ECLI:NL:RBNNE:2022:3660

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/18/216802 / JE RK 22-608
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van verslavingsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 oktober 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige 1]. De kinderrechter verleende op 22 september 2022 een tijdelijke machtiging tot uithuisplaatsing voor vier weken, waarna een mondelinge behandeling volgde op 4 oktober 2022. De moeder van [de minderjarige 1] heeft te maken met verslavingsproblematiek, wat aanleiding gaf tot de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid van [de minderjarige 1] bij de moeder niet gewaarborgd kon worden, gezien de risico's van terugval in middelengebruik van de moeder. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen en deze verlengd tot 30 december 2022, met de mogelijkheid tot terugplaatsing afhankelijk van de voortgang van de hulpverlening aan de moeder. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/216802 / JE RK 22-608
datum uitspraak: 7 oktober 2022

beschikking over de (spoed)uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige 1],

die is geboren op [geboortedatum] in [woonplaats],
en die hierna "[de minderjarige 1]" wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder],

die woont in [woonplaats],
en die hierna "de moeder" wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

Bij beschikking van 22 september 2022 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] verleend voor de duur van vier weken, de beslissing voor het overige aangehouden en een mondelinge behandeling bepaald. De inhoud van de beschikking van 22 september 2022 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022. De kinderrechter heeft toen gesproken met mevrouw N. Meijer en de heer L. Hoeksema, die de GI vertegenwoordigen, en de moeder. Mevrouw S. Jansen, begeleider van Factor 5, is als toehoorder bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

De (verdere) feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van het verzoekschrift, de aangehechte bijlagen en de daarop gegeven toelichting.
[de minderjarige 1] is de zoon van de moeder. [de minderjarige 1] is nu net acht maanden oud. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader van [de minderjarige 1] is bekend, maar [de minderjarige 1] is niet door hem erkend. De vader verblijft momenteel in een TBS kliniek en heeft eens per veertien dagen videobelcontact met [de minderjarige 1].
De moeder kampt met verslavingsproblematiek en is als gevolg daarvan - na een afkick periode van twee weken in de VNN-kliniek [plaats] - in oktober 2021 opgenomen in de [gezinskliniek]. De moeder was op dat moment zwanger van [de minderjarige 1] en gebruikte dagelijks cocaïne en soms andere middelen. Op 30 december 2021 is ongeboren [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Op het moment dat [de minderjarige 1] werd geboren, was de moeder vier maanden clean.
De moeder heeft een traject van elf maanden doorlopen bij de [gezinskliniek]. Gedurende dat traject heeft de moeder tweemaal een terugval in middelengebruik gehad, hetgeen is gebleken uit de afgenomen urinecontroles. Na de tweede terugval heeft de moeder een proefperiode van vier weken bij de [gezinskliniek] gekregen, om duidelijkheid te krijgen over of de moeder kan profiteren van de behandeling. Gedurende de proefperiode heeft de moeder de regels van de [gezinskliniek] overtreden door in het bezit van een E-sigaret te zijn.
Op 21 september 2022 heeft de [gezinskliniek] de proefperiode van de moeder geëvalueerd. De [gezinskliniek] heeft aangegeven dat de moeder onvoldoende doordrongen is van haar verslavingsproblematiek en dat zij tot op heden nog (te) weinig inzicht toont in de effecten van haar verslaving op haar en haar persoonlijk functioneren. De [gezinskliniek] heeft geconcludeerd dat zij de moeder niet een passende behandeling kan bieden en dat de moeder, als gevolg daarvan, per direct de [gezinskliniek] dient te verlaten.
De moeder woont inmiddels zelfstandig, in een woning die haar kortgeleden is toegewezen. De GI heeft een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] bij oma (mz.) - die betrokken is en [de minderjarige 1] eerder heeft opgevangen – verzocht, omdat de GI van mening is dat de veiligheid van [de minderjarige 1] bij de moeder niet gewaarborgd kan worden. De GI vindt dat de moeder onvoldoende weerbaar is tegen haar verslaving en derhalve de kans op een terugval zeer reëel. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van vier weken en de beslissing op de resterende duur van het verzoek aangehouden. [de minderjarige 1] verblijft sindsdien bij de oma. De moeder bezoekt [de minderjarige 1] dagelijks onder begeleiding bij de oma.

