Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het strafdossier blijkt dat verdachte degene was die medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] heeft vervoerd. Verdachte heeft de auto van die [benadeelde partij] aangewezen. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hij zonder verdachte nooit had geweten waar aangeefster [benadeelde partij] woonde. Verdachte heeft daarmee voor de uitvoering kennelijk essentiële informatie verschaft. Daarnaast had verdachte een motief voor de brandstichting van de auto van aangeefster [benadeelde partij]. Deze omstandigheden maken dat het aandeel van verdachte in het geheel zodanig was dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Daarmee kan het primair ten laste gelegde medeplegen worden bewezen, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de handelingen van verdachte in het algemeen met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Verdachte heeft immers medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] vervoerd. Zij heeft aldaar de woning en de auto van die [benadeelde partij] aangewezen. Voorts heeft zij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] laten uitstappen en heeft zij gewacht, waarna zij uiteindelijk met medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] is
weggereden. Daarnaast voelde verdachte zich onder druk gezet door medeverdachte [medeverdachte 1]. Van een nauwe en bewuste samenwerking kan onder deze omstandigheden niet worden gesproken, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde handelen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen en helpen bij de vlucht), kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
1
Uit het strafdossier en datgene wat ter terechtzitting is besproken leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte is degene geweest die medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van aangeefster [benadeelde partij] heeft vervoerd. Eerder die avond werd er in de auto gesproken over het in brand steken van de auto van aangeefster [benadeelde partij]. Verdachte is naar de woning van die [benadeelde partij] gereden, heeft de auto van [benadeelde partij] aangewezen en heeft medeverdachte
[medeverdachte 1] laten uitstappen. Verdachte is vervolgens om de hoek in de auto blijven wachten en heeft die [medeverdachte 1] uiteindelijk weer laten instappen in de auto, waarna zij is weggereden. Deze gedragingen worden doorgaans met medeplichtigheid in verband gebracht; van enige uitvoeringshandeling door verdachte is geen sprake. Evenmin is gebleken dat sprake was van een gezamenlijk plan of dat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangezet tot de brandstichting.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie weliswaar verklaard dat het initiatief bij verdachte vandaan kwam, maar voor deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] vindt de rechtbank geen steun in het dossier en verdachte heeft deze verklaring weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat het initiatief voor de brandstichting bij verdachte vandaan kwam. Dat verdachte ook boos was op aangeefster [benadeelde partij], maakt nog niet dat haar bijdrage van zodanig gewicht is geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: