ECLI:NL:RBNNE:2022:3710

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
211145
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijgave van bedrag uit vruchtgebruikrekening in erfeniskwestie

In deze zaak vordert de executeur van de nalatenschap van erflaatster medewerking aan de vrijgave van een bedrag van € 100.000,00 dat vlak voor haar overlijden is overgemaakt naar een vruchtgebruikrekening. Deze rekening is geopend ter uitvoering van het vruchtgebruiktestament van de eerder overleden partner van erflaatster. De executeur stelt dat het bedrag onverschuldigd is betaald en dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de gedaagde, die de dochter van de overleden partner is. Gedaagde betwist dit en stelt dat erflaatster een oude schuld aan haar vader heeft willen voldoen. De rechtbank heeft beide partijen bewijsopdrachten opgelegd op basis van artikel 150 Rv, waarbij de bewijslast bij de partij ligt die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering, waarbij beide partijen gelijktijdig bewijs moeten leveren voor hun stellingen. De zaak zal op 26 oktober 2022 opnieuw op de rol komen voor uitlating over de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/211145 / HA ZA 22-10
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser], handelend in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat: mr. J.T. Schlepers, kantoorhoudende te Beilen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022;
  • de mondelinge behandeling van 21 juni 2022, de door mr. Schlepers overgelegde spreekaantekeningen en de schriftelijke aantekeningen die daarvan door de griffier zijn gemaakt;
  • de rolberichten van 20 juli 2022 van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] is een neef/tantezegger van wijlen mevrouw [erflater] (hierna verder te noemen: [erflater]). [erflater] had een affectieve relatie met wijlen de heer [erflater 2] (hierna verder te noemen: [erflater 2]) [gedaagde] is de dochter (enig kind) uit het eerste huwelijk van [erflater 2]
2.2.
[erflater 2] is overleden op 7 september 1997. In zijn testament van 7 maart 1986 heeft hij [gedaagde] tot zijn enig erfgenaam benoemd. Verder heeft hij aan [erflater] het levenslange vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap gelegateerd, onder de verplichting om daarvoor zekerheid te stellen.
2.3.
[erflater] heeft ter voldoening van haar verplichting om zekerheid te stellen bij de ABN AMRO bank een bankrekening met nummer [rekeningnummer] geopend op naam van zichzelf en die van [gedaagde] (hierna verder te noemen: de vruchtgebruikrekening).
2.4.
Notaris Hulshoff te Winschoten heeft op 12 juni 1998 een boedelbeschrijving opgesteld ter zake van de nalatenschap van [erflater 2] Deze boedelbeschrijving is door [erflater] en [gedaagde] ondertekend. Uit de boedelbeschrijving volgt dat de nalatenschap van [erflater 2] een saldo kende van (omgerekend in euro’s) € 120.759,73. Na betaling van het verschuldigde successierecht is het resterende bedrag van € 113.883,82 overgemaakt naar de vruchtgebruikrekening.
2.5.
In december 2001 heeft [erflater] onbevoegd over het saldo van de vruchtgebruikrekening beschikt door met daarvan opgenomen gelden te beleggen. Nadat het saldo weer door haar was aangezuiverd tot het bedrag van € 113.883,82, is de vruchtgebruikrekening geblokkeerd, waardoor [erflater] en [gedaagde] niet zonder elkaars toestemming over het saldo kunnen beschikken.
2.6.
Op 29 januari 2021, 3 februari 2021 en 4 februari 2021 zijn bedragen van respectievelijk € 5.000,00, € 50.000,00 en € 45.000,00 overgemaakt vanaf de ING betaalrekening van [erflater] naar de vruchtgebruikrekening.
2.7.
Op 6 maart 2021 is [erflater] overleden. [erflater] heeft voor het laatst bij testament van 11 december 2012 over haar nalatenschap beschikt. Onder bezwaar van drie legaten is 'De vereniging Het Nederlands Kankerinstituut, het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis' tot haar enig erfgenaam benoemd. Verder is [eiser] tot executeur benoemd.
2.8.
