2.2.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden de definitieve
tegemoetkoming op grond van de NOW-1 heeft vastgesteld op € 1.101,- en het bedrag van
€ 12.201,- heeft teruggevorderd. In dat kader ligt allereerst ter beoordeling voor de vraag of verweerder bij de berekening van de definitieve tegemoetkoming terecht een verlaging heeft toegepast, omdat eiseres na 17 maart 2020 een ontslagaanvraag heeft ingediend en die niet binnen vijf werkdagen na de indiening daarvan heeft ingetrokken. De rechtbank voert de beoordeling uit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht.
4. Het wettelijk kader in deze zaak is de NOW-1 regeling. Dit is een subsidieregeling. Op
grond van deze regeling kan een bedrijf recht hebben op een subsidie, maar alleen indien en voor zover het bedrijf voldoet aan de voorwaarden van de regeling.
5. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de NOW-1 is bepaald dat aan de
werkgever aan wie subsidie wordt verleend, de verplichting wordt opgelegd dat hij na
17 maart 2020 geen verzoek doet om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover subsidie is verleend. Kort gezegd is dat een verzoek om toestemming de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen.
6. Eiseres heeft op 23 april 2020 bij het Uwv een aanvraag ontslagvergunning wegens
bedrijfseconomische redenen - A (hierna: ontslagaanvraag) voor werkneemster ingediend. In de aanvraag staat dat de werkgever nog met werkneemster onderhandelt over een beëindigingsovereenkomst en dat de werkgever veertien dagen uitstel voor onderhandelingen vraagt. In artikel 3.3 van de op 30 april 2020 ondertekende beëindigingsovereenkomst staat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werkneemster wil beëindigen om bedrijfseconomische redenen. In artikel 4.8 van de beëindigingsovereenkomst staat dat na ondertekening de werkneemster binnen veertien dagen de overeenkomst kan ontbinden. Gezien de reden van de ontslagaanvraag en de reden van de beëindigingsovereenkomst heeft eiseres met het indienen van de ontslagaanvraag niet voldaan aan de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de NOW-1 neergelegde verplichting.
7. De berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 7, eerste lid,
van de NOW-1. In artikel 7, vijfde lid, van de NOW-1 is bepaald dat de subsidie wordt verlaagd als de werkgever na 17 maart 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meerdere werknemers op te zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. In artikel 7, zesde lid, aanhef en onder b, van de NOW-1 is ten slotte bepaald dat het vijfde lid niet van toepassing is voor zover de werkgever het verzoek om toestemming heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen nadat het verzoek is ingediend.
8. Niet is in geschil dat eiseres de ontslagaanvraag niet binnen vijf werkdagen na het
indienen ervan heeft ingetrokken; dat had uiterlijk op 4 mei 2020 moeten gebeuren. Dat betekent dat artikel 7, zesde lid, aanhef en onder b, van de NOW-1 in dit geval niet van toepassing is. Met de indiening door eiseres van een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen en nu die aanvraag niet binnen vijf werkdagen na het indienen ervan is ingetrokken, is verweerder op grond van artikel 7, vijfde lid, van de NOW-1 gehouden de subsidie te verlagen.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat zij met de - na de termijn van vijf werkdagen gedane -
intrekking van de ontslagaanvraag heeft voldaan aan artikel 13, eerste lid, onder g, van de NOW-1 en dat verweerder daaraan ten onrechte geen betekenis toekent. Die bepaling leidt er volgens eiseres verder toe dat het niet binnen vijf werkdagen intrekken van de ontslagaanvraag als verschoonbaar moet worden aangemerkt.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens artikel 13, eerste lid, onder g, van de NOW-1
moet eiseres onverwijld en schriftelijk omstandigheden melden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Dat heeft zij ook gedaan. Niet valt in te zien dat het enkele nakomen door eiseres van deze in de NOW-1 neergelegde verplichting verweerder ertoe had moeten brengen het niet binnen vijf werkdagen intrekken van de ontslagaanvraag als verschoonbaar aan te merken.
11. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt daartoe dat
een medewerker van het Uwv tijdens een telefonisch onderhoud op 3 juni 2020 een toezegging heeft gedaan, namelijk dat sprake is van een beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden en geen ontslag en dat in het geval van volledige doorbetaling van het loon van [directeur] echtgenote en dat van de werkneemster gedurende het tijdvak van de NOW-1, er geen boete zou plaatsvinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat zij met boete bedoelt: een terugvordering.
12. De aanleiding voor het telefonisch onderhoud op 3 juni 2020 was een telefonisch
onderhoud op 2 juni 2020 tussen een medewerker van het Uwv en [directeur] naar aanleiding van het bezwaar tegen het toekenningsbesluit. Op 2 juni 2020 heeft [directeur] laten weten dat de werkneemster met wederzijds goedvinden zou vertrekken en dat hij informatie over de boete [de rechtbank leest: terugvordering] wilde. In het telefoonrapport van het Uwv van
3 juni 2020 staat onder meer:
“Aangegeven dat als de subsidie geldt voor zijn partner die verzekerd is voor de wnverzekeringen, het loon van de assistent door wordt betaald tot september en de arbovk is opgezegd met wederzijds goedvinden er geen boete opgelegd kan worden. Aangegeven dat als er achteraf toch informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat e.e.a. niet strookt met elkaar, er alsnog een boete kan worden opgelegd of een terugvordering. Ondernemer begrijpt dit en trekt bzs in.”Uit het telefonisch onderhoud heeft [directeur] afgeleid dat een terugvordering van het eerder toegekende subsidiebedrag niet zou (kunnen) plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inhoud van de telefoonnotitie daar echter geen aanleiding toe. Op grond van de telefoonnotitie had het [directeur] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de mogelijkheid van een terugvordering nog wel degelijk aan de orde zou kunnen zijn. De rechtbank leest in het telefoonrapport van
3 juni 2020 dan ook geen toezegging door de medewerker van het Uwv. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
13. Met het argument dat de medewerker van het Uwv tijdens het telefonisch onderhoud
had moeten zien dat de ontslagaanvraag niet binnen vijf werkdagen was ingetrokken en haar er daarom op had moeten wijzen dat zij het bezwaar tegen het toekenningsbesluit beter kon handhaven, miskent eiseres dat een medewerker van het Uwv geen juridisch advies geeft en miskent zij haar eigen verantwoordelijkheid. Zij heeft er toen zelf voor gekozen om het bezwaar tegen het toekenningsbesluit in te trekken.
14. Het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet verder op een briefwisseling tussen eiseres
en het Uwv. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv akkoord is gegaan met de aanhouding van de ontslagaanvraag en dat er daarom geen reden is voor toepassing van de verlaging van de subsidie.
15. In reactie op de indiening van de ontslagaanvraag heeft het Uwv eiseres er in de brief
van 24 april 2020 in het kader van de NOW-1 op gewezen dat zij geen ontslag wegens bedrijfseconomische redenen mag aanvragen. Als zij dat toch doet, heeft dat nadelige gevolgen voor de tegemoetkoming. Als zij de aanvraag intrekt binnen vijf werkdagen na de datum waarop verweerder de aanvraag heeft ontvangen, wordt de aanvraag volgens de subsidieregeling als niet ingediend beschouwd en dan heeft de aanvraag geen gevolgen voor de tegemoetkoming.