ECLI:NL:RBNNE:2022:3732

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
18/132668-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele geweldpleging en ontuchtige handelingen

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere seksuele geweldplegingen en ontuchtige handelingen, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal en dat haar verklaringen op verschillende punten ongeloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen tegen de verdachte.

De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 29 september 2022, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor bepaalde feiten veroordeeld zou worden, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank constateerde dat de verklaringen van de aangeefster niet alleen onvoldoende waren, maar ook dat er discrepanties waren tussen haar verklaringen en de camerabeelden die tijdens de zitting werden getoond.

Daarnaast heeft de aangeefster zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten moest dragen. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/132668-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1937 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H, Wormmeester, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 28 december 2019 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het uitschakelen van het licht/de verlichting in de woning van verdachte, het (vervolgens) op bed duwen van [slachtoffer] en
(vervolgens) boven op [slachtoffer] liggen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de borsten van die [slachtoffer], en/of
  • het likken aan de tepel van die [slachtoffer], en/of
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer], en/of
  • het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina van die [slachtoffer];
2 hij op of omstreeks 1 oktober 2020 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het sluiten en op slot draaien van de schuurdeur en het opbergen van de sleutel in zijn, verdachtes, broekzak en/of het verrichten van (ontuchtige) handelingen, terwijl [slachtoffer] zei ‘nee wacht nee’ en/of ‘dat wil ik zo niet’ [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de borsten van die [slachtoffer], en/of
  • het likken aan de tepel van die [slachtoffer], en/of
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de schaamstreek van die
[slachtoffer], en/of
- het met zijn, verdachtes, penis binnendringen in de vagina van die [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2020 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het sluiten en op slot draaien van de schuurdeur en het opbergen van de sleutel in zijn, verdachtes, broekzak en/of het verrichten van (ontuchtige) handelingen, terwijl [slachtoffer] zei ‘nee wacht nee’ en/of ‘dat wil ik zo niet’ [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de borsten van die [slachtoffer], en/of
  • het likken aan de tepel van die [slachtoffer], en/of
  • het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer];
3 hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds betasten van de borst van [slachtoffer] en [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het met zijn, verdachtes, hand betasten en/of vasthouden van de borst van die [slachtoffer], en/of - het knijpen in de borst van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 primair wordt vrijgesproken. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 subsidiair en feit 3 wordt veroordeeld. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde dient wettig en overtuigend te worden bewezen. Uit de camerabeelden blijkt dat de deur van het schuurtje wordt gesloten en is duidelijk te horen dat het slachtoffer zegt: ‘nee nee nee, dat wil ik zo niet’. Hieruit blijkt dat aangeefster werd gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de borst van aangeefster heeft betast en aan haar borst heeft gelikt en de schaamstreek van aangeefster heeft betast.
Feit 3 dient eveneens wettig en overtuigend te worden bewezen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij twee keer in huis aan de borst van aangeefster heeft gezeten. De verklaring van verdachte in combinatie met het door aangeefster gestuurde whatsapp-berichtje is voldoende ondersteuning voor bewezenverklaring van feit 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat, volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaring van aangeefster en verdachte tegenover elkaar staan –, de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende worden ondersteund door de overige zich in het dossier bevindende verklaringen en/of stukken. Daarnaast is de verklaring van aangeefster op een aantal onderdelen ongeloofwaardig. Aangeefster heeft namelijk ten aanzien van feit 2 verklaard dat verdachte de deur van het schuurtje dicht deed en op slot draaide en de sleutel in zijn broekzak deed en dat zij heeft gezegd: ‘Nee, dat wil ik niet’. Uit de beschrijving van de camerabeelden, welke ter zitting zijn getoond, blijkt echter dat verdachte de deur van het schuurtje niet op slot draaide maar dat de sleutel in de deur zat en dat aangeefster niet heeft gezegd: ‘Nee, dat wil ik niet’ maar dat zij heeft gezegd ‘Dat wil zo niet’. Gelet hierop blijkt niet dat sprake was van de onder feit 2 subsidiair opgenomen feitelijkheden, waardoor aangeefster gedwongen zou zijn de in de tenlaste weergegeven seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank overweegt daarnaast ten aanzien van feit 3 dat de verklaring van de behandelaar van aangeefster, waaruit blijkt dat zij van aangeefster berichtjes heeft ontvangen met: ‘het is weer gebeurd’, niet maakt dat er voldoende steunbewijs is voor de onder feit 3 ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 697,06 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade slechts voor het bedrag met betrekking tot de reiskosten, te weten € 117,06, kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde schade in verband met het verliezen van de ketting is geen sprake van rechtstreekse schade.
In verband met de gevorderde vrijspraak ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag in verband met immateriële schade te matigen en te schatten op een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Voor het overige deel dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde feiten, zal zij de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Benadeelde partij

Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022. mr. E.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.