Beide partijen maken aanspraak op het bedrag van € 100.000,00 dat thans nog op de vruchtgebruikrekening resteert. De ABN AMRO Bank weigert het saldo over te maken zonder een gezamenlijke betaalopdracht van partijen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de bedragen die voor een totaal van € 100.000,00 in 2021 ten laste van de bankrekening van [erflater] zijn gestort op de ABN AMRO bankrekening met nummer [rekeningnummer] c.q. op enige rekening die was geopend ten behoeve van de zekerheidstelling met betrekking tot het vruchtgebruik van de nalatenschap van erflater, onverschuldigd zijn betaald en door [gedaagde], aan [eiser] dienen te worden overgemaakt;
2. voor zover nodig voor recht verklaart dat gedaagde tot een bedrag van € 100.000,00 ongerechtvaardigd verrijkt is en dat de nalatenschap van [erflater] voor hetzelfde bedrag geschaad is, doordat in 2021 voor een totaal van € 100.000,00 ten laste van de bankrekening van [erflater] bedragen zijn gestort op de ABN AMRO bankrekening met nummer [rekeningnummer] c.q. op enige rekening die was geopend ten behoeve van de zekerheidstelling met betrekking tot het vruchtgebruik van de nalatenschap van erflater;
3. [eiser] beveelt, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 (éénduizend vijfhonderd euro) per dag, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het terugstorten/overboeken van meergenoemde € 100.000,00 naar de bankrekening van [erflater] en daartoe ook de opdracht aan de bank zal verstrekken;
4. voor het geval [gedaagde] ondanks voornoemd bevel binnen achtentwintig dagen na betekening van het vonnis nalaat aan het onder 3. bedoelde bevel te voldoen, bepaalt dat [eiser] gemachtigd is om zelf te bewerkstelligen hetgeen [gedaagde] diende te doen, meer in het bijzonder het opdracht geven aan en meewerken aan het door de bank van ABN AMRO bankrekening met nummer [rekeningnummer] c.q. op enige rekening die was geopend ten behoeve van de zekerheidstelling met betrekking tot het vruchtgebruik van de nalatenschap van erflater overboeken van € 100.000,00 op de bankrekening van de nalatenschap erflater.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing daarvan, althans bij een eventuele toewijzing van de vorderingen deze veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en in ieder geval uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde dat [eiser] voor een gelijk bedrag ten behoeve van [gedaagde] zekerheid stelt zo lang dit vonnis geen kracht van gewijsde heeft verkregen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van deze procedure onder de bepaling dat [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt, wanneer deze niet binnen 14 dagen na dit vonnis zijn betaald, alsook [eiser] te veroordelen in de nakosten zonder betekening dan wel met betekening.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat het bedrag van € 100.000,00, gestort op de rekening bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer], rechtmatig toekomt aan [gedaagde], nu dit bedrag onderdeel is van de nalatenschap van haar vader;
2. [eiser] veroordeelt om zijn medewerking te verlenen aan de overboeking van het bedrag van € 100.000,00 van de rekening bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer] naar de rekening van [gedaagde] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
3. [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] een dwangsom te voldoen van € 1.500,00 (zegge één duizend vijfhonderd euro) voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] niet voldoet aan het gevorderde onder 2, met een maximum van € 50.000,00;
4. voor het geval [eiser] ondanks voornoemde veroordeling onder 2 en het verbeuren van de dwangsommen als onder 3 in dit vonnis nalaat om zijn medewerking te verlenen, [gedaagde] gemachtigd wordt om zelf te bewerkstelligen hetgeen [eiser] diende te doen, meer in het bijzonder het opdracht geven tot overboeking van het bedrag van € 100.000,00 naar een rekening van [gedaagde];
5. [eiser] veroordeelt in de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie en in reconventie

Waar gaat het in deze zaak over?
4.1.
Het gaat in deze procedure in de kern genomen om de vraag aan wie het totaalbedrag van € 100.000,00, dat vlak voor het overlijden van [erflater] is overgemaakt van haar betaalrekening naar de vruchtgebruikrekening, toekomt. De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking?
4.2.
[eiser] stelt dat het bedrag van € 100.000,00 onverschuldigd is betaald, althans dat [gedaagde] met de ontvangst van dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt, en dat het huidige saldo van de vruchtgebruikrekening aan de nalatenschap van [erflater] toekomt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, de bewijslast van die feiten draagt. Aangezien [eiser] in conventie (medewerking aan) betaling vordert, rust op hem de last de daaraan door hem ten grondslag gelegde stellingen (namelijk dat [erflater] zonder rechtsgrond het bedrag heeft betaald aan [gedaagde], althans dat [gedaagde] door de ontvangst van dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [erflater]) met feiten en omstandigheden te onderbouwen en indien nodig te bewijzen.
