Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. De officieren van justitie hebben in hun eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op de schending van de redelijke termijn. Hij heeft verzocht een taakstraf van maximaal 120 uren, al dan niet in combinatie met een geldboete, op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 29 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2022, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was jarenlang in het bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn woning op [plaats 2] . Hij heeft het vuurwapen met de munitie kort voor het aantreffen door de politie overgebracht naar een loods van een ander in [plaats 1] . Het bezit van een vuurwapen in het huidige tijdsgewricht is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar, gelet op de niet zelden fatale gevolgen daarvan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de teelt van en de handel in hennep criminaliteit en overlast met zich brengen. Ten behoeve van de hennepteelt heeft verdachte ook illegaal stroom afgetapt, hetgeen de energieleverancier benadeelt en in het algemeen een brandgevaarlijke situatie oplevert.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een pistool geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor het voorhanden hebben van de patronen wordt een geldboete van € 150,00 tot € 350,00 gehanteerd. Voor het kweken van 123 hennepplanten geldt als oriëntatiepunt een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de behandeling van de zaak niet met een vonnis is afgerond binnen twee jaar nadat een inval is gedaan in de woning van verdachte op 20 november 2018. Daarmee houdt de rechtbank in matigende zin rekening bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering. Dat houdt in dat verdachte bewuste keuzes heeft gemaakt en daarvoor verantwoordelijkheid neemt. Op vrijwel alle levensgebieden doen zich volgens de reclassering geen noemenswaardige problemen voor. Het sociaal netwerk van verdachte wordt gezien als een risico-verhogende factor.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat in principe een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend is. De rechtbank ziet echter, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, namelijk bijna twee jaar, aanleiding geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf voor de duur van 80 uren thans passend is. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst andere keuzes moet maken. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd van twee jaar. Anders dan de officieren van justitie is een proeftijd van drie jaar naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, gelet op het tijdsverloop in deze zaak. Door de werkstraf ondervindt verdachte alsnog de consequenties van zijn handelen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 311 van het Wetboek van
Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.