ECLI:NL:RBNNE:2022:4307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/18/214701 / FA RK 22-2607
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over een minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 18 november 2022 een verzoek van de vrouw en haar stiefvader afgewezen om gezamenlijk gezag te verkrijgen over de minderjarige. De vrouw, die sinds de geboorte van de minderjarige alleen met het gezag is belast, en de stiefvader, die een belangrijke rol speelt in de verzorging en opvoeding van het kind, hebben het verzoek ingediend met de wens om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De man, de biologische vader van de minderjarige, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft zijn verzoek om omgang met de minderjarige ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor gezamenlijk gezag is voldaan, maar heeft ook overwogen dat het toewijzen van het verzoek de belangen van de man zou verwaarlozen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man, hoewel hij op afstand is gezet, nog steeds een rol kan vervullen in het leven van de minderjarige. De wens van de vrouw en de stiefvader om gezamenlijk gezag uit te oefenen is begrijpelijk, maar de rechtbank oordeelt dat het gezag van de moeder noodzakelijk is om beslissingen in het belang van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen, met de mogelijkheid voor de vrouw om testamentaire voogdij te regelen voor het geval haar iets overkomt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/214701 / FA RK 22-2607

Beschikking van 18 november 2022

betreffende het verzoek van

[de vrouw] ,

die woont in [woonplaats] ,
die hierna ‘de vrouw’ wordt genoemd,
advocaat mr. C.F.M. Seip, die kantoor houdt in Groningen,
en

[de stiefvader] ,

die woont in [woonplaats] ,
die hierna ‘de stiefvader’ wordt genoemd,
advocaat mr. C.F.M. Seip, die kantoor houdt in Groningen,
dat is gericht op het verkrijgen van het gezamenlijk gezag over

[de minderjarige] , geboren op [datum] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