4.4.
[eiser] voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. [erflater] heeft in het verleden met gelden belegd, maar was daar op advies van de bank mee gestopt. [eiser] is op enig moment de bankzaken van [erflater] gaan verzorgen toen zij daartoe niet meer in staat was. Omdat de spaarrekening van [erflater] een onverwacht hoog saldo kende, heeft [eiser] aan [erflater] gevraagd met welke gelden zij precies had belegd. [erflater] heeft daarop een vrij warrig antwoord gegeven waaruit [eiser] opmaakte dat er mogelijk met het saldo van de vruchtgebruikrekening was belegd. Omdat [gedaagde] tot de vruchtgebruikrekening gerechtigd is, heeft [eiser] zekerheidshalve een bedrag van € 100.000,00 overgemaakt naar de vruchtgebruikrekening. Achteraf is gebleken dat er toch niet met het saldo van de vruchtgebruikrekening was belegd, maar het is [eiser] niet gelukt om het bedrag terug te boeken zonder de toestemming van [gedaagde]. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] hiermee zijn stellingen ten aanzien van onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking voldoende heeft onderbouwd.
4.5.
[gedaagde] heeft op haar beurt naar het oordeel van de rechtbank die stellingen van [eiser] voldoende gemotiveerd betwist. Hiertoe voert zij - zakelijk weergegeven - het volgende aan. [eiser] geeft tegenstrijdige en onduidelijke verklaringen over het overboeken van de bedragen. In een brief van 16 juni 2021 heeft [eiser] geschreven dat [erflater] (zelf) de overboekingen heeft uitgevoerd: "
Mw. [erflater] heeft door een afnemende gezondheid begin dit jaar nog zaken willen regelen, waarbij zij abusievelijk op 29 januari, 3 en 4 februari 2021 € 100.000-- van haar eigen bankrekening heeft overgeboekt naar de blooteigendom bankrekening." Deze mededeling strookt niet met zijn in deze procedure ingenomen stelling dat híj de betaalopdrachten via internetbankieren heeft gegeven. Hiervan ontbreekt ook ieder bewijs. Volgens [gedaagde] blijkt voorts uit de geplaatste overlijdensadvertentie (
"Trots op haar leeftijd, gezondheid en zelfstandigheid")dat [erflater] nog goed bij haar verstand was. [erflater] moet zich ervan bewust zijn geweest dat zij niet zelfstandig over het saldo van de vruchtgebruikrekening kon beschikken, temeer omdat partijen daarover in 2001 al een geschil hebben gehad. Het is daarom volgens [gedaagde] niet aannemelijk dat [erflater] een vaag antwoord zou hebben gegeven over beleggen met gelden van de vruchtgebruikrekening.
4.6.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank enkel vaststellen dat ten laste van [erflater] een bedrag van € 100.000,00 aan [gedaagde] is betaald, maar (nog) niet dat deze betaling zonder rechtsgrond was of dat [gedaagde] hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt. De rechtbank zal dan ook [eiser] in de gelegenheid stellen om bewijs daarvan te leveren. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij nog geen acht heeft geslagen op het aan de notaris verstrekte vermogensoverzicht van 12 mei 2021, dat de advocaat van [eiser] ter zitting heeft aangehaald. Het betreffende overzicht is (nog) niet in het geding gebracht, waardoor [gedaagde] zich daarover niet behoorlijk heeft kunnen uitlaten. In het kader van de onderhavige bewijslevering staat het [eiser] uiteraard vrij om alsnog schriftelijk bewijs aan te dragen, naast eventueel door hem te leveren getuigenbewijs.
Voldoening van een tot de nalatenschap van [erflater 2] behorende vordering?
4.7.
