ECLI:NL:RBNNE:2022:4192

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
185989
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de omgangsregeling en het gezag over twee kinderen, geboren uit een eerdere relatie tussen de verzoeker en de verweerster. De verzoeker, de man, had eerder een verzoek ingediend voor gezamenlijk gezag, wat door de rechtbank was afgewezen in een beschikking van 26 augustus 2020. De man verzocht nu om de vrouw te verplichten haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling en om gezamenlijk gezag over de kinderen te verkrijgen. De vrouw was niet in rechte verschenen, ondanks dat zij opgeroepen was. Tijdens de mondelinge behandeling was de man aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden was die een herziening van de eerdere beschikking rechtvaardigde. De man had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om het eerdere oordeel te herzien. De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van het gezag, maar stemde in met een informatieregeling waarbij de vrouw de man maandelijks op de hoogte moet houden van gewichtige omstandigheden met betrekking tot de kinderen. De rechtbank legde een dwangsom op aan de vrouw voor het geval zij haar medewerking aan de omgangsregeling niet verleent. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de omgangsregeling en de communicatie tussen de ouders, ook in het licht van de zorgen die de man had geuit over de behandeling van de kinderen door de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/185989 / FA RK 22-1649
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 9 november 2022 in het incident en de bodemprocedure
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de vrouw,
niet in rechte verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 27 september 2022;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. Thiescheffer;
- mevrouw V. Gjaltema, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
1.3.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in rechte verschenen. Zij heeft de rechtbank op de dag van de mondelinge behandeling bericht dat ze niet aanwezig kan zijn.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen zijn de ouders van:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de kinderen erkend.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 augustus 2020 is het verzoek van de man tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag afgewezen. Bij die beschikking is een omgangsregeling vastgesteld met een opbouw. De rechtbank heeft bepaald dat de omgang eerst onder begeleiding moet plaatsvinden en dat de regie van de uitvoering van de opbouw van de omgang bij het gebiedsteam ligt. In het kader van die procedure heeft de RvdK onderzoek gedaan ten aanzien van de omgang en het gezag.
2.4.
De man had tot begin september 2022 wekelijks omgang met de kinderen op vrijdag van 13.00 uur tot 15.00 uur onder begeleiding van MeiDy.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
- te bepalen dat de vrouw haar medewerking verleent aan de uitvoering van de omgangsregeling tussen de man en de kinderen van iedere vrijdag van 13.00 uur tot 17.00 uur, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per overtreding met een maximum van € 5.000,-;
in de bodemprocedure
a. te bepalen dat de man gedurende drie aansluitende weekenden per maand omgang heeft met de kinderen van vrijdag na schooltijd tot zondag 19.00 uur, althans een zodanige regeling als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
b. te bepalen dat de man tezamen met de vrouw het gezag uitoefent over [naam 1] en [naam 2] ;
c. te bepalen dat de vrouw eenmaal per maand, bij voorkeur per e-mail, de man informeert omtrent alle gewichtige omstandigheden ex artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
Gelet op de beslissing in de bodemprocedure zoals hieronder weergegeven, heeft de man geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek in het kader van het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
in de bodemprocedure
Omgang
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij niet zozeer een uitbreiding wenst ten opzichte van de regeling zoals vastgesteld in de beschikking van 26 augustus 2020, maar wil dat de vrouw de vastgelegde regeling uitvoert. Hij had het incident aanhangig gemaakt om voor de duur van het geding naleving van de omgangsregeling af te dwingen. De omgang verliep volgens de man heel goed. Conform het schema had de man omgang met de kinderen op vrijdagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur, onder begeleiding van MeiDy. Die begeleiding werd afgebouwd en er zou nog twee keer een middag omgang plaatsvinden waarna er naar de volgende stap in het schema kon worden overgegaan. De vrouw heeft echter de omgang stop gezet, ze weigert de kinderen te brengen voor de omgang. De man heeft de kinderen hierdoor al ruim zes weken niet gezien. De man weet niet waarom de vrouw de omgang heeft stopgezet. Ook MeiDy heeft geen uitleg van de vrouw gekregen.
4.3.
De RvdK is van mening dat er gewoon omgang kan zijn. Het is van belang dat de omgang gecontinueerd wordt. De RvdK ziet op dit moment niet de meerwaarde in van een beschermingsonderzoek en mogelijk een ondertoezichtstelling. Het blijft de verantwoordelijkheid van de vrouw om de kinderen naar de omgang te brengen, ook als er een ondertoezichtstelling is.
4.4.
