ECLI:NL:RBNNE:2022:4087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
185599
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en verzoeken van de vader in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 23 oktober 2022 en de Gecertificeerde Instelling (GI) verzocht om een verdere verlenging van één jaar. De vader van [de minderjarige] heeft zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder een zorg- en contactregeling, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze verzoeken niet betrekking hadden op het oorspronkelijke verzoek van de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de trauma gerelateerde gedragsproblematiek van [de minderjarige] en de zorgen over zijn ontwikkeling. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de GI en de jeugdzorgwerker noodzakelijk geacht om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren. De moeder stemde in met de verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader zich verzette tegen de verlenging en de wijze van omgang. De kinderrechter heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 oktober 2023, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van [de minderjarige] zorgwekkend is en dat er een stabiele omgeving nodig is voor zijn ontwikkeling. De ouders zijn niet in staat om samen te werken, wat de noodzaak van jeugdzorg onderstreept. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/185599 / JE RK 22-669
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[de naam van de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 1 september 2022;
- een brief met bijlagen van de GI van 9 september 2022, ingekomen bij de griffie op 12 september 2022;
- een verweerschrift met bijlagen van de zijde van de vader van 30 september 2022, ingekomen bij de griffie op 5 oktober 2022;
- een brief met bijlagen van de zijde van de vader van 12 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 12 oktober 2022.
1.2.
Op 12 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.J.H.M. Achten;
- de vader, bijgestaan door mr. M.F.A. van Pelt;
- namens de GI, [zittingsvertegenwoordiger]
1.3.
Mr. Achten heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota, die ter zitting aan de kinderechter en partijen is overhandigd.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 20 april 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 oktober 2022.

3.De verzoeken

Het verzoek van de GI
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar.
Het zelfstandige verzoek van de vader
3.2.
De vader verzoekt bij zelfstandig verzoek, en voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
1. te bepalen dat tussen de vader en [de minderjarige] een zorg- en contactregeling zal plaatsvinden, waarbij [de minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de vader zal verblijven vanaf vrijdagmiddag uit school (kinderdagverblijf) tot zondagavond 19.00 uur en voorts;
- dat de vader elke woensdagmiddag vanaf 12.00 uur tot 17.00 uur onbegeleide omgang zal hebben met [de minderjarige] ;
- dat de vader drie weken aaneengesloten in de zomervakantie en de helft van de kleinere vakanties met [de minderjarige] omgang zal hebben. Feestdagen bij gelijke helfte te verdelen, in de even jaren bij de vader, vooreerst Kerstmis 2022 en in de oneven jaren bij de moeder.
2. - primair een opdracht te geven aan de Raad voor de Kinderbescherming tot het laten uitvoeren van een onderzoek door het KSCD (Kennis- en Service Centrum voor Diagnostiek) naar de opvoedvaardigheden van de vader en de mogelijkheden voor een gelijkwaardige zorg- en contactregeling;
- subsidiair een bijzondere curator te benoemen met een psychologische achtergrond om dit onderzoek te verrichten.
3. - te bepalen dat de vader recht heeft op informatie inhoudend dat hij de ene week een verslag ontvangt over de gezondheid, dagelijkse gang van zaken, opvoeding en verzorging en dagbesteding van [de minderjarige] van de moeder en de andere week een verslag over de gezondheid, dagelijkse gang van zaken, dagbesteding, sport, activiteiten en schoolgang ontvangt van de groep van het kinderdagverblijf alsmede van het gastgezin (specialistische opvang) waar [de minderjarige] verblijft.