De beoordeling

De kinderrechter heeft een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] verleend. Dat heeft zij gedaan zonder dat voor het nemen van die beslissing met de belanghebbenden is gesproken. Dat mag in de gegeven omstandigheden, maar de wet bepaalt dat de belanghebbenden dan wel binnen een termijn van twee weken na het geven van de beschikking in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening kenbaar te maken (zie hiervoor artikel 800, lid 3 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarom is een mondelinge behandeling bepaald op 4 oktober 2022.
De moeder heeft getracht zich in deze procedure te laten bijstaan door een advocaat. De advocaten die de moeder heeft benaderd, bleken niet beschikbaar te zijn op de dag waarop de mondelinge behandeling was bepaald. Door een beoogde advocaat is daarom een uitstelverzoek ingediend. De kinderrechter heeft niet tegemoet kunnen komen aan dit verzoek, omdat zij gehouden is aan de termijn van twee weken waarbinnen de mondelinge behandeling moet plaatsvinden. De kinderrechter heeft wel de mogelijkheid geboden om de mondelinge behandeling te verplaatsen naar een moment binnen de termijn van twee weken waarop de beoogde advocaat wel beschikbaar zou zijn, maar dit bleek voor de beoogde advocaat niet mogelijk te zijn. De kinderrechter heeft niet zelf een advocaat aan de moeder kunnen toevoegen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor in de Nederlandse wetgeving ontbreekt. Een en ander heeft erin geresulteerd dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling niet kon worden bijgestaan door een advocaat.
De kinderrechter heeft geluisterd naar wat de moeder en de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht en heeft het verzoekschrift van de GI gelezen. Op basis van de aldus verkregen informatie zal de kinderrechter in deze beschikking beoordelen of de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] op goede gronden is gegeven en of de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden verleend voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.
Op grond van artikel 1:265b BW kan een machtiging tot uithuisplaatsing worden verleend als dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Tegen deze achtergrond overweegt de kinderrechter als volgt.
Ten tijde van het verzoek op 22 september 2022 was er sprake van een risicovolle situatie voor [de minderjarige 1]. De moeder was genoodzaakt om de [gezinskliniek] per direct te verlaten, zonder afgeronde behandeling voor haar verslavingsproblematiek. Dit betekende dat de moeder zelfstandig zou gaan wonen met [de minderjarige 1], terwijl haar verslavingsproblematiek nog aanwezig was en er nog geen alternatieve behandeling was ingezet. De kans op een terugval van de moeder in middelengebruik werd dan ook reëel geacht, ook gezien haar eerdere terugvallen. Deze omstandigheden maakten dat de veiligheid van [de minderjarige 1] in de opvoedsituatie bij de moeder niet gewaarborgd kon worden en dat een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van zijn veiligheid, ontwikkeling, verzorging en opvoeding noodzakelijk was. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de bij beschikking van 22 september 2022 verleende (spoed)machtiging op goede gronden is gegeven.
De kinderrechter is verder van oordeel dat een voortzetting van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in het belang van zijn veiligheid, ontwikkeling, verzorging en opvoeding noodzakelijk is, om dezelfde reden als de (spoed)uithuisplaatsing. Het risico op een terugval in middelengebruik van de moeder is nog aanwezig en een dergelijke terugval lijkt de moeder "te overkomen", wat maakt dat haar situatie onvoorspelbaar is en dat op dit moment onvoldoende zekerheid bestaat dat [de minderjarige 1] in de opvoedsituatie bij de moeder blijvend de veiligheid, verzorging en opvoeding wordt geboden die hij nodig heeft.
De komende periode zal worden ingezet op systeemgesprekken met de moeder en oma, individuele gesprekken met de moeder, een krachtenanalyse en persoonlijkheidsonderzoek van de moeder en urinecontroles van de moeder bij VNN. Ook is de moeder aangemeld voor ambulante behandeling bij VNN, waarvoor zij op een wachtlijst staat. Genoemde hulpverlening is erop gericht om de moeder weerbaar(der) te maken tegen het middelengebruik en voor een langere periode zicht te krijgen op haar (onthouding van) middelengebruik. Op basis daarvan kan worden bezien of een terugplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder, binnen een voor [de minderjarige 1] en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn, verantwoord wordt geacht.
Omdat genoemde hulpverlening enige tijd in beslag zal nemen, vindt de kinderrechter het nodig dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] (in ieder geval) voor de duur van de ondertoezichtstelling wordt voortgezet. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI hiertoe toewijzen en beslissen zoals hierna wordt vermeld.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek voor het overige toe en verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin tot 30 december 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Huizing, (kinder)rechter, bijgestaan door M.M. van Rennes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022 en ondertekend door de rolrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.