die woont in [woonplaats] ,
die hierna ook ‘de man’ wordt genoemd,
advocaat mr. K.B. Spoelstra, die kantoor houdt in Groningen.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de vrouw en de stiefvader, dat door de rechtbank is ontvangen op 6 juli 2022. Daarin verzoeken zij de rechtbank om te bepalen dat de vrouw en de stiefvader voortaan samen het gezag zullen uitoefenen over [de minderjarige] .
De man heeft de rechtbank op 19 september 2022 een e-mail gestuurd, waarin hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 19 september 2022. Verschenen en gehoord zijn de vrouw en de stiefvader en hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") is verschenen mevrouw E.M. Scholte. De man is niet verschenen bij de mondelinge behandeling.
De feiten
De rechtbank kan in deze zaak uitgaan van de volgende feiten omdat die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
De vrouw is de moeder van [de minderjarige] , die geboren is op [datum] in [geboorteplaats] . De man is de biologische vader van [de minderjarige] . De man en de vrouw zijn het er niet over eens of de man in juridische zin de verwekker is van [de minderjarige] . Volgens de vrouw is dat niet het geval en was de man enkel donor en heeft hij gelet daarop niet het recht om [de minderjarige] als zijn dochter te erkennen. De man meent dat hij wel de verwekker is. De rechtbank heeft in de beschikking van 8 januari 2019 geoordeeld dat de man als de verwekker van [de minderjarige] moet worden aangemerkt. Tegen die beschikking is geen rechtsmiddel ingesteld.
In de beschikking van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de man verleend om [de minderjarige] als zijn dochter te erkennen. De man heeft [de minderjarige] op basis van die vervangende toestemming als zijn dochter erkend.
In de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 29 oktober 2019 lag ook het verzoek van de man voor om samen met de vrouw het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Dat verzoek is in die beschikking afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat afwijzing van dat verzoek op dat moment in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk was, omdat de verhoudingen tussen de man en de vrouw ernstig zijn verstoord, de vrouw geen enkele inmenging van de man in het leven van [de minderjarige] wil en er op dat moment voornamelijk aan de kant van de vrouw geen ruimte voor enige vorm van overleg of herstel van de verhoudingen was.
Het verzoek van de man om omgang met [de minderjarige] is in de beschikking van 29 oktober 2019 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het hebben van contact met de man onder de gegeven omstandigheden een negatieve invloed zal hebben op het welzijn van [de minderjarige] dan wel in strijd is met haar zwaarwegende belangen. De rechtbank heeft in dat kader overwogen als volgt:
‘De rechtbank overweegt daarbij dat de strijdige zwaarwegende belangen van [de minderjarige] in het contact met de man voornamelijk zijn gelegen in de belemmeringen en verhinderingen aan de kant van de vrouw en vooralsnog is niet gebleken dat de man kennelijk ongeschikt of niet in staat is tot omgang met [de minderjarige] . Het is de rechtbank ook niet gebleken dat er aan de zijde van [de minderjarige] zelf contra-indicaties zijn voor omgang met de man. De rechtbank is daarom van oordeel dat van de vrouw verlangd en verwacht mag worden dat zij hulpverlening voor zichzelf inroept en gaat werken aan haar persoonlijke problematiek. Dat is een ouderlijke verplichting die de moeder heeft in het kader van de uitoefening van haar ouderlijk gezag. De belemmeringen/verhinderingen die de vrouw ondervindt in het contact tussen de man en [de minderjarige] mogen niet blijvend een doorslaggevende rol blijven spelen in het al dan niet tot stand komen van het contact tussen [de minderjarige] en de man. Voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling is het voor kinderen in het algemeen belangrijk om te weten wie hun ouders zijn en daar waar mogelijk een band mee te onderhouden.’
De man heeft nog twee kinderen: [kind 1 en kind 2] . Zij zijn halfbroer en halfzus van [de minderjarige] . De man en de vrouw hebben een regeling afgesproken op grond waarvan [de minderjarige] vier maal per jaar omgang heeft met [kind 1 en kind 2] , zonder aanwezigheid van de man. Die omgang wordt begeleid door de huidige partner van de man.
[de minderjarige] groeit op in het gezin van de vrouw en de stiefvader. De vrouw is op 28 december 2017 getrouwd met de stiefvader. [de minderjarige] heeft een halfzusje, [kind 3] , geboren op [datum] , de dochter van de vrouw en de stiefvader.
Eind 2021 heeft de man opnieuw een verzoek ingediend bij de rechtbank om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] . In de beschikking van 25 mei 2022 heeft de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast naar de vraag of en zo ja, op welke wijze het contact tussen [de minderjarige] en haar vader tot stand kan worden gebracht en, wanneer dat contact tot stand is gebracht, welke afspraken kunnen worden gemaakt over een omgangsregeling. Dat onderzoek is nog niet afgerond.
De vrouw en de stiefvader hebben aanleiding gezien om de rechtbank te verzoeken om de stiefvader samen met de vrouw met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
De man heeft in reactie op dat verzoek het volgende aan de rechtbank bericht:
‘Inzake het verzoek tot mede gezag wil en kan ik geen verweer voeren die de situatie zal en gaat veranderen. Al vier jaar word ik uit het ’t leven van mijn dochter geweerd en is het logisch (gezien het huwelijk) dat [de stiefvader] een steeds grotere rol heeft gekregen in het leven van mijn dochter.
Gezien zowel [de stiefvader] als de [de vrouw] onze dochter steeds meer betrekken in het juridische traject merk ik steeds meer dat ik als haar (biologische) vader aan een rem moet trekken en een stap opzij zal moeten zetten voor haar welzijn. Ik heb vandaag mijn advocaat (ook) aangegeven dat ik mijn verzoek tot omgang zal staken om deze zelfde redenen.
Ik trek mij terug uit deze ‘strijd’ en als u vindt dat [de stiefvader] het mede gezag behoort te hebben, sta ik volledig achter de door u gemaakte overweging(en) in deze.’

De beoordeling

Wat ligt ter beoordeling aan de rechtbank voor?