De rechtbank merkt op dat [eiser] alleen bewijs hoeft te leveren van de door hem geschetste gang van zaken, maar dat hij niet tevens het tegendeelbewijs hoeft te leveren tegen de door [gedaagde] ingenomen stellingen dat door de betaling een tot de nalatenschap behorende vordering van [erflater 2] op [erflater] is voldaan. Aangezien [gedaagde] in reconventie op die grond een verklaring van recht en (medewerking aan) betaling vordert, rust op háár - op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv - de last de daaraan door haar ten grondslag gelegde stellingen met feiten en omstandigheden te onderbouwen en indien nodig te bewijzen.
4.8.
Ter onderbouwing van deze stellingen heeft [gedaagde] - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [erflater] heeft in het verleden een woning voor ƒ 200.000,00 gekocht, waar zij tezamen met [erflater 2] is gaan wonen. Deze aankoop is door [erflater 2] gefinancierd. [erflater] zelf was namelijk niet vermogend genoeg en er is destijds geen hypotheek op de woning gevestigd. [erflater 2] heeft tegenover [gedaagde] verklaard dat zij door die financiering als erfgenaam "niets tekort zou komen", omdat zij zowel erfgenaam van [erflater 2] als erfgenaam van [erflater] zou zijn. Na het overlijden van [erflater 2] heeft [erflater] evenwel haar testament gewijzigd, in die zin dat [gedaagde] nu geen erfgenaam (meer) is van [erflater]. Daardoor komt de woning ook niet meer aan [gedaagde] toe. Het kan niet anders dan dat [erflater] vlak voor haar overlijden besloten heeft [gedaagde] alsnog te compenseren (om als goed katholiek met zichzelf in het reine te komen). [erflater] heeft daarom het bedrag van € 100.000,00 overgemaakt naar de vruchtgebruikrekening. Met die betaling is dus een vordering van (de nalatenschap van) [erflater 2] op [erflater] ter zake van de woning voldaan, aldus [gedaagde].
4.9.
[eiser] heeft op zijn beurt naar het oordeel van de rechtbank bedoelde stellingen van [gedaagde] voldoende gemotiveerd betwist. Hiertoe voert hij - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Uit niets heeft [eiser] kunnen afleiden dat [erflater] geld van [erflater 2] heeft geleend of op enig moment een schuld aan hem zou hebben gehad. In het bijzonder blijkt niets hiervan uit door de notaris opgemaakte boedelbeschrijving van 12 juni 1998, die zowel [erflater] als [gedaagde] zonder protest hebben ondertekend.
4.10.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank (nog) niet vaststellen dat door de betaling een tot de nalatenschap behorende vordering van [erflater 2] op [erflater] is voldaan. De rechtbank zal dan ook [gedaagde] in de gelegenheid stellen om bewijs daarvan te leveren.
Verdere instructie van de zaak
4.11.
De slotsom is dat beide partijen een bewijsopdracht zullen krijgen. De rechtbank verwacht op basis van het gevoerde partijdebat dat partijen zowel in het kader van hun eigen bewijslevering als in het kader van het door hen te leveren tegenbewijs, dezelfde bewijsstukken en/of getuigen naar voren zullen (kunnen) brengen. De rechtbank zal daarom uit oogpunt van doelmatigheid bepalen dat de bewijslevering door partijen gelijktijdig zal plaatsvinden, in die zin dat elke partij door bewijs voor zijn eigen stellingen te leveren daarmee tegelijkertijd tegenbewijs tegen de stellingen van de ander zal leveren. [eiser] zal als eerste zijn getuigen mogen voorbrengen.
4.12.
De zaak zal naar de rol worden verwezen, opdat partijen zich over hun eigen bewijslevering kunnen uitlaten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.13.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [eiser] op de door hen gestelde feiten en omstandigheden te bewijzen die tot de conclusie leiden dat het bedrag van € 100.000,00 door of namens [erflater] zonder rechtsgrond is betaald aan [gedaagde], althans dat [gedaagde] door de ontvangst van dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [erflater];
5.2.
draagt [gedaagde] op feiten en omstandigheden te bewijzen die tot de conclusie leiden dat door de betaling van het bedrag van € 100.000,00 een tot de nalatenschap behorende vordering van [erflater 2] op [erflater] is voldaan;
5.3.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 26 oktober 2022voor uitlating door [eiser] en [gedaagde] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagde]
getuigenwillen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
januari tot en met mei 2023dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van
mr. M. Sanna, in het gerechtsgebouw te Groningen, Guyotplein 1,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 710/mh