In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 februari 2022 uitspraak gedaan over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Stichting de Huismeesters en een gedaagde die in detentie verbleef. De gedaagde huurde sinds 1 oktober 2015 een woning van de stichting, maar heeft gedurende een lange periode niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde gehad, wat in strijd is met de algemene huurvoorwaarden. De Huismeesters vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagde niet alleen zijn hoofdverblijf niet had, maar ook zonder toestemming derden in het gehuurde had laten verblijven.
De kantonrechter overwoog dat de tekortkomingen van de gedaagde, met name het niet hebben van hoofdverblijf en de illegale onderverhuur, ernstig genoeg waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De rechter stelde vast dat de gedaagde sinds september 2020 in detentie verbleef en dat hij niet op korte termijn kon terugkeren naar het gehuurde. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de woningcorporatie, die te maken heeft met woningnood, zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde om in de woning te blijven.
De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.130,60 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de woning moet ontruimen, ongeacht of hij in hoger beroep gaat.