4.De motivering van het verzoek en het standpunt van de belanghebbenden

De motivering van het verzoek van de GI
4.1.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert de GI aan dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Bij [de minderjarige] is er sprake van fors trauma gerelateerd gedrag waarvoor hij behandeling nodig heeft. [de minderjarige] is dusdanig getraumatiseerd dat hij op dit moment geen enkele vorm van onderwijs kan volgen en hij verbaal en fysiek agressief is richting leeftijdsgenoten, maar ook richting de moeder. Er zijn zorgen over zijn hechting, zijn gevoel van (basis)veiligheid lijkt ernstig te zijn aangetast. Gelet op deze ontwikkelingsbedreigingen zal het komende jaar verder ingezet worden op behandeling van [de minderjarige] . Volgens de GI is het zorgelijk dat de vader tot dusver de oorzaak van [de minderjarige zijn] traumatisering of zijn mogelijke rol hierin niet erkent. Dit staat [de minderjarige zijn] herstel in de weg. De GI hoopt dat beide ouders te motiveren zijn om tot een gezamenlijk verhaal te komen en dat uit te dragen naar [de minderjarige] . De moeder zal op korte termijn starten met intensieve traumatherapie. Daarnaast krijgt de vader nu begeleiding bij de omgang om traumasensitief te kunnen aansluiten bij [de minderjarige] . De groep koppelt terug dat de omgang de laatste paar keren goed is verlopen en dat zij zien dat de vader de adviezen vanuit de begeleider opvolgt. De groep is echter van mening dat op dit moment een uitbreiding van de omgang niet mogelijk is, maar dat de intensiviteit van de begeleiding kan worden afgebouwd. De komende periode zal de begeleider daarom een stapje terug doen. Na een aantal omgangsmomenten zal vervolgens geëvalueerd worden hoe het is gegaan. De GI is van mening dat haar betrokkenheid langer nodig is om ervoor te zorgen dat de behandeling en de hulpverleningstrajecten doorgang blijven vinden. Daar komt bij dat er zorgen zijn over wat [de minderjarige] op lange termijn nodig heeft en of de moeder hem dit voldoende kan bieden of dat er meer hulp nodig is. Daarnaast is de betrokkenheid van de jeugdzorgwerker noodzakelijk om de omgang tussen [de minderjarige] en de vader te continueren. Beide ouders hebben geen contact met elkaar en dit zal de komende tijd nog zo blijven. De GI heeft de zaak overgedragen gekregen vanuit het Landelijk Expertise Team (hierna: LET) waarbij Team Bewaken en Beveiligen (hierna: TBB) betrokken is geweest. Afgesproken is om de ingezette lijn en de veiligheidsafspraken, die vanuit het LET zijn ingezet, voor eerst zo te houden.
Het standpunt van de moeder
4.2.
De moeder stemt in met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij meent dat de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] die destijds tot de ondertoezichtstelling hebben geleid, nog onverminderd aanwezig zijn. De moeder is daarom van mening dat de ondertoezichtstelling tenminste nog nodig is voor de duur van één jaar en dat aan alle vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan.
4.3.
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de vader tot vaststelling van een zorg- en contactregeling stelt de moeder dat de vader ditzelfde verzoek reeds heeft ingediend bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank Den Haag heeft in deze procedure nog geen eindbeschikking gegeven. De moeder is gelet daarop van mening dat de vader in dit zelfstandige verzoek primair niet-ontvankelijk verklaard behoort te worden, subsidiair dat dit verzoek verwezen dient te worden naar de rechtbank Den Haag en meer subsidiair dat dit verzoek afgewezen dient te worden. De moeder vindt dat een herhaald verzoek tot de vaststelling van een contactregeling misbruik van het procesrecht oplevert c.q. in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Ten aanzien van de andere zelfstandige verzoeken van de vader is zij van mening dat deze dienen te worden afgewezen.
Het standpunt van de vader
4.4.
De vader heeft mede aan de hand van een verweerschrift uitgebreid verweer gevoerd. Samengevat kan hij zich niet verenigen met de inhoud van het verzoek en vindt hij dat er onjuistheden worden verkondigd. Hij verzoekt primair een afwijzing van het verzoek. De vader meent dat er geen ontwikkelingsbedreigingen meer zijn,nu de minimale omgangsregeling niet in [de minderjarige] zijn belang is. De vader heeft moeite met de manier waarop door de jeugdhulpverlening uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de omgang wordt vormgegeven. De wijze waarop, de mate waarin en de frequentie van de omgang is op alle fronten volgens de vader onvoldoende. De vader en [de minderjarige] hebben één uur begeleide omgang per maand en dit vindt de vader te weinig. Het voortzetten van de ondertoezichtstelling is volgens de vader schadelijker voor [de minderjarige] dan een verruiming van de omgang naar een reguliere regeling, iets wat volgens de vader ook mogelijk is. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] is goed en de vader wordt ervaren als een positieve prikkel voor [de minderjarige] . De vader deelt verder wel de zorgen die de GI heeft over de thuissituatie bij de moeder en of de moeder [de minderjarige] voldoende kan bieden. De vader wil daarom dat er zicht komt op de thuissituatie bij de moeder. Subsidiair verzoekt de vader om de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling te bekorten tot een maximale duur van drie maanden, zodat er 'druk op de ketel' ontstaat. De vader is bang dat de zaak op de plank blijft liggen als deze voor één jaar wordt uitgesproken.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid
5.1.
De kinderrechter merkt op dat door en namens de vader in de eerste plaats bezwaar is gemaakt tegen de (inhoudelijke) behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] door de kinderechter van rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. De vader meent dat onderhavige zaak in Den Haag dient te worden behandeld. Dit omdat rechtbank Den Haag deze zaak al ruim twee jaar in behandeling heeft en hier nog een procedure betreffende het verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken loopt. De rechtbank Den Haag heeft voorheen het verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op een hybride zitting gecombineerd met de verlengingsverzoeken van de ondertoezichtstelling behandeld. De vader verzoekt daarom om integrale verwijzing naar de rechtbank Den Haag.