De rechtbank zal in deze beschikking beoordelen of de vrouw samen met haar echtgenoot, de stiefvader van [de minderjarige] , voortaan gezamenlijk het gezag kan uitoefenen over [de minderjarige] .
Wat wil de vrouw dat de rechtbank beslist?
De vrouw wil het gezag over [de minderjarige] graag samen met de stiefvader uitoefenen, omdat zij [de minderjarige] sinds 2017 in een stabiel gezinsverband samen met de stiefvader opvoedt. De stiefvader heeft een grote rol in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , ook in financiële zin. De vrouw wil graag dat de feitelijke situatie waarin de vrouw samen met de stiefvader feitelijk het gezag over [de minderjarige] uitoefent, in overeenstemming wordt gebracht met de juridische situatie. De vrouw zou het daarnaast fijn vinden als [de minderjarige] in dezelfde gezagsverhouding tot de stiefvader komt te staan als haar zusje Delphine. Dat wil de vrouw des te meer, omdat zij graag wil dat mocht haar iets overkomen, [de minderjarige] in haar huidige gezin opgroeit.
Wat adviseert de Raad?
De Raad heeft naar voren gebracht geen grote meerwaarde te zien in het uitoefenen van gezamenlijk gezag door de moeder en de stiefvader. De stiefvader speelt een belangrijke rol en het is belangrijk dat die rol bestendig is, maar dat is wat de Raad betreft niet afhankelijk van het gezag. De Raad constateert dat de man bij toewijzing van het verzoek op nog meer afstand komt te staan, waar de Raad op de lange termijn risico’s in ziet.
Wat overweegt en beslist de rechtbank?
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw beoordelen aan de hand van artikel 1:253t BW. Daarin staat dat de rechtbank, indien het gezag over een kind bij een van de ouders berust op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder (in dit geval de vrouw) en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat (in dit geval de echtgenoot van de vrouw), hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten.
Op grond van artikel 1:253t lid 2 BW wordt in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, in dit geval de man, het verzoek slechts toegewezen, indien
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende tenminste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Aan deze twee wettelijke voorwaarden is voldaan. De vrouw en de stiefvader dragen de zorg voor [de minderjarige] al enkele jaren samen en de vrouw is sinds de geboorte van [de minderjarige] alleen met het gezag over haar belast. Dat aan deze twee wettelijke voorwaarden is voldaan, betekent echter niet dat de vrouw en de stiefvader zonder meer gezamenlijk met het gezag kunnen worden belast.
Het verzoek om het gezag gezamenlijk te mogen uitoefenen moet namelijk worden afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de andere ouder (in dit geval de man), gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (artikel 1:253t lid 3 BW).
De man wil niets liever dan betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] , maar heeft besloten een pas op de plaats te maken en om zijn verzoek om vaststelling van een omgangsregeling in te trekken. Daarmee heeft de vader aan de rechtbank laten zien dat hij in staat en bereid is de belangen van [de minderjarige] op de eerste plaats te zetten. De opstelling van de man maakt ook duidelijk dat zijn rol in het leven van [de minderjarige] niet is uitgespeeld.
De rol van de man wordt echter gemarginaliseerd als hij niet alleen nu maar ook in de toekomst het gezag over [de minderjarige] niet meer kan uitoefenen. Daarbij is van belang dat de man wel bevoegd is om het gezag uit te oefenen en de rechtbank ook niet kan uitsluiten dat in de nabije toekomst hij wel als gezagsouder een rol – hoe beperkt wellicht ook – in het leven van [de minderjarige] zou kunnen vervullen.
Tegen die achtergrond komt de rechtbank - net als de Raad - tot de slotsom dat als het verzoek van de vrouw en de stiefvader zou worden toegewezen, de man op nog grotere afstand van [de minderjarige] komt te staan. Dat brengt met zich dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Het uitoefenen van het gezag door de vrouw samen met de stiefvader zou met zich brengen dat [de minderjarige] niet meer kan verwachten dat haar biologische vader op enig moment een rol als gezagsouder in haar leven kan vervullen. In de gegeven omstandigheden van het geval betekent dat het verzoek afstuit op het bepaalde in artikel 1:253t lid 3 BW en ook op het in artikel 8 EVRM geborgde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.
Daar doet niet aan af dat de wens van de moeder en de stiefvader om samen het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen zonder meer begrijpelijk is. [de minderjarige] groeit op in het gezin van de moeder en de stiefvader en de stiefvader neemt een wezenlijk deel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich. Het gezag van de moeder borgt echter dat beslissingen in het belang van [de minderjarige] genomen kunnen worden. De door de vrouw verder genoemde situatie die hieruit zou bestaan dat mocht haar iets overkomen, zij wil dat [de minderjarige] in haar huidige gezin opgroeit, leidt er evenmin toe dat het verzoek niettegenstaande het voorgaande moet worden toegewezen. Met testamentaire voogdij kan de vrouw namelijk regelen hoe zij als gezagsouder wil dat het gezag na haar overlijden wordt uitgeoefend.
Een en ander betekent dat de volgende beslissing zal worden genomen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Huizing, (kinder)rechter, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fvb