ECLI:NL:RBNNE:2022:4701

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB_LEE 22-369
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet-betalen griffierecht en goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, beroep heeft ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres het griffierecht niet tijdig heeft betaald. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de zittingsdatum in overleg met de gemachtigde was vastgesteld. De rechtbank heeft de herhaalde uitstelverzoeken van de gemachtigde afgewezen, omdat er gerede twijfel bestond aan de deugdelijkheid van de motivering van deze verzoeken. De rechtbank concludeerde dat de handelwijze van de gemachtigde mogelijk was ingegeven door het oogmerk om het correct heffen van griffierecht te frustreren, wat een behoorlijke procesgang belemmerde. Eiseres had de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen, maar heeft dit niet gedaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/369
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[X B.V.] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland, verweerder

(gemachtigde: P. Nijenhuis).

Procesverloop

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 23 december 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Feiten

1.1.
De rechtbank heeft getracht met D.A.N Bartels (Bartels) tot afstemming van zittingsdata te komen. Daartoe heeft de griffier telefonisch contact gehad met Bartels en heeft Bartels toegezegd om op 21 juni 2022 zijn beschikbaarheid door te geven. Bartels heeft zijn beschikbaarheid niet doorgegeven op 21 juni 2022.
1.2.
De rechtbank heeft Bartels op 23 juni 2022 een brief en een e-mail verstuurd en Bartels daarbij verzocht om zijn beschikbaarheid door te geven. De rechtbank heeft in die brief en e-mail – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

U heeft namens uw cliënten een groot aantal beroepen aanhangig bij de rechtbank Noord-Nederland. Gelet op het belang van een doelmatige procesgang, waaronder het belang dat zaken binnen redelijke termijn worden afgehandeld, wil de rechtbank met u een aantal zittingsdagen inplannen voor de maanden september tot en met december 2022. Daartoe heeft de griffier op dinsdag 21 juni 2022 telefonisch contact met u opgenomen en u verzocht om uw beschikbare data door te geven voor de maanden september tot en met december 2022. Dit verzoek heeft de griffier bij e-mail bevestigd. In dat telefoongesprek heeft u toegezegd om diezelfde dag nog uw beschikbare data in die periode aan de rechtbank door te geven. Omdat de rechtbank van u geen opvolging aan die toezegging had ontvangen, heeft de griffier u donderdagochtend 23 juni 2022 tweemaal geprobeerd telefonisch te bereiken, helaas zonder resultaat. Om die reden zendt de rechtbank u deze brief.
Gelet op het aantal aanhangige beroepen wil de rechtbank in de periode september tot en met december vijftien (15) zittingsdagen met u inplannen. De rechtbank geeft u daarbij de volgende mogelijkheden:
September: 6, 12, 19 t/m 30;
Oktober: 3, 5, 6, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 28;
November: 1, 2, 4, 7, 8, 10, 11, 14 t/m 30;
December: 2, 5 t/m 9, 12 t/m 16.
De rechtbank verzoekt u om uit bovenstaande data 15 dagen te kiezen waarop een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland kan plaatsvinden.(…)”
1.3.
Op dezelfde dag, 23 juni 2022, heeft de rechtbank een e-mail van Bartels ontvangen waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

Omwille van de duidelijkheid én leesbaarheid volgt hierna een opgave van de (lees: mijn beschikbaarheids)data dat het mij -per nu, kan elk moment hierna weer muteren- nog zou lukken om de door u nog te plannen mondelinge behandelingen digitaal binnen het door u genoemde tijdsframe bij te wonen:
2 september, 19 en 21 oktober, 11, 18, 23, 29 en 30 november alsmede 21, 23, 27, 28 én 30 december.(…)”
1.4.
De rechtbank heeft bij brief van 27 juni 2022 aan Bartels bevestigd dat op de door hem aangedragen data (zie 1.6.) zittingen zullen worden ingepland. Tevens heeft de rechtbank verzocht om nog voor vier dagdelen beschikbare data door te geven voor de periode 2 september 2022 tot en met 19 oktober 2022, waarop Bartels per e-mail van 28 juni 2022 als volgt heeft gereageerd:

