ECLI:NL:RBNNE:2022:4575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
LEE 21/1367
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en bewijsvermoeden in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 1 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding wegens schade door mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eiser had op 12 december 2019 een aanvraag ingediend bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), die deze op 12 juni 2020 afwees. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen, opvolger van de TCMG, handhaafde deze afwijzing in een besluit van 22 maart 2021. Eiser stelde dat de schade aan zijn woning het gevolg was van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, maar het Instituut concludeerde dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing was, omdat de woning meer dan 6 kilometer van het Groningenveld ligt en de trillingssterkte niet de vereiste 2 mm/s heeft bereikt.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat het Instituut voldoende onderbouwd heeft waarom het bewijsvermoeden niet van toepassing is en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn woning als bijzonder kwetsbaar object kan worden gekwalificeerd. De rechtbank wijst erop dat de woning van eiser na 1970 is gebouwd en niet voldoet aan de criteria voor bijzondere kwetsbaarheid. Bovendien is de maximale trillingssnelheid ter plaatse vastgesteld op 1,81 mm/s, wat onvoldoende is om aan te nemen dat de schade door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt.

De rechtbank concludeert dat het Instituut het bestreden besluit heeft mogen nemen zonder nader onderzoek en dat eiser geen redenen heeft aangevoerd om aan te nemen dat de schade door mijnbouwactiviteiten is ontstaan. De uitspraak wordt gedaan door mr. A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier mr. M. Dijk, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut)

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot toekenning van schadevergoeding wegens schade ontstaan door mijnbouwactiviteiten.
1.1
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 12 juni 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroepschrift van eiser is gedateerd op 26 april 2021. De rechtbank heeft het beroep voor ontvangst gestempeld op 7 mei 2021.
1.3
Het Instituut heeft op 7 oktober 2022 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Instituut. Tevens is deskundige
R. Lubbers (Lubbers) van 10BE verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 12 december 2019 een ‘aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ gedaan bij de toenmalige Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) voor schade aan zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ).
2.1
Op 12 juni 2020 heeft de TCMG de aanvraag van eiser afgewezen. De TCMG heeft, onder verwijzing naar het advies van het Panel van deskundigen (het Panel) van 22 januari 2019, het bewijsvermoeden niet van toepassing geacht. De woning is gelegen op een afstand van meer dan 6 kilometer van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Ook is gebleken dat de trillingssterkte van 2 mm/s niet is gehaald. De TCMG heeft ervoor gekozen daarom geen deskundige in te schakelen en komt tot de conclusie dat er geen causaal verband kan bestaan tussen de gemelde schade en de mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag Norg.
2.2
Op 29 juni 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3
In bezwaar heeft het Instituut, opvolger van de TCMG, nader advies gevraagd aan deskundige G. Haanstra (Haanstra) van 10BE over een eventuele kwalificatie van de woning als bijzonder kwetsbaar object. In het rapport van 17 december 2020 is de woning uit 2006 niet aangemerkt als bijzonder kwetsbaar object.
2.4
Eiser heeft zijn bezwaren kunnen toelichten tijdens een hoorzitting, waarbij deskundige Haanstra ook aanwezig was.
2.5
Op 22 maart 2021 heeft het Instituut met de beslissing op bezwaar het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het beroep is ontvankelijk, omdat niet duidelijk is wanneer het beroep bij de rechtbank binnengekomen is. Het Instituut heeft voldoende onderbouwd waarom het bewijsvermoeden niet van toepassing is. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat de schade wel is ontstaan door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Ontvankelijkheid
4. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de ontvankelijkheid van het beroep geregeld. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de toepasselijke artikelen opgenomen. Op grond van de Awb heeft eiser een termijn van zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar om beroep in te stellen tegen die beslissing. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 22 maart 2021. De beroepstermijn verliep daarom op 3 mei 2021.
4.1
Het op 26 april 2021 gedateerde beroepschrift is ingeboekt bij de rechtbank op 7 mei 2021. Een beroepschrift is, wanneer deze per post is verstuurd, tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn door eiser op de post is gedaan. Het beroepschrift dient dan wel binnen een week na afloop van de termijn door de rechtbank ontvangen te zijn.
4.2
De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen dat het beroepschrift na 3 mei 2021 op de post is gedaan. Daarom zal de rechtbank het beroep inhoudelijk behandelen.
Bewijsvermoeden
5. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat als, binnen het effectgebied van het Groningenveld, fysieke schade aan gebouwen en werken ontstaat die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door gaswinning veroorzaakt is.
5.1
De wetgever heeft (in de memorie van toelichting, 34 390, op blz. 4) over het bewijsvermoeden overwogen:
“Het wettelijk bewijsvermoeden wordt beperkt tot schade binnen het effectgebied van het Groningenveld. Zoals hiervoor uiteengezet wordt de introductie van het wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd doordat sprake is van een situatie waarin het grootste deel van een groot aantal soortgelijke schadegevallen het gevolg is van één oorzaak, namelijk gaswinning. In situaties en gebieden waar dat niet het geval is, is een zodanige ingreep in de procespositie van partijen niet aangewezen. In andere delen van Nederland blijft daarom de bestaande risicoaansprakelijkheid gelden.”
5.2
Het Instituut heeft ter afbakening van dit effectgebied advies gevraagd aan het Panel. Op 22 januari 2019 heeft het Panel zijn advies over het bewijsvermoeden uitgebracht (het paneladvies). In het paneladvies zijn twee criteria voor de afbakening opgenomen:
  • i) een grens van 6 kilometer buiten de begrenzing van het Groningenveld; en
  • ii) plaatsen waar een beving tenminste een trilling van 2 mm/s bij een overschrijdingskans van 1% heeft veroorzaakt.
5.3
Het Instituut heeft in het primaire besluit van 12 juni 2020 geconstateerd dat de woning van eiser niet binnen de grens van 6 kilometer rondom het Groningenveld ligt.
5.4
Ter plaatse van eisers woning had de zwaarste beving een berekende trillingssnelheid van 1,81 mm/s (bij een overschrijdingskans van 1%). Aan het tweede criterium wordt, volgens het Instituut, dan ook niet voldaan.
5.5
In uitzonderlijke gevallen kan het bewijsvermoeden toch van toepassing zijn, ook al is de grenswaarde van 2 mm/s niet bereikt. Dit is het geval wanneer de woning een bijzonder kwetsbaar object betreft. Het Instituut beoordeelt of er sprake is van een bijzonder kwetsbaar object aan de hand van het advies
‘Overwegingen bij de uitzonderlijke toestand van het bewijsvermoeden’van ir. P.C. van Staalduinen van 27 mei 2020.
Een object moet aan twee ingangsvoorwaarden voldoen om te kwalificeren als bijzonder kwetsbaar object:
  • i) de trillingssnelheid ter plaatse moet minimaal 1,6 mm/s bij een overschrijdingskans van 1% zijn geweest; en
  • ii) de woning moet vóór 1970 gebouwd zijn.
Voldoet de woning aan deze twee ingangsvoorwaarden, dan beoordeelt het Instituut aan de hand van vijf criteria of er sprake is van specifieke omstandigheden ten aanzien van de bouwwijze van de woning die dit gebouw bijzonder gevoelig maken voor bevingen.
5.6
Ter beoordeling van de gevoeligheid van de woning heeft het Instituut Haanstra gevraagd om te adviseren over de uitzonderlijke toepassing van het bewijsvermoeden. Haanstra komt tot de conclusie dat de woning niet valt te kwalificeren als bijzonder kwetsbaar object. De woning van eiser is gebouwd na 1970 en voldoet derhalve niet aan de ingangsvoorwaarden. Haanstra heeft desondanks bekeken of er sprake is van een specifieke bouwwijze waardoor de woning bijzonder gevoelig is voor aardbevingen. De woning voldoet aan geen van de vijf genoemde criteria.
5.7
Het Instituut heeft op grond van hetgeen onder 5.2 t/m 5.6 wordt omschreven, geoordeeld dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat het Instituut tot deze conclusie heeft mogen komen en deze ook voldoende onderbouwd heeft. Eiser heeft geen reden aangevoerd waarom in zijn geval het bewijsvermoeden wel van toepassing moet worden verklaard.
Causaliteit
6. In het geval het bewijsvermoeden niet van toepassing is, rust op eiser de stelplicht en bewijslast dat de schade ontstaan is door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.
6.1
Eiser stelt zeker te zijn de schade op of na 12 december 2019, het moment van melden van de schade, ontstaan is. Eiser stelt dat de schade daarmee is ontstaan na diverse aardbevingen in het Groningenveld.
6.2
Het Instituut betwist dat de schade ontstaan is door bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Het Instituut voert ter onderbouwing de ligging van de woning en de ter plaatse opgetreden maximale trillingssnelheid van 1,81 mm/s aan. De kans dat de schade veroorzaakt is door bodembeweging vanwege mijnbouwactiviteiten zou bij deze trillingssnelheid minder dan 0,01% zijn. Op die grond heeft het Instituut het verzoek om schadevergoeding afgewezen zonder (nader) onderzoek.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het Instituut het bestreden besluit heeft mogen nemen zonder onderzoek ter plaatse. In het paneladvies is over de gehanteerde grens van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% het volgende vermeld:

Bij dit criterium is de kans op schade bij een gebouw of werk dat zich bevindt op een ten opzichte van het epicentrum van de beving verder weg gelegen locatie in een individueel geval minder dan circa 1 op de 10.000. (…) Op een gegeven moment gaat de trilling op in – zoals het Panel dit gemakshalve aanduidt – de ‘achtergrondtrilling’, waaraan elk gebouw of werk dagelijks staat blootgesteld.”
6.4
Eiser heeft niets aangevoerd op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat het paneladvies hier niet gevolgd kan worden. De enkele stelling dat eiser zeker is dat de schades zijn ontstaan op of na 12 december 2019 is onvoldoende. Daarbij zij nog opgemerkt dat in het overzicht van bevingen vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2020 geen bevingen vanuit het Groningenveld zijn opgenomen die zijn te herleiden tot deze datum. Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat de schade ontstaan is door bodembeweging vanwege mijnbouwactiviteiten, is het Instituut niet gehouden om onderzoek te doen naar de schadeoorzaak. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.