De rechtbank overweegt dat er door de man geen reden is aangevoerd om af te wijken van de regeling zoals vastgelegd in de beschikking van 26 augustus 2020. De man staat achter die regeling. Hij wil dat de vrouw die regeling nakomt en hij wil dat daar een dwangsom aan verbonden wordt. Oorspronkelijk heeft de man dit enkel in het incident gevraagd, maar de man wist op voorhand niet dat de rechtbank de bodemzaak en het incident gelijktijdig zou behandelen. De rechtbank begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij vastlegging van de vastgelegde regeling wil, de vrouw haar medewerking daaraan moet verlenen met daaraan verbonden een dwangsom.
De rechtbank zal de vastgelegde regeling opnieuw vastleggen, vanaf het moment waarop de omgang is gestopt. Er zal dan nog twee keer omgang onder begeleiding van MeiDy plaatsvinden. Gelet op het stopzetten van de omgang door de vrouw en het feit dat zij niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de vrouw de regeling gaat hervatten zonder dwangmiddelen. De rechtbank zal de vrouw daarom de verzochte dwangsom opleggen voor het nakomen van de omgangsregeling.
Gezag
4.5.
De man heeft vernomen dat de vrouw voornemens is om te verhuizen. De man vreest dat er hierdoor geen of moeilijker uitvoering kan worden gegeven aan de vastgestelde omgangsregeling. Daarnaast heeft de man zorgen over de manier waarop de vrouw met de kinderen omgaat. De man heeft vernomen dat de vrouw de kinderen fysiek bestraft, dan wel mishandelt. De man heeft hierover meerdere meldingen gedaan bij Veilig Thuis. De man stelt dat er hiermee sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding geven om de man samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten.
4.6.
De RvdK geeft aan dat er in 2020 uitgebreid onderzoek is gedaan naar onder meer het gezag. De RvdK staat nog steeds achter het gegeven advies. Indien de verhuisplannen van de vrouw concreet zijn, zou het kunnen dat de RvdK anders naar de gezagskwestie gaat kijken. Maar de RvdK blijft erbij dat er enige vorm van communicatie tussen partijen moet zijn om het gezag samen te kunnen uitoefenen. Indien de rechtbank dat wenst kan de RvdK opnieuw onderzoek doen naar het gezag.
4.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de beschikking van 26 augustus 2020 is het advies van de RvdK gevolgd en heeft de vrouw het eenhoofdig gezag gehouden. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wijziging van deze beslissing alleen mogelijk is op grond van gewijzigde omstandigheden of op grond dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De man stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hoewel de vrouw geen verweer heeft gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden dat de vrouw gaat verhuizen, niet een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is als bedoeld in voornoemd artikel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden ten opzichte van de beschikking van 26 augustus 2020 niet gewijzigd, partijen hebben nog steeds geen contact met elkaar en zijn niet in staat te overleggen en afspraken te maken. Daarnaast kan aan de vrouw als ouder met eenhoofdig gezag een verbod worden opgelegd om te verhuizen, indien zij niet voldoet aan de verplichting omgang tussen de kinderen en de man te bevorderen. [1] Ook in de weinig concrete zorgen van de man over de behandeling van de kinderen door de vrouw ziet de rechtbank geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253o BW. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die er toe leiden dat de beslissing van 26 augustus 2020 moet worden herzien. Daarom zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Informatieplicht
4.8.
De man stelt dat hij van de vrouw geen informatie krijgt over de kinderen. Hij verzoekt maandelijks geïnformeerd te worden over gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377b BW.
4.9.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank acht het in het belang van de man en de kinderen dat er een informatieregeling wordt vastgelegd. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
in de bodemprocedure
5.2.
bepaalt dat de omgang tussen de man en [naam 1] en [naam 2] als volgt zal plaatsvinden:
- gedurende twee weken één keer per week vier uur omgang (met afbouw begeleiding);
- gedurende twintig weken één keer omgang in het weekend van 10.00 uur tot 17:00 uur;
- daaropvolgend een structurele omgangsregeling van één weekend in de twee weken van vrijdag na school tot zondag 17:00 uur;
5.3.
bepaalt dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van de omgangsregeling, en bepaalt dat de vrouw de man een dwangsom van € 250,- moet betalen per dag dat de vrouw haar medewerking aan de omgang weigert tot een maximum van € 5.000,-;
5.4.
bepaalt dat de vrouw eenmaal per maand, per e-mail, de man informeert over alle gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377b BW;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van het eenhoofdig gezag van de vrouw naar gezamenlijk gezag over [naam 1] en [naam 2] ;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. S.J. bij de Leij als griffier, en is op 9 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 876