Wie goed doet, goed ontmoet: ik ben altijd/bij voortduring gewend zoveel mogelijk zaken te schikken. Uit deze handelswijze vloeit voort dat ik nog 4 dagdelen binnen het door u nader aangegeven tijdsframe mijzelf heb kunnen vrijspelen.
Ik ben nu wederom beschikbaar digitaal de ochtenden van donderdag 8 september én die van maandag 12 september aanstaande alsmede Vrijdag 16 september aanstaande de gehele dag eventueel fysiek.
Daartegenover staat dat ik nog wel beschikbaar ben woensdag 23 november aanstaande doch uitsluitend digitaal! Acceptabele uitruil toch!?
1.5.
De rechtbank heeft deze zittingsdata bij brief van 1 juli 2022 bevestigd.
1.6.
Op 4 augustus heeft de rechtbank twee (aangetekend verstuurde) brieven aan Bartels verstuurd: een uitnodigingsbrief voor de zitting van 2 september 2022 en een begeleidende brief. In de uitnodigingsbrief staan alle zaaknummers vermeld van de zaken die op 2 september 2022 behandeld zullen worden. Tevens heeft de rechtbank bij deze uitnodigingsbrief een bijlage gevoegd waarop alle zaaknummers, namen van belanghebbenden en heffingsambtenaren vermeld staan die bij de verschillende procedures betrokken zijn. Verder heeft de rechtbank in de begeleidende brief onder meer geschreven:

Griffierecht
In de zaken met zaaknummers LEE 21/854, 21/947, 21/3972 t/m 21/3978 en 21/3980, 21/3983, 21/3992, 22/364, 22/366, 22/368, 22/369, 22/370 t/m 22/373, 22/379 en 22/1066 is het griffierecht niet of niet volledig betaald. U heeft tot de zitting de mogelijkheid om het griffierecht te voldoen. Ter zitting gaat de rechtbank in op de vraag of het griffierecht tijdig is voldaan. Als dat niet het geval is, kan de rechtbank het desbetreffende beroep niet-ontvankelijk verklaren.
(…)”
1.7.
Bartels heeft de rechtbank op 22 augustus 2022, 29 augustus 2022 en wederom 29 augustus laten weten verhinderd te zijn op vrijdag 2 september 2022. Daarbij heeft Bartels iedere keer wisselende reden aangevoerd van zijn verhindering, te weten:
- afspraken met andere rechtbanken en gerechtshoven op 2 september 2022;
- zijn vliegreis naar een ver oord;
- medische afspraken;
- miscommunicatie met de rechtbank Noord-Nederland wat betreft het afstemmen van zittingsdata, waaronder de zitting van 2 september 2022;
- corona;
- het ontbreken van een formele zittingsuitnodiging;
- de omstandigheid dat de zitting op 2 september 2022 fysiek zal plaatsvinden.
1.8.
De rechtbank heeft de verzoeken om uitstel afgewezen.
1.9.
Bartels is ter zitting verschenen.