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijke verblijf van de minderjarige. Ingevolge artikel 1:12, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt een minderjarige de woonplaats van de ouder die het gezag over hem uitoefent. Oefenen beide ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige uit, maar hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft of laatstelijk heeft verbleven.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de vader en de moeder gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder. De moeder heeft een geheim adres, dat gelegen is binnen het arrondissement van deze rechtbank. De kinderechter is daarom van oordeel dat op grond van bovengenoemde artikelen de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bevoegd is om van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] kennis te nemen. Dat er bij de rechtbank Den Haag nog een procedure loopt betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken maakt dit niet anders. De kinderrechter ziet dan ook geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag en zal derhalve overgaan tot de beoordeling van de verzoeken.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de gronden die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog aanwezig zijn en dat daarmee is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Hiertoe overweegt de kinderrechter het volgende.
5.5.
De kinderrechter stelt vast dat de zorgen over [de minderjarige] zijn trauma gerelateerde en gedragsproblematiek, waardoor op dit moment reguliere scholing voor [de minderjarige] niet mogelijk is, nog onverminderd aanwezig is. Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat [de minderjarige] een kwetsbare jongen is die veel heeft meegemaakt en bij wie zijn gevoel van basisveiligheid is aangetast. Naar het oordeel van de kinderrechter is er bij [de minderjarige] dan ook nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Het feit dat de vader een beperkte omgangsregeling met [de minderjarige] heeft maakt dit niet anders.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het van belang is dat de behandeling van [de minderjarige] voortgezet wordt, evenals de traumabehandeling van de moeder. Punt van zorg is momenteel ook dat er zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder en of het de moeder lukt om [de minderjarige] de opvoeding te bieden die hij nodig heeft. Ook heeft de GI benoemd dat de moeder betrokken is geweest bij een diefstal en zij niet altijd de juiste keuzes maakt in het belang van [de minderjarige] . De kinderrechter vindt het belangrijk dat ook de moeder met zichzelf aan de slag gaat om meer beschikbaar te kunnen zijn voor [de minderjarige] . Verder is de relatie tussen de ouders ernstig verstoord en er is geen rechtstreekse communicatie tussen hen mogelijk. Hierdoor zijn de ouders niet in staat om samen te werken in het wegnemen van de andere ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] . Dit maakt de inzet van een jeugdzorgwerker nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter acht het van belang dat de jeugdzorgwerker betrokken blijft om de belangen van [de minderjarige] in het oog te houden, de (noodzakelijk geachte) hulpverlening en behandelingen te coördineren en de doorgang hiervan te waarborgen en om met gezag in te kunnen grijpen als dit in het belang van [de minderjarige] nodig is. Daarbij acht de kinderrechter het belangrijk dat de jeugdzorgwerker aandacht heeft voor welke rol de vader in het leven van [de minderjarige] kan spelen.
5.6.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
- de onveilige en instabiele opvoedingsomgeving waarin [de minderjarige] is opgegroeid en waarin hij getuige is geweest van ruzies en escalaties tussen de ouders en familieleden. Dit lijkt een grote impact te hebben gehad op zijn basisveiligheid;
- de trauma gerelateerde en gedragsproblematiek van [de minderjarige] waardoor hij nog niet de stap naar onderwijs kan maken;
- de beperkte contactregeling die tussen [de minderjarige] en de vader mogelijk is en de zorgen over welke rol de vader in het leven van [de minderjarige] kan spelen;
- de persoonlijke problematiek van de moeder waarvoor zij een behandeling nodig heeft en de zorgen over of de moeder voldoende aan kan sluiten bij [de minderjarige] en de keuzes die zij maakt;
- de verstoorde relatie tussen de ouders en het feit dat er geen rechtstreekse communicatie tussen de ouders mogelijk is.
5.7.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen, en wel voor de duur van één jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter ziet geen aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten, zoals door de vader is verzocht. Gelet op de ernst van de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] en de ex-partnerproblematiek tussen de ouders verwacht de kinderrechter niet dat de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen binnen een kortere tijd zijn weggenomen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij stevig regie voert om de bedreigingen te verminderen.
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de vader
5.8.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de vader dat deze verzoeken geen betrekking hebben op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek, zijnde de verlenging van de ondertoezichtstelling. Daar komt bij dat de betrokken partijen in de verzoeken zoals door de vader worden gedaan een andere juridische status hebben dan in de huidige procedure. De verzoeken van de vader dienen door middel van een gezag en omgangsprocedure bij de rechtbank aanhangig te worden gemaakt. De kinderrechter zal daarom de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 23 oktober 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn zelfstandige verzoeken.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022 door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Massink, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 27 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.