ECLI:NL:RBNNE:2022:4372

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
LEE 22/1083
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in mijnbouwschadezaak

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 augustus 2021, waarin zijn bezwaren tegen een eerder besluit over schadevergoeding wegens mijnbouwactiviteiten ongegrond werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat het buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn begon te lopen op 27 augustus 2021, na de bezorging van het bestreden besluit. Eiser had zijn beroepschrift pas op 2 maart 2022 ingediend, wat enkele maanden na de afloop van de termijn was. De rechtbank overwoog dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, aangezien eiser geen omstandigheden had aangedragen die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en ging niet in op de inhoud van de beroepsgronden. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1083
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 25 augustus 2021 op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2021. Verweerder heeft in dit besluit eisers bezwaren tegen het primaire besluit van 31 augustus 2020, waarbij aan eiser schadevergoeding is toegekend wegens mijnbouwactiviteiten van in totaal € 13.403,27, ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.

Beslissing

1. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft daarvoor de volgende motivering.
2.1.
De rechtbank wijst eerst op de artikelen 8:1 in samenhang met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaruit volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Verder volgt uit artikel 6:8, eerste lid van de Awb dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2.
De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast. Het bestreden besluit is genomen op 25 augustus 2021. Uit het door verweerder overgelegde track&trace-rapport van PostNL blijkt dat het bestreden besluit aangetekend is verzonden naar de gemachtigde van eiser, [gemachtigde] . Verder blijkt uit de verzendinformatie dat het bestreden besluit op 26 augustus 2021 om 12:07 is bezorgd op het juiste, door de gemachtigde doorgegeven adres en dat aldaar is getekend voor ontvangst.
2.3.
De stelling van eiser dat hij noch zijn compagnon voor ontvangst hebben getekend, is onvoldoende om aan de verzendinformatie uit het track&trace rapport te moeten twijfelen. Dat eiser niet zelf het bestreden besluit in ontvangst heeft genomen en iemand anders heeft getekend voor ontvangst, komt in dit verband voor zijn rekening en risico. De omstandigheid dat het bestreden besluit niet door verweerder zou zijn geüpload in het digitale systeem, leidt evenmin tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op de juiste, onder rechtsoverweging 2.2 weergegeven, wijze is bekend gemaakt.
2.4.
Het voorgaande houdt in dat de beroepstermijn van zes weken op 27 augustus 2021 is gaan lopen en eindigde op 7 oktober 2021. Duidelijk is dat het beroepschrift van eiser van 2 maart 2022, enkele maanden na afloop van de beroepstermijn en dus te laat is ingediend.
3.1.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, wanneer sprake is van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat hij niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Eiser stelt dat hij zijn zaaksbegeleider om een statusupdate heeft gevraagd op 16 augustus 2021, maar deze datum lag voor de datum waarop het bestreden besluit is genomen en bekendgemaakt. Dat er daarna vanuit verweerder geen communicatie meer met eiser is geweest, is begrijpelijk, omdat verweerder ruim een week later het bestreden besluit heeft genomen en op rechtmatige wijze aan eiser heeft verzonden en bekend gemaakt. De omstandigheid dat het bestreden besluit niet door verweerder zou zijn geüpload in het digitale systeem, kan ook niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank acht bovendien van betekenis dat uit het dossier blijkt dat eiser vanaf 23 december 2021 op de hoogte was van het bestreden besluit, maar dat eiser toen niet onverwijld of kort daarna een beroepschrift heeft ingediend. Eiser heeft ook in dat verband geen omstandigheden naar voren gebracht waarom hij vanaf 23 december 2021 niet onverwijld een beroepschrift heeft kunnen indienen. De door eiser gestelde omstandigheden dat verweerder in de besluitvormingsprocedure ook steken heeft laten vallen en dat het om een mijnbouwschadezaak gehad, zijn geen omstandigheden die in dit verband van belang zijn.

Conclusie en gevolgen

4. Nu het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend en niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet op de beroepsgronden en de inhoud van het bestreden besluit kan ingaan.
5. Voor vergoeding van griffierecht en proceskosten is geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.