Overwegingen

Vooraf 1: uitnodiging voor de zitting en verzoek bijhouden agenda
2. Bartels heeft gesteld dat de brief van de rechtbank van 4 augustus 2022 niet voldoet aan de eisen van een uitnodiging, omdat deze te laat was en niet de namen van de klanten bevat. Volgens Bartels bejegent de rechtbank hem in strijd met de goede procesorde, omdat de rechtbank Bartels houdt aan de zittingsdatum 2 september 2022, en omdat de rechtbank alle zaken op hetzelfde tijdstip heeft geagendeerd. Tot slot heeft Bartels ter zitting verklaard dat hij graag wil zien dat de Raad voor de Rechtspraak zijn agenda gaat bijhouden, zoals dat ook gebeurt bij andere rechtbanken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de brief van 4 augustus 2022 aan alle eisen die aan een uitnodigingsbrief voor een zitting worden gesteld. Bartels heeft deze brief blijkbaar ook opgevat als uitnodiging om ter zitting te verschijnen, gelet op zijn verzoeken om uitstel van de zitting, nog daargelaten dat Bartels ook ter zitting is verschenen.
4. Wat betreft de uitstelverzoeken overweegt de rechtbank dat de redenen voor uitstel per uitstelverzoek verschillen. Dit heeft bij de rechtbank twijfels doen rijzen over de deugdelijkheid van de uitstelverzoeken, te meer omdat Bartels de uitstelverzoeken – ondanks verzoeken daartoe – niet (nader) heeft onderbouwd. De rechtbank heeft mede om die redenen de uitstelverzoeken afgewezen. De andere redenen zijn dat de zittingsdatum met Bartels in een eerder stadium zijn afgestemd, de rechtbank de uitstelverzoeken pas drie weken na ontvangst van de uitnodigingsbrief heeft ontvangen en nader uitstel van de zitting in strijd zou zijn met de goede procesorde.
5. Voor zover Bartels bedoelt te stellen dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om zich op de zitting voor te bereiden, overweegt de rechtbank dat Bartels de uitnodigingsbrief blijkens het track & trace-bericht van PostNL op 5 augustus 2022 heeft opgehaald. De stelling van Bartels dat hij de uitnodigingsbrief pas op 9 augustus 2022 heeft ontvangen, strookt hiermee niet en de rechtbank gaat aan deze stelling om die reden dan ook voorbij. Op grond van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een partij ten minste drie weken van tevoren voor de zitting worden uitgenodigd. De uitnodigingsbrief is door Bartels ruim vier weken voor de zittingsdatum ontvangen, oftewel ruim op tijd. Bartels heeft niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij desondanks te weinig tijd heeft gehad om aan de verzoeken van de rechtbank te voldoen.
6. Bartels betoogt dat in de uitnodigingsbrieven niet alleen het zaaknummer, maar ook de namen van klanten en de omschrijving van het object waarop de zaak betrekking heeft moeten worden vermeld. Anders zou Bartels niet kunnen herleiden op welke zaak de uitnodigingsbrief betrekking heeft. De rechtbank volgt Bartels hierin niet. De combinatie van de betreffende rechtbank en een zaaknummer, die bij de bevestiging van het beroep aan (de gemachtigde van) eisers kenbaar wordt gemaakt, moet worden geacht voldoende te zijn om de correspondentie van de rechtbank te herleiden tot de betreffende zaak. Voor zover Bartels bedoelt dat de rechtbank haar (administratie)systemen moet aanpassen aan zijn administratie, miskent Bartels dat de rechtbank niet zijn administratiekantoor is en niet enige verantwoordelijkheid draagt voor zijn administratie. Een en ander geldt ook voor zijn wens dat de Raad voor de Rechtspraak (of de rechtbank) zijn agenda gaat bijhouden.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond inzake datum en de agendering van de zitting overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft, zoals volgt uit het procesverloop, de zittingsdatum vooraf met Bartels afgestemd. Dat Bartels een beschikbare dag ten onrechte heeft opgegeven komt voor zijn risico, in het bijzonder nu de rechtbank de data heeft bevestigd en Bartels daarop niet heeft laten weten dat er een fout in was geslopen. De rechtbank heeft Bartels voor meerdere zaken uitgenodigd. Ter zitting zijn alle zaken achtereenvolgens (en separaat) behandeld. Meer specifiek heeft de rechtbank steeds een onderzoek ter zitting geopend, behandeld en vervolgens gesloten alvorens de volgende zaak te openen. Zou een eiser zijn verschenen, dan had geen van de andere eisers zijn of haar zaak bijgewoond. Het uitgangspunt van behandeling achter gesloten deuren is dus steeds gewaarborgd. Namen en nadere informatie van de ene klant worden slechts bekend bij de andere klant voor zover Bartels ter zitting expliciet heeft verzocht om hetgeen hij over die klant heeft verklaard in het proces-verbaal te laten opnemen van de behandeling van de zaak van een andere klant. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank hierbij nog dat de verwerende partijen op die zittingsdag hebben aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen, omdat de behandeling van de zaken beperkt zou blijven tot de formeelrechtelijke aspecten van iedere zaak. De stelling van Bartels dat de bejegening strijdig is met de goede procesorde faalt.
Vooraf 2: nadere stukken
8. Bartels heeft na de zitting stukken ingediend. Het betreft een groot aantal stukken in veel verschillende zaken, zonder dat duidelijk is gemaakt welke stukken betrekking hebben op deze zaak. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding het beroep te heropenen. Bartels heeft niet duidelijk gemaakt welke stukken hij met welk doel in wenst te brengen. Bartels is verder gedurende de procedure herhaaldelijk door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om (specifieke) stukken in te dienen. Van die gelegenheden heeft hij geen gebruik gemaakt. Voor zover dit komt omdat zijn administratie niet op orde is, komt dat voor zijn eigen risico. Bartels heeft overigens ook geen afdoende reden gegeven waarom hij niet uiterlijk op het door de rechtbank gestelde tijdstip aan de verzoeken van de rechtbank kon voldoen. Het voorgaande betekent dat de na de zitting ingediende stukken te laat zijn ingediend en buiten beschouwing worden gelaten.
