ECLI:NL:RBNNE:2022:3763

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
18-213179-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling wegens poging tot zware mishandeling met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 8 augustus 2021, waarbij de verdachte met een honkbalknuppel het slachtoffer zou hebben geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat het dossier geen medische informatie bevatte over het letsel van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op fataal letsel was en sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had het slachtoffer met een honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de gedragingen van de verdachte als aanvallend werden beschouwd. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 94 dagen op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18-213179-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , meermalen, althans éénmaal, met een honkbalknuppel, althans met een hard voorwerp, op of tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] , meermalen, althans éénmaal, met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Het dossier bevat slechts zeer beperkte informatie over het letsel van het slachtoffer. Daarnaast blijkt uit het dossier niet op welke manier verdachte met de honkbalknuppel heeft geslagen zodat er geen bewijs aanwezig is voor een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel dat verdachte zich van die kans bewust was en deze heeft aanvaard.
Nu niet kan worden vastgesteld hoe verdachte het slachtoffer heeft geslagen, is ook er onvoldoende bewijs voor het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank dat het dossier geen medische informatie bevat over het letsel van het slachtoffer. Ook uit andere bewijsmiddelen blijkt onvoldoende over de aard en ernst van het letsel van slachtoffer om een oordeel te kunnen vormen over de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op fataal letsel. Nu niet vastgesteld kan worden dat de door verdachte verrichte handeling een dodelijke afloop had kunnen hebben, acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van (voorwaardelijke) opzet op de dood. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank past ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 september 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een conflict met [slachtoffer] over geleend geld. Omstreeks 8 augustus 2021 fietste ik langs het huis van [betrokkene 1] aan [adres] te [plaats] . Er werd door [slachtoffer] en [betrokkene 1] naar mij gescholden. Ik ben van de fiets gestapt en ik zag een machete. Ik zag dat [betrokkene 1] en [slachtoffer] naar mij toekwamen en toen ben ik weggegaan.
Ik ben later met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] teruggegaan naar de woning van [betrokkene 1] gegaan. [slachtoffer] en [betrokkene 1] stonden buiten in de tuin. Ik riep meerdere keren tegen [betrokkene 1] en [slachtoffer] : ‘Waar ben je?’. Ik had een honkbalknuppel in de hand. Ik heb [slachtoffer] één keer met de honkbalknuppel geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 augustus 2021,opgenomen op pagina 128 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021213633 d.d. 30 november 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik stond voor [betrokkene 1] zijn huis. Toen kwam [verdachte] langs op de fiets en stopte. Ik zag toen dat hij tegen mij begon te bekvechten. Na ongeveer 5 minuten kwam [verdachte] weer terug fietsen. Na ongeveer 5 minuten kwam [verdachte] weer naar ons toe. Hij was lopend teruggekomen met een paar vrienden van hem. We begonnen te bekvechten en ook te duwen. Ik had wel gezien dat [verdachte] een honkbalknuppel bij zich had. Dat had ik al gezien toen hij eraan kwam lopen. Toen we aan het duwen waren heeft [verdachte] met de honkbalknuppel uitgehaald en in mijn gezicht geslagen. Hij raakte mij op mijn linker wenkbrauw.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2021,opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van S. Bergsma:
Wij zijn dan dus bij die woning, er wordt over en weer geschreeuwd. Vrij snel begonnen ze elkaar te slaan. [verdachte] en [slachtoffer] sloegen elkaar. De jongens liepen de tuin uit in de richting van [verdachte] en hij liep op hen toe. Het waren 2 jongens en 1 van hen had een machete in handen. [verdachte] had een stok in zijn handen. Er werd vervolgens op elkaar ingeslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
8 augustus 2021, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 7 augustus 2021 hoorde ik geschreeuw op de stoep voor onze woning. Ik zag dat [slachtoffer] , [betrokkene 1] en [verdachte] daar stonden. Ik zag dat [verdachte] een honkbalknuppel in zijn handen had en in de hoek aan de stoepkant van onze tuin stond. Ik liep naar de gang en zag vanuit de gang dat [slachtoffer] op de grond lag en dat [verdachte] [slachtoffer] met een honkbalknuppel sloeg. Ik zag dat [slachtoffer] zijn rechteroog dicht zat en dat hij veel bloed op zijn hoofd had.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer éénmaal met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen waardoor hij een wond bij zijn wenkbrauw heeft opgelopen. De rechtbank overweegt dat het met een langwerpig en hard voorwerp als een honkbalknuppel tegen het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat één slag tegen het hoofd al tot ernstig letsel kan leiden. Het slaan met een honkbalknuppel tegen het hoofd is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 8 augustus 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] éénmaal met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte een beroep op noodweer, subsidiair noodweerexces gedaan.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de aanval is uitgegaan van [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] stonden op zeer korte afstand van elkaar waarbij er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat verdachte met een machete werd aangevallen door [slachtoffer] , waartegen noodzakelijke verdediging was geboden. Weggaan was voor verdachte op dat moment geen reële optie en kon niet van hem worden gevergd. Door [slachtoffer] op dat moment eenmaal met de honkbalknuppel te slaan, heeft verdachte proportioneel gehandeld.
