ECLI:NL:RBNNE:2022:4433

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
18-750093-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit, hennepkwekerij en diefstal elektriciteit met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit, het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.R. Logemann, verscheen ter terechtzitting, waar het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld en mr. J. Houwink. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 november 2018 een vuurwapen en munitie in zijn bezit had, en in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 123 hennepplanten heeft geteeld in zijn woning. Daarnaast heeft hij elektriciteit gestolen van Liander N.V. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, met uitzondering van het medeplegen van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van vuurwapens en de gevolgen van hennepteelt voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750093-18
datum uitspraak: 10 november 2022
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 27 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld en mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zaaksdossier 3 hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 november 2018 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (vuur)wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten - een semi-automatisch pistool van het merk HS (Hrvatski Samokres), kaliber
9x19 mm, en/of munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten - 13, althans een of meer patro(o)n(en) van het merk PMC, kaliber 9 mm Luger, type volmantel, en/of - 16, althans een of meer patro(o)n(en) van het merk Sellier & Bellot, kaliber
9 mm Luger, type volmantel nontox, en/of - een patroon van het merk CBC, kaliber 9 mm Luger, type volmantel, voorhanden heeft gehad;
2.
Zaaksdossier 4 hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2017 tot en met 31 december 2017 te [plaats 2] , althans elders in
Nederland, (telkens) opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de kelder van een pand op/aan/bij de [adres] , heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van (in totaal) 123 hennepplanten en/of 440 gram hennep(toppen), althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of henneptoppen en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
Zaaksdossier 4 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017, te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een
hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit, althans enig goed, onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3.
Feit 1 kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de bekennende verklaring van verdachte, het aangetroffen DNA van verdachte op het magazijn en het tapgesprek van [medeverdachte] in wiens loods het wapen met de munitie is aangetroffen.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 hebben de officieren van justitie aangevoerd dat deze feiten op grond van het aantreffen van de hennepkwekerij, de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van Liander wettig en overtuigen bewezen kunnen worden.
Voor wat betreft de feiten 1 en 2 is naar het oordeel van de officieren van justitie geen bewijs voor het medeplegen, zodat verdachte daarvan zou moeten worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 wegens het ontbreken van de overtuiging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft bekend dat het in de loods van [medeverdachte] aangetroffen vuurwapen met munitie zijn eigendom is, maar concrete daderkennis ontbreekt bij verdachte. Er zijn geen sporen van verdachte op het wapen en de tas aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, omdat niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk 123 planten hebben gestaan. Ten aanzien van het aanwezig hebben van 440 gram henneptoppen heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2, en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Feiten 1 en 3.

Nu verdachte de feiten 1 en 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feiten 1 en 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 oktober 2022;

feit 1.

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 november 2018, opgenomen oppagina 2314 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018041952 d.d. 27 december 2019, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 september 2019, opgenomen oppagina 2463 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 november 2018, opgenomen oppagina 1080 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
5. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.14.100 d.d. 5 maart 2019, opgenomen op pagina 1158 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door L.J.W. Grol, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;

feit 3.

6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 3 december 2018, opgenomen op pagina 2487 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
7. een schriftelijk bescheid, te weten een Aangifteformulier van Liander d.d. 28 november 2018,opgenomen op pagina 2513 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] , namens Liander N.V.:
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard zijn wapen vanaf [plaats 2] naar de loods van [medeverdachte] in [plaats 1] te hebben gebracht, omdat hij na het jaren in zijn bezit te hebben gehad ervan af wilde. Getuige [getuige 1] , wiens DNA is aangetroffen op de patroonhouder die in het wapen zat, heeft verklaard dat verdachte hem dat ding (de rechtbank begrijpt: het wapen) een keer heeft laten zien op [plaats 2] en dat hij toen de patroonhouder in handen heeft gehad. Er is ook DNA van verdachte op de patroonhouder aangetroffen. Gelet hierop ziet de rechtbank, ondanks dat verdachte geen nadere details over het wapen heeft gegeven, geen aanleiding om te twijfelen aan zijn verklaring. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte de beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad, ook in de periode dat het wapen in [plaats 1] lag. De loods was immers open en verdachte wist waar het wapen lag en had daar te allen tijde toegang toe. De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.

Feit 2.

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 2 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 oktober 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb zelf de hennepkwekerij in mijn woning aan de [adres] te [plaats 2] opgezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 22 januari 2019,opgenomen op pagina 2539 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, onder meer:
A: Ik heb de hennepkwekerij een keer geprobeerd. Ik heb geprobeerd om plantjes te gaan kweken, V: Wanneer heeft u het geprobeerd?
A: Ten tijde dat mijn werk stopte, dus rond augustus 2017.
V: Wat was jouw rol met betrekking tot de hennepkwekerij?
A: Eigenaar en verzorger, ik deed alles alleen.
V: Wanneer was de eerste oogst?
A: Ik denk 10 weken later ongeveer. December ofzo V: Hoeveel oogsten waren er per jaar? A: Ik heb het maar 1 keer gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 3 december 2018, opgenomen op pagina 2487 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant, onder meer:
Op het genoemde adres [woonadres] , binnen de gemeente [plaats 2] , staat de volgende persoon ingeschreven:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]
In voornoemde woning werd op dinsdag 20 november 2018, omstreeks 07:10 uur, ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid l onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden.
Op de kelderverdieping bevonden zich een ruimte ingericht als hennepkwekerij.
De kweekruimte was 360 cm bij 280 cm groot met hierin een kweekbak van ongeveer 300 cm bij 280 cm. De kweekbak was omlijst door een houten frame op de grond met hierop l laag vijverfolie. Op de vijverfolie stonden de plantenbakken van 25 cm bij 25 cm. In totaal stonden er 123 bakken langs de zijkanten/achterkant op elkaar gestapeld. In de plantenbakken zag ik dat potgrond zat met hierin een afgeknipte steel van een plant. In de kwekerij zag ik dat er veel plantenresten/bladeren van de hennepplant lagen. Het is daarom zeer aannemelijk dat de afgeknipte stelen van de hennepplanten waren. In de kweekruimte zag ik ook een vuilniszak met resten van de hennepplant liggen. In de potgrond die ik heb bekeken heb zag ik ook steenwollen stekblokken zitten die veel gebruikt worden in de hennepteelt. De plantenbakken waren gevuld met potgrond met steenwollen stekblokken.
Vaststelling hennep
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen plantenresten/bladeren afkomstig waren van hennepplanten.
Overwegingen met betrekking tot feit 2.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk 123 hennepplanten heeft geteeld. De rechtbank overweegt daartoe dat de verbalisanten blijkens het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij 123 potten hebben aangetroffen in de kelder van de woning van verdachte. Verdachte heeft bij de politie op 22 januari 2019 verklaard dat hij 100, 110 potten had. Ter zitting heeft verdachte over zo’n 80 potten verklaard. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte gaat de rechtbank uit van het aantal potten met (afgeknipte stelen van) hennepplanten dat is aangetroffen tijdens de doorzoeking op 20 november 2018. In aanmerking genomen dat verdachte volgens zijn eigen verklaring één keer planten heeft geteeld in de hennepkwekerij en dat dat in de tenlastegelegde periode is geweest, kan het niet anders dan dat de aangetroffen 123 potten met plantenresten de overblijfselen zijn van die kweek. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode 123 hennepplanten heeft geteeld.
Ten aanzien van de op 20 november 2018 aangetroffen 440 gram henneptoppen overweegt de rechtbank dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte deze henneptoppen in of omstreeks de tenlastegelegde periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken, evenals van het medeplegen. Uit de voorhanden zijnde stukken kan niet worden afgeleid dat verdachte de hennepkwekerij samen met een ander heeft opgebouwd en/of samen met een ander hennep heeft geteeld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 20 november 2018 te [plaats 1] en te [plaats 2] , een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
- een semi-automatisch pistool van het merk HS (Hrvatski Samokres), kaliber 9x19 mm,
en
munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten
  • 13 patronen van het merk PMC, kaliber 9 mm Luger, type volmantel, en
  • 16 patronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 mm Luger, type volmantel nontox, en
  • een patroon van het merk CBC, kaliber 9 mm Luger, type volmantel,voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 te [plaats 2] , opzettelijk, in de kelder van een pand aan de [adres] , heeft geteeld en bewerkt en verwerkt een hoeveelheid van 123 hennepplanten, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017, te [plaats 2] , , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorend aan Liander N.V, waarbij verdachte en zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
gegeven verbod terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaatsvan het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. De officieren van justitie hebben in hun eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op de schending van de redelijke termijn. Hij heeft verzocht een taakstraf van maximaal 120 uren, al dan niet in combinatie met een geldboete, op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 29 april 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2022, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was jarenlang in het bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn woning op [plaats 2] . Hij heeft het vuurwapen met de munitie kort voor het aantreffen door de politie overgebracht naar een loods van een ander in [plaats 1] . Het bezit van een vuurwapen in het huidige tijdsgewricht is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar, gelet op de niet zelden fatale gevolgen daarvan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de teelt van en de handel in hennep criminaliteit en overlast met zich brengen. Ten behoeve van de hennepteelt heeft verdachte ook illegaal stroom afgetapt, hetgeen de energieleverancier benadeelt en in het algemeen een brandgevaarlijke situatie oplevert.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een pistool geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor het voorhanden hebben van de patronen wordt een geldboete van € 150,00 tot € 350,00 gehanteerd. Voor het kweken van 123 hennepplanten geldt als oriëntatiepunt een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de behandeling van de zaak niet met een vonnis is afgerond binnen twee jaar nadat een inval is gedaan in de woning van verdachte op 20 november 2018. Daarmee houdt de rechtbank in matigende zin rekening bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering. Dat houdt in dat verdachte bewuste keuzes heeft gemaakt en daarvoor verantwoordelijkheid neemt. Op vrijwel alle levensgebieden doen zich volgens de reclassering geen noemenswaardige problemen voor. Het sociaal netwerk van verdachte wordt gezien als een risico-verhogende factor.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat in principe een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend is. De rechtbank ziet echter, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, namelijk bijna twee jaar, aanleiding geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf voor de duur van 80 uren thans passend is. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst andere keuzes moet maken. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd van twee jaar. Anders dan de officieren van justitie is een proeftijd van drie jaar naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, gelet op het tijdsverloop in deze zaak. Door de werkstraf ondervindt verdachte alsnog de consequenties van zijn handelen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 311 van het Wetboek van
Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2022.