ECLI:NL:RBNNE:2022:3574

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
C/18/210440 / HA ZA 21-243
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis en executie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in verzet tegen een verstekvonnis van 25 augustus 2021. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.S.M. Wouda, had verzet aangetekend tegen het verstekvonnis, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.H.J. van der Maas, niet-ontvankelijk waren in hun verzet. De rechtbank stelde vast dat de termijn van vier weken voor het indienen van verzet was verstreken, omdat het verstekvonnis op 18 oktober 2021 ten uitvoer was gelegd. De eiser had de executie ter hand genomen en de gedaagden hadden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de stelling van de eiser te betwisten. Hierdoor werd het verstekvonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd en was de termijn voor verzet verstreken.

De rechtbank oordeelde dat, aangezien de gedaagden niet-ontvankelijk werden verklaard in hun verzet, er geen inhoudelijke behandeling van het geschil plaatsvond. De rechtbank veroordeelde de gedaagden in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser werden begroot op € 1.407,50. In reconventie werd geen beslissing genomen, omdat de voorwaarde waaronder de eis in reconventie was ingesteld niet was voldaan. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/210440 / HA ZA 21-243
Vonnis in verzet van 5 oktober 2022
in de zaak van
[voornaam] [eiser], h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. D.S.M. Wouda te Groningen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het verzet,
advocaat mr. C.H.J. van der Maas te Haren Gn.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk als [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] V.O.F. aangeduid, ofwel gezamenlijk als [gedaagden] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022,
  • de akte uitlating na tussenvonnis tevens houdende producties 34 tot en met 36 van [eiser] van 12 mei 2022,
  • het rolbericht van 29 juni 2022 waarbij mr. Van der Maas zich als advocaat van [gedaagden] c.s. heeft onttrokken.
1.2.
Nadat mr. Van der Maas zich heeft onttrokken is de zaak naar de rol verwezen voor advocaatstelling aan de zijde van [gedaagden] c.s. Hierop heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. Partijen zijn vervolgens op de rol van 27 juli 2022 in de gelegenheid gesteld zich ingevolge artikel 2.14 van het procesreglement uit te laten over het vervolg van de procedure. [eiser] heeft de rechtbank verzocht vonnis te wijzen, waarna vonnis is bepaald.

2.De beoordeling

In conventie

2.1.
In het vonnis van 4 mei 2022 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat het verstekvonnis van 25 augustus 2021 moet worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd omdat de executie ervan ter hand is genomen en een derdenbeslagene tot uitkering aan de beslaglegger is overgegaan met relevante bescheiden te onderbouwen.
2.2.
Bij akte van 12 mei 2022 heeft [eiser] een exploot van 21 september 2021 in het geding gebracht waaruit volgt dat op die dag uit hoofde van een op 25 augustus 2021 gewezen en uitgesproken vonnis van de rechtbank Noord-Nederland ten laste van [gedaagden 1 en 2] executoriaal derdenbeslag is gelegd onder [huurder] . Voorts zijn betalingsbewijzen in het geding gebracht waaruit volgt dat de beslagen huurder ( [huurder] ) op 18 oktober 2021 en 25 oktober 2021 betalingen aan gerechtsdeurwaarder Rozenstad heeft gedaan en is een verklaring in de zin van artikel 476a Rv van deze derdenbeslagene in het geding gebracht.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] zijn stelling dat het verstekvonnis na uitbetaling door de derdenbeslagene moet worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd daarmee deugdelijk onderbouwd. [gedaagden] c.s. heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid deze nader onderbouwde stelling te betwisten. Daarmee staat - zo oordeelt de rechtbank - vast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 144 sub b Rv. Het verstekvonnis van 25 augustus 2021 wordt daarmee geacht op 18 oktober 2021 ten uitvoer te zijn gelegd.
2.4.
Ingevolge artikel 143 lid 3 Rv vangt de termijn van vier weken waarbinnen het verzet moet worden gedaan (buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid van die bepaling) aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd, in dit geval 18 oktober 2021. Bij exploot van dagvaarding in expositie van 2 december 2021 is [gedaagden] c.s. tegen het verstekvonnis van 21 september 2021 in verzet gekomen. De termijn van vier weken was toen inmiddels verstreken. [gedaagden] c.s. zullen daarom niet-ontvankelijk in het verzet worden verklaard.
2.5.
Nu [gedaagden] c.s. in het verzet tegen voormeld vonnis op formele gronden nietontvankelijk wordt verklaard, komt de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het geschil niet toe. Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagden] c.s. in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.407,50 (2,5 punt à € 563,00, tarief II) wegens salaris advocaat.
In (voorwaardelijke) reconventie
2.6.
Nu aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld - de vernietiging van het verstekvonnis - niet is voldaan, zal geen beslissing en dus ook geen proceskostenveroordeling worden uitgesproken. De vordering is immers niet behandeld, zodat in de regel geen van beide partijen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd en een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege moet blijven (zie Hoge Raad, 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673).

3.Beslissing

De rechtbank
In conventie
3.1.
verklaart [gedaagden] c.s. niet-ontvankelijk in het verzet tegen het vonnis van 25 augustus 2021 (zaak- en rolnummer C/18/206520 / HA ZA 21-110);
3.2.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.407,50 wegens salaris advocaat;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
rh/477