Ten aanzien van het griffierecht
9. De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, griffierecht moet betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 365. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
10. De griffier heeft eiseres per brief in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
11. Omdat het griffierecht onbetaald bleef, heeft de griffier eiseres bij aangetekend verzonden brief nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
12. De rechtbank heeft vervolgens een beroep op betalingsonmacht ontvangen.
13. Kort daarna heeft de rechtbank een bedrag van € 3,65 van eiseres ontvangen. Dat bedrag is echter teruggestort, omdat de openstaande vordering was gesloten in afwachting van de beoordeling van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht (bobog-verzoek).
14. Omdat de financiële onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht, ondanks verzoek daartoe, uitbleef, heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen en is het volledige bedrag aan griffierecht opnieuw geïnd. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het griffierecht niet tijdig is ontvangen.
15. Op 16 mei 2022 is een bedrag van € 50 betaald. Dit betekent dat het griffierecht niet volledig is betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
16. Bartels heeft ter zitting aangevoerd dat de rechtbank de griffierechtnota’s ten onrechte ten name van Bartels Consultancy B.V. heeft gesteld, en niet ten name van eiseres. Verder vindt Bartels dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door, na afwijzing van een bobog-verzoek, een nieuwe griffierechtnota uit te reiken waarop een ander betalingskenmerk is vermeld dan op de eerder uitgereikte griffierechtnota.
Ter zitting verzoekt hij om een nadere termijn om het verschil te betalen.
17. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verzocht is om de
griffierechtnota ten name van eiseres te stellen geen doel treft. De rechtbank overweegt dat het griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift, in dit geval is dat gemachtigde. [2] Wanneer iemand zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, dient de rechtbank zich verder tot die gemachtigde te richten. Het is aan de gemachtigde om eiseres op de hoogte te houden van het verdere verloop van de procedure en daarmee ook van de financiële gevolgen van het instellen van beroep. Anders dan Bartels heeft gesteld, is de rechtbank verder van oordeel dat de wijziging van het betalingskenmerk op de tweede griffierechtnota niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten dat Bartels ter zitting heeft verklaard dat hij weet dat er na een afwijzing van een bobog-verzoek een nieuwe griffierechtnota met een nieuw betalingskenmerk wordt uitgereikt, in de brief waarin het bobog-verzoek is afgewezen, tevens wordt medegedeeld dat het reeds voldane griffierecht zal worden teruggestort en dat Bartels een nieuwe griffierechtnota zal ontvangen. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank een ander betalingskenmerk niet als verrassing komen. Het is de rechtbank gebleken dat Bartels in (nagenoeg) alle zaken waarin hij optreedt als gemachtigde een ongemotiveerd en niet-onderbouwd bobog-verzoek indient. Dit heeft er inmiddels al toe geleid dat de rechtbank Bartels heeft medegedeeld dat ongemotiveerde bobog-verzoeken niet meer in behandeling worden genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eventuele onduidelijkheid primair wordt veroorzaakt door de handelwijze van Bartels zelf. Dit klemt te meer nu Bartels geen enkele verklaring gegeven voor de wijze waarop hij, in samenhang met een verzoek tot vrijstelling van griffierecht, met het niet, niet tijdig en slechts gedeeltelijk betalen van griffierecht omgaat. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat zijn handelwijze slechts is ingegeven vanuit het oogmerk het correct heffen van griffierecht te frustreren en daarmee een behoorlijke procesgang te belemmeren, hetgeen juist misbruik van procesrecht van de zijde van Bartels/eiseres oplevert. De stelling van eiseres dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door, na afwijzing van een bobog-verzoek, een nieuwe griffierechtnota uit te reiken waarop een ander betalingskenmerk is vermeld dan op de eerder uitgereikte griffierechtnota, gaat niet op. De beroepsgrond slaagt niet. Omdat het griffierecht niet volledig is betaald en er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
18. De rechtbank gaat voorbij aan het ter zitting geuite verzoek van Bartels om een nadere termijn om het volledige verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft Bartels voldoende kansen gehad om het griffierecht te voldoen. Daarbij is hem iedere keer een termijn gesteld en is Bartels gewezen op de mogelijke gevolgen indien hij niet binnen die termijn het volledige bedrag aan griffierecht zou hebben betaald.
19. Het gedeelte van het griffierecht dat eiseres heeft betaald, zal worden teruggestort.
Immateriële schadevergoeding
20. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Omdat de redelijke termijn ten tijde van deze uitspraak niet is overschreden, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 8:41 van de Awb.
2.Artikel 8:41 van de Awb.