachte 1] en/of (vervolgens) zijn mededader in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf uit die auto laten stappen en/of (vervolgens) in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf in die auto gewacht, teneinde die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader te helpen vluchten, althans de vlucht mogelijk te maken en/of gemakkelijk te maken, en/of bij onraad te waarschuwen, althans dat verdachte op enigerlei wijze opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of (een) middel(en) en/of (een) inlichting(en) heeft verschaft.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het strafdossier blijkt dat verdachte degene was die medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] heeft vervoerd. Verdachte heeft de auto van die [benadeelde partij] aangewezen. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hij zonder verdachte nooit had geweten waar aangeefster [benadeelde partij] woonde. Verdachte heeft daarmee voor de uitvoering kennelijk essentiële informatie verschaft. Daarnaast had verdachte een motief voor de brandstichting van de auto van aangeefster [benadeelde partij]. Deze omstandigheden maken dat het aandeel van verdachte in het geheel zodanig was dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Daarmee kan het primair ten laste gelegde medeplegen worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de handelingen van verdachte in het algemeen met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Verdachte heeft immers medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] vervoerd. Zij heeft aldaar de woning en de auto van die [benadeelde partij] aangewezen. Voorts heeft zij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] laten uitstappen en heeft zij gewacht, waarna zij uiteindelijk met medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] is
weggereden. Daarnaast voelde verdachte zich onder druk gezet door medeverdachte [medeverdachte 1]. Van een nauwe en bewuste samenwerking kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde handelen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen en helpen bij de vlucht), kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
1
Uit het strafdossier en datgene wat ter terechtzitting is besproken leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte is degene geweest die medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] heeft vervoerd. Eerder die avond werd er in de auto gesproken over het in brand steken van de auto van aangeefster [benadeelde partij]. Verdachte is naar de woning van die [benadeelde partij] gereden, heeft de auto van [benadeelde partij] aangewezen en heeft medeverdachte
[medeverdachte 1] laten uitstappen. Verdachte is vervolgens om de hoek in de auto blijven wachten en heeft die [medeverdachte 1] uiteindelijk weer laten instappen in de auto, waarna zij is weggereden. Deze gedragingen worden doorgaans met medeplichtigheid in verband gebracht; van enige uitvoeringshandeling door verdachte is geen sprake. Evenmin is gebleken dat sprake was van een gezamenlijk plan of dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangezet tot de brandstichting.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie weliswaar verklaard dat het initiatief bij verdachte vandaan kwam, maar voor deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] vindt de rechtbank geen steun in het dossier en verdachte heeft deze verklaring weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat het initiatief voor de brandstichting bij verdachte vandaan kwam. Dat verdachte ook boos was op aangeefster [benadeelde partij], maakt nog niet dat haar bijdrage van zodanig gewicht is geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019,opgenomen op pagina 311 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019157494 d.d. 29 oktober 2020, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2020, opgenomenop pagina 613 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1].
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 6 september 2022,inhoudend dat op pagina 313 van voornoemd dossier de in brand staande auto van aangever is te zien, terwijl zich in de directe nabijheid daarvan een boom en een personenauto bevinden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] op 10 december 2019 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, aan de weg [straatnaam], opzettelijk brand heeft gesticht door een stuk vuurwerk bij een personenauto van het merk Seat (type Ibiza, voorzien van het kenteken [kenteken], toebehorende aan [benadeelde partij]) aan te steken, ten gevolge waarvan die personenauto van het merk Seat gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 10 december 2019 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk voornoemde [medeverdachte 1] met een auto naar de plaats van het misdrijf gereden en aldaar de woning van de eigenaar van die personenauto van het merk Seat aangewezen en de plaats waar die personenauto van het merk Seat geparkeerd stond aangewezen en vervolgens die [medeverdachte 1] in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van het misdrijf uit die auto laten stappen en vervolgens in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van het misdrijf in die auto gewacht, teneinde die [medeverdachte 1] te helpen vluchten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair: medeplichtigheid aan opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Tussen de datum van het bewezenverklaarde en de zittingsdatum zijn er forse deels voorwaardelijke straffen opgelegd, waarbij ook reclasseringstoezicht is opgelegd. Verdachte heeft inmiddels een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Daarnaast wordt, als gevolg van de lichamelijke gesteldheid van verdachte en de omstandigheid dat zij haar rijbewijs is kwijtgeraakt, het uitvoeren van een taakstraf bemoeilijkt. De raadsman heeft verzocht daar rekening mee te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Zoals hiervoor met betrekking tot het bewezenverklaarde is overwogen, heeft de verdachte door te handelen als bewezenverklaard, daadwerkelijk bevorderd dat er brand is gesticht aan de auto van slachtoffer [benadeelde partij]. Bij de brandstichting is deze auto verloren gegaan. De brandstichting heeft een gevaarlijke situatie opgeleverd en had veel ernstiger kunnen aflopen. Daarnaast heeft het feit in een woonwijk plaatsgevonden. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken in de regel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat de brandstichting uit wraak is gepleegd. Het slachtoffer, [benadeelde partij], zou namelijk een voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] belastende verklaring hebben afgelegd in een drugsonderzoek.
De rechtbank houdt evenwel ook rekening met de rol van verdachte; zij is niet degene geweest die de daadwerkelijke brand heeft gesticht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2022, in 2021 onder meer is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank houdt daarom tevens rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages van de reclassering. Ten tijde van het bewezenverklaarde was er sprake van instabiliteit op verschillende leefgebieden. Middelengebruik, de houding van verdachte en haar psychosociaal functioneren hebben destijds bijgedragen aan het tot stand komen van delictgedrag. Sindsdien heeft verdachte echter een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Verdachte heeft een jaar in een setting voor beschermd wonen gewoond, waar zij heeft gewerkt aan haar verslavingsproblematiek. Haar probleembesef, ziekte-inzicht en copingvaardigheden zijn vergroot. Uit urinecontroles blijkt dat verdachte al twee jaar abstinent is van middelen. Verdachte heeft daarnaast een huurwoning, een partner en is recent bevallen van haar eerste kind. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen op negatieve wijze doorkruisen. Dit acht de rechtbank dan ook onwenselijk.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn overschreden. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van tachtig uren passend en geboden. Om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen acht de rechtbank daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Benadeelde partij

Mevrouw [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.250,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 1.250,00. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de hoogte van de schade op dit bedrag kan worden geschat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering vragen oproept. Er worden verschillende bedragen genoemd in het voegingsformulier en in de aangifte. De behandeling van de zaak aanhouden om deze vragen beantwoord te krijgen, zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De hoogte van de schade is onderbouwd met een transactieoverzicht van de bank. De rechtbank is – mede gelet op de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting – van oordeel dat er onvoldoende reden is om te twijfelen aan de aanschafwaarde van de auto. Er is derhalve voldoende aangetoond dat de benadeelde partij in juni 2019 € 2.250,- heeft betaald voor de Seat Ibiza. De schade is in december 2019 veroorzaakt. Dit is slechts een half jaar na de aanschaf en er behoeft dan ook geen rekening te worden met een waardevermindering middels afschrijving. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 48, 49, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van tachtig uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij] te betalen:
  • het bedrag van € 2.250,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdenvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 december 2019 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] de Staat te betalen een bedrag van € 2.250,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2019 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 45 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2022. mr. A. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.