ECLI:NL:RBNNE:2022:3671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
22/658
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding aanvraag door Instituut Mijnbouwschade Groningen na schade door zetting in woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eisers hebben schade in de vorm van scheuren in hun woning, die zij toeschrijven aan zetting veroorzaakt door trillingen van mijnbouwactiviteiten. Het IMG had eerder, op 7 september 2020, de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd in een later stadium bevestigd na bezwaar van eisers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 augustus 2022, waarbij deskundigen en gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het IMG terecht de aanvraag voor schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, maar dat het IMG voldoende bewijs heeft geleverd dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Deskundigen hebben vastgesteld dat de schade is ontstaan door ongelijkmatige zetting van de ondergrond, en niet door de trillingen van mijnbouw. De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende aanknopingspunten hebben aangedragen om aan de deskundigenadviezen te twijfelen.

De rechtbank wijst ook de stelling van eisers af dat er in strijd met het beginsel van fair play is gehandeld door de lange wachttijd op het deskundigenrapport. De rechtbank concludeert dat de vertraging gerechtvaardigd was door de noodzaak van grondig onderzoek. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het IMG in stand blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)

(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
1.1
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 7 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 januari 2022 op het bezwaar van eisers is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, voorzien van een nader advies van deskundige ing. C.G. Verdoorn, van NIVRE, van 8 augustus 2022.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en H. Plattje, van A2 Experts, als deskundige van eisers. Namens het IMG is mr. T.W. Franssen verschenen. Tevens is deskundige Verdoorn verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers hebben op 15 maart 2018 een schademelding gedaan bij het Centrum Veilig Wonen voor schade aan hun woning aan [adres] , [postcode] , te [woonplaats] . De melding is door de rechtsvoorganger van het IMG als aanvraag in behandeling genomen en het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen op 7 september 2020 een besluit genomen waarmee de aanvraag voor schadevergoeding is afgewezen.
2.1.
Het IMG heeft zich bij het nemen van het besluit gebaseerd op het adviesrapport van deskundige W. Biemold, van NIVRE, van 17 maart 2020. In dat rapport zijn 13 schades opgenomen en beoordeeld. Voor de beoordeling van de schades heeft Biemold deskundige ing. A. Nanninga gevraagd funderingsonderzoek te doen. Nanninga heeft in zijn rapport van 16 maart 2020 resultaten van adviesbureau Geotechniek Koops betrokken bij zijn advies. Op 17 december 2019 is door Koops grondmechanica een grondonderzoek uitgevoerd, bestaande uit twee sonderingen, twee grondboringen en het plaatsen van een peilbuis. Tevens zijn door Nanninga in het archief van de gemeente de bouwtekeningen van de woning gevonden.
Ook het rapport van de door eisers ingeschakelde deskundige H. Plattje van 12 augustus 2020, is bij de besluitvorming betrokken. Het IMG heeft in het besluit van 7 september 2020 de conclusie getrokken dat geen van de schades kunnen zijn veroorzaakt of verergerd door mijnbouwactiviteiten.
2.2.
In de bezwaarfase heeft het IMG de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd.
2.3.
De bezwaaradviescommissie heeft deskundige H. Janssen, van NIVRE, gevraagd nader advies uit te brengen over de 13 schades. Janssen heeft in een addendum bezwaar van 28 juni 2021 geconcludeerd dat de schades zijn veroorzaakt door ongelijkmatige zetting. Deze zetting is veroorzaakt door een verschil in belasting en een verschil in de ondergrond. Daarbij is er op gewezen dat de aanlegdiepte van de fundering in de praktijk minder diep is dan in het ontwerp was aangegeven. Hierdoor is de woning in het veen gefundeerd.
2.4.
Eisers hebben op het advies van Janssen gereageerd door een reactie van deskundige Plattje van 9 augustus 2021 aan te leveren.
2.5.
De bezwaaradviescommissie heeft op 18 november 2021 het IMG geadviseerd het bezwaarschrift van eisers ongegrond te verklaren. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie heeft het IMG op 17 januari 2022 het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG met het bestreden besluit terecht de aanvraag voor schadevergoeding heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.1.
Verweerder gaat bij zettingsschade uit van het advies dat is gegeven in het op
16 december 2020 uitgebrachte rapport
‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’door ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts. Daarin is (op blz. 1-2) als meest krachtige ontzenuwing van het bewijsvermoeden -bij zettingen- weergegeven:
  • een onderzoek ter plaatse, waarbij wordt vastgesteld dat er zettingen zijn en waarbij de oorzaak voor het ontstaan van de zettingen wordt aangetoond;
  • een onderzoek waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de trillingen als gevolg van de opgetreden bevingen zo gering in sterkte zijn geweest, dat daardoor de zettingen niet kunnen zijn ontstaan of vergroot.
Daarbij is -kort samengevat- door deskundigen Van Staalduinen en Everts aangegeven dat, in overeenstemming met het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019 (Paneladvies), in alle gevallen een andere uitsluitende oorzaak voor het ontstaan van de schade dient te worden aangetoond. Dit geldt ook in geval de trillingssnelheid geringer is dan de in de notitie geformuleerde grenzen (zoals hier het geval is).
4.2.
Dit betekent dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen ook bij zettingen eerst toetsen of zij met een voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan. [1]
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eisers om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
Omvang van het geding
5. Eisers hebben ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het beroep niet enkel tegen het afwijzen van de aanvraag voor schadevergoeding voor de schades 1 t/m 13 is gericht, maar dat ook de zetting, waar de schade door is veroorzaakt, als schade moet worden gezien. Ook voor deze schade dient volgens eisers door het IMG een vergoeding te worden toegekend.
Zetting
6. Partijen zijn het er over eens dat er sprake is van zetting en dat de zetting schade in de vorm van scheuren heeft veroorzaakt. De vraag die voorligt is of verweerder het bewijsvermoeden, zoals benoemd in artikel 6:177a, eerste lid, van het BW, heeft weerlegd voor het ontstaan van de zetting en de daaruit voorkomende scheuren.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schade is ontstaan door inklinking van de slappe ondergrond als gevolg van een niet-homogene ondergrond (veen) en een verschil in bouwvolume c.q. belasting van de fundering. Deze conclusie volgt uit de adviesrapporten van deskundige Biemold, het nader onderzoek van deskundige Nanninga (dat mede is gebaseerd op onderzoek van Geotechniek Koops) en deskundige Janssen. Deskundige Verdoorn heeft in een nader advies bij het verweerschrift deze conclusie nogmaals onderstreept. Verdoorn heeft daarbij een berekening toegevoegd waaruit volgt dat er, na de primaire zettingsfase, tussen 2003 en 2019 een secundaire zetting heeft plaatsgevonden. Volgens Verdoorn past de omvang van de scheurvorming niet bij zettingsverschillen die eerst na 2003 zijn ontstaan. Daarbij is er van uitgegaan dat het veen niet droog heeft gelegen en dat er geen sprake is van veenoxidatie. Tot slot is benoemd dat de trillingen die hebben plaatsgevonden (berekend op maximaal 2,90 mm/s met een overschrijdingskans van 1% op 30 september 2015) te gering zijn om de oorzaak van de zetting te zijn.
6.2.
Niet in geschil is dat de stiepen in een veenlaag zijn gefundeerd op circa 2.10 meter ten opzichte van het maaiveld. Evenmin is in geschil dat de aangenomen funderingsdiepte daarmee circa 90 centimeter hoger ligt dan het ontworpen funderingspeil (dat in een zandpakket lag). Eisers beamen verder dat het grondwaterpeil niet is gedaald tot onder de stiepen en dat de veenlaag niet droog is komen te staan.
6.3.
Middels een berekening is door Verdoorn inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van een secundaire zetting, omdat de stiepen in een veenlaag zijn gefundeerd. Eisers hebben, bij monde van Plattje, benoemd dat zij zich kunnen vinden in de berekening van de deskundige van verweerder dat er een secundaire zetting heeft plaatsgevonden tussen 2003 en 2019. Plattje kan zich verder vinden in de conclusie dat de trillingen die op locatie hebben plaatsgevonden niet kunnen zorgen voor verdichting of verweking van de grond.
In zoverre zijn er geen argumenten naar voren gebracht die afbreuk kunnen doen aan de conclusie dat er een andere oorzaak dan mijnbouwactiviteiten is voor de schade.
6.4.
De deskundige van eisers, Plattje, heeft wel gewezen op indirecte effecten als gevolg van de mijnbouwactiviteiten. Daartoe is -samengevat- aangevoerd dat grote grondwaterfluctuaties zijn te wijten aan mijnbouw en dat aanpassing van het waterpeil leidt tot veranderingen in de grondspanning, wat leidt tot zettingen. Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat in het peilvak waarin de woning van eisers is gelegen geen peilverandering is toegepast (als gevolg van diepe bodemdaling). Verdoorn heeft verder uitgelegd waarom de in het beroepschrift genoemde peilbuis 14 niet representatief is voor de grondwaterstand bij het pand van eisers. Voor het optreden van indirecte effecten van diepe bodemdaling is volgens verweerder geen aanwijzing. Eisers hebben geen argumenten aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan deze conclusies.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de door verweerder gebezigde deskundigenadviezen te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Fair play
7. Eisers voeren aan dat er in strijd met het beginsel van fair play is gehandeld omdat er onredelijk lang op een deskundigenrapport is gewacht aan de hand waarvan verweerder vervolgens de aanvraag kon afwijzen.
7.1.
Het beginsel van fair play houdt in dat een bestuursorgaan de burger zorgvuldig bejegent in die zin dat, voor zover relevant in het voorliggende geval, het bestuursorgaan het verkrijgen van wat een burger als zijn recht ziet niet door het uitstellen of het niet nemen van een beslissing waarbij de burger belang heeft, mag bemoeilijken of frustreren (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 30 maart 1999, JB 1999/106).
7.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat de vertraging in het dossier met name is gelegen in de noodzaak om in de primaire fase deskundige Nanninga in te schakelen om nader onderzoek te doen naar de fundering. Verder is er op gewezen dat ook Koops in dat verband onderzoek heeft gedaan en een dergelijk onderzoek tijd kost.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het beginsel van fair play. Het enkele feit dat het rapport, aan de hand waarvan de aanvraag is afgewezen, op zich liet wachten is hiervoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eisers krijgen het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 177a
1. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1288.
2.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.