Voor zover de verdediging niet als proportioneel wordt aangemerkt, omdat verdachte door eenmaal met een honkbalknuppel tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is aangevoerd dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer] veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het feit dat verdachte zelf is teruggegaan naar [slachtoffer] terwijl hij de beschikking had over een honkbalknuppel, niet in de weg staat aan een beroep op noodweer gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt nu verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en zijn gedragingen niet als verdedigend maar als aanvallend moeten worden beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De door verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging dient vervolgens noodzakelijk te zijn geweest (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan). Tenslotte moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan).
Een beroep op noodweer(exces) kan niet worden aanvaard indien de gedraging van degene die zich op deze strafuitsluitingsgrond beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest, die van meet af aan de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht door, ondanks een lopend conflict over geld en een eerdere ruzie die avond waarbij sprake was van een dreiging met een wapen, met twee vrienden naar [slachtoffer] toe te gaan. Daarbij heeft verdachte een honkbalknuppel meegenomen en deze zichtbaar gedragen. Verdachte heeft vervolgens op agressieve wijze met een honkbalknuppel in de hand meerdere malen naar [slachtoffer] geroepen: ‘Waar ben je’ en ‘Kom hier’. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend. Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen. Verdachte is strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook niet is gebleken dat verdachte zich niet had kunnen onttrekken aan de aanval van [slachtoffer] door weg te rennen. De geweldshandeling die verdachte heeft verricht strekte daarmee niet tot noodzakelijke verdediging, maar moet worden gezien als een tegenaanval.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar met daaraan gekoppeld een contactverbod met [betrokkene 1] , [slachtoffer] en [betrokkene 4] en een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 15 september 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het minderjarige slachtoffer met een honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen. Er zou sprake zijn van een conflict tussen het slachtoffer en verdachte over geld. Eerder die avond heeft er een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden. Vervolgens is verdachte, gewapend met een honkbalknuppel en vergezeld door twee vrienden, opnieuw naar het slachtoffer toegegaan. Verdachte is de confrontatie aangegaan waarbij hij het slachtoffer met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen en het slachtoffer met een machete in het hoofd van verdachte heeft gestoken.
Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het letsel dat hij daarbij opliep relatief beperkt is gebleven. Het gedrag van de verdachte had immers tot ernstigere lichamelijke gevolgen kunnen leiden. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Uit het rapport van de reclassering van 15 september 2022 is naar voren gekomen dat verdachte zijn zaken op orde heeft. Hij heeft een huurwoning, werk, er zijn geen financiële problemen, verdachte heeft een vriendin en drie jonge kinderen. De reclassering ziet wel problemen op het gebied van zijn psychosociaal functioneren en houding. Gedurende het reclasseringstoezicht was er sprake van een hoge mate van weerstand en weinig sprake van probleembesef waardoor diagnostiek en een behandeling bij de APFN niet van de grond zijn gekomen. Om vast te stellen in hoeverre zijn psychosociaal functioneren een rol heeft gespeeld tijdens het delict is meer onderzoek nodig. Maar vanwege zijn houding is onderzoek momenteel niet haalbaar.
De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om door middel van interventies tot gedragsverandering te komen en daardoor het gemiddelde recidiverisico te verlagen. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] , [betrokkene 1] en [betrokkene 4] .
Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, het strafblad en het advies van de reclassering, acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie een passende reactie. Gelet op de toepassing van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank in plaats van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met aftrek van de voorlopige hechtenis en met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om het eerdergenoemde